1 Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.
Rb. Haarlem, 12-06-2012, nr. insolventienummer: 93 / 2011
ECLI:NL:RBHAA:2012:5499
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
12-06-2012
- Zaaknummer
insolventienummer: 93 / 2011
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2012:5499, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 12‑06‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBHAA:2012:5500
Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BY4603
Uitspraak 12‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Verzoek tot tussentijdse beëindiging op verzoek van de schuldeisers. Met de verkoop van de auto, in weerwil van het beslag, is verhaal door de schuldeiser op onrechtmatige wijze gefrustreerd. Saniet is daarom niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het voortbestaan van (een deel van) de betreffende schuld. Indien dit gegeven bekend zou zijn geweest aan de rechter ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, zou het verzoek tot toelating zijn afgewezen. Beëindiging op grond van artikel 350 lid 3 sub f Fw.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
[jw.sys.1.insolventienummer_1][jw.sys.1.zaaknr]Sector civiel recht
insolventienummer: 93 / 2011
vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 12 juni 2012
tussentijdse beëindiging
Bij vonnis van deze rechtbank van 15 februari 2011 is de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
gemachtigde: mr. M.P. de Klerk
hierna te noemen: schuldenares.
1. De procedure
1.1
[…] en […] (hierna: de schuldeisers) hebben op 24 april 2012 verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
1.2
Ter terechtzitting van 29 mei 2012 zijn gehoord de schuldeisers, bijgestaan door hun advocaat mr. K.A.M.J. Horsch, schuldenares en haar echtgenoot […] (hierna tezamen: schuldenaren), bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd en de bewindvoerder. Het proces-verbaal van verhoor dient als hier ingelast te worden beschouwd.
2. De feiten
2.1
Schuldenaren hebben op 13 april 2007 een bedrag van € 100.000,00 geleend van schuldeisers. Bepaald is dat de schuldenaren een bedrag van € 300.000,00 aan schuldeisers terugbetalen binnen 64 maanden.
2.2
Nadat schuldenaren zijn gestopt met het afbetalen van de geldlening hebben schuldeisers op 6 mei 2009 conservatoir beslag doen leggen op meerdere roerende zaken, waaronder een Volkswagen Lupo (hierna: de auto). Deze conservatoire beslagen zijn later bij vonnis van de rechtbank van 14 oktober 2009 omgezet in executoriale beslagen. Dit vonnis is aan schuldenaren betekend op 21 oktober 2009. De deurwaarder heeft ondanks verschillende pogingen daartoe de auto niet aangetroffen. Schuldeisers hebben aangifte gedaan tegen schuldenaren ter zake van het onttrekken van de auto aan het beslag, welke aangifte bij brief van 29 april 2011 door het Openbaar Ministerie is geseponeerd.
3. De standpunten
3.1
Als grondslag voor de beëindiging is primair aangevoerd dat sprake is van feiten en omstandigheden die, indien zij bekend waren geweest ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, geleid zouden hebben tot een afwijzing van het verzoek. Subsidiair voeren de schuldeisers aan dat schuldenaren hebben getracht de schuldeisers te benadelen. Meer subsidiair is aangevoerd dat er geen voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei plaats mag vinden. Meest subsidiair voeren de schuldeisers ten slotte aan dat toepassing van de schuldsaneringsregeling in strijd is met het in het eerste protocol bij het Europees Verdrag van de rechten van de Mens (hierna: EVRM) gewaarborgde eigendomsrecht.
3.2
Ter onderbouwing van de primaire grond voor beëindiging stellen voeren schuldeisers aan dat – voor zover voor de beoordeling van belang – schuldenaren op verschillende wijzen gepoogd hebben om verhaal door de schuldeisers te frustreren, onder meer door de auto, waarop schuldeisers beslag hadden laten leggen, aan dit beslag te onttrekken. Schuldeisers hebben vernomen dat schuldenaren de auto omstreeks 30 januari 2010 hebben verkocht en overgedragen aan Yentl Cars BV. Als dit destijds aan de rechter bekend was geweest, zou deze toelating tot de schuldsaneringsregeling hebben geweigerd. Het onttrekken aan het beslag is tevens een vorm van benadeling van schuldeisers, die een zelfstandige grond voor beëindiging vormt, aldus de schuldeisers.
3.3
Schuldenares stelt zich op het standpunt dat de rechtbank, alvorens op het verzoek van schuldeisers te beslissen, dient te beslissen op het op 12 maart 2012 door de bewindvoerder ingediende verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei.
3.4
Voorts voert schuldenares – voor zover voor de beoordeling van belang – aan dat de onttrekking van de auto aan het beslag bekend was ten tijde van de toelating tot de schuldsanering, zodat dit geen grond voor beëindiging vormt.
4. Beoordeling
4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat ter beoordeling voorligt het verzoek tot tussentijdse beëindiging op verzoek van de schuldeisers. Daarop zal dan ook worden beslist. De stelling van schuldenares dat eerst beslist moet worden op het verzoek tot beëindiging van de bewindvoerder wordt verworpen. De behandeling van laatstgenoemd verzoek, die eerder was bepaald op 17 april 2012, is immers met het oog op het verzoek van schuldeisers voor onbepaalde tijd aangehouden. Anders dan schuldenares betoogt, dwingt artikel 350 lid 1 Fw niet tot een andersluidende beslissing.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat, voor wat betreft de primaire grondslag, het verzoek slechts kan slagen indien is gebleken van feiten en/of omstandigheden die bij de behandeling van het toelatingsverzoek niet bekend waren en ten aanzien waarvan, indien de betreffende informatie wel bekend zou zijn geweest, achteraf kan worden geoordeeld dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou zijn afgewezen.
4.3
Schuldenares heeft niet gemotiveerd weersproken dat hij, tezamen met haar echtgenoot, de auto aan het beslag heeft onttrokken, zodat de rechtbank dit als vaststaand zal aannemen. Het gegeven dat de strafrechtelijke aangifte hieromtrent later is geseponeerd, kan hieraan niet afdoen.
4.4
De rechtbank overweegt voorts dat schuldenares met de verkoop van de auto, in weerwil van het beslag, verhaal door de schuldeiser op onrechtmatige wijze heeft gefrustreerd. Daaruit volgt dat schuldenares niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het voortbestaan van (een deel van) de betreffende schuld. Indien dit gegeven bekend zou zijn geweest aan de rechter ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, zou het verzoek tot toelating zijn afgewezen.
4.5
Anders dan schuldenares aanvoert, is niet van belang of de onttrekking in abstracto bekend was ten tijde van de toelatingszitting, maar of de onttrekking daadwerkelijk aan de rechter bekend was. Schuldenares heeft niet gemotiveerd gesteld dat de toelatingsrechter van de onttrekking op de hoogte was en ook overigens bestaan geen aanknopingspunten om zulks aan te nemen.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op het vorenoverwogene aanleiding om de toepassing van de schuldsaneringregeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub f Fw. De overige door de schuldeisers aan het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten grondslag gelegde redenen behoeven dan ook geen verdere bespreking.
4.7
Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van de stelling dat de schuldsaneringsregeling in strijd is met artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM als volgt. Er moet een juiste balans zijn tussen enerzijds het algemeen belang, zoals het bestaan van een schuldsaneringsregeling en anderzijds de bescherming van de rechten van het individu, zoals het eigendomsrecht. Deze balans is naar het oordeel van de rechtbank gevonden in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, nu daarin – en in het bijzonder in de regeling zoals die geldt sinds 1 januari 2008 –, een krachtige en effectieve beperking van het verkrijgen van een schone lei is opgenomen indien het voor de schuldeiser onaanvaardbaar zou zijn dat hij zijn vorderingsrecht zou verliezen. Deze beperking doet zich ook in het onderhavige geval gelden.
4.8
Er zijn onvoldoende baten om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen.
4.9
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
5. Beslissing
De rechtbank:
- -
beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- -
stelt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vast op € 423,34 (inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting);
- -
stelt het bedrag van GGD kosten vast op € 190,40.
Gewezen door mr. D. Gruijters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier1..
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑06‑2012