Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.8.3:8.8.3 Court-annexed arbitration (krachtens wetgeving in formele zin)
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.8.3
8.8.3 Court-annexed arbitration (krachtens wetgeving in formele zin)
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS509721:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Waaromtrent SANDERS (diss.), blz. 140-142.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij arbitrage krachtens wetgeving vraagt ook de zogenaamde court-annexed arbitration aandacht. Volgens deze opeenvolging van gewone rechtspraak en arbitrage, waarmee men met name in de Verenigde Staten momenteel volop experimenteert, kan de rechter indien hem een zaak wordt voorgelegd, partijen eerst laten arbitreren. Men onderscheidt in dit opzicht twee systemen. Volgens het eerste systeem kan de rechter partijen alleen laten arbitreren als zij daarmee instemmen. Volgens het tweede systeem kan de rechter partijen verplichten tot arbitrage, ook als zij dit niet willen. Gelijk in beide systemen is het zogenaamde trial de novo. Als één van de partijen zich niet met het arbitraal vonnis kan verenigen, dan kan de zaak opnieuw aan de rechter worden voorgelegd. Tijdens dit trial de novo zullen de resultaten van het arbitraal geding niet aan de orde kunnen komen. Wel zal de partij die de zaak opnieuw aan de rechter heeft voorgelegd, in de kosten van het geding worden veroordeeld als zij met het geding voor de gewone rechter niet een beter resultaat heeft bereikt dan bij het scheidsgerecht.1
Voor de vraag of "court-annexed arbitration" bij ons mogelijkheden biedt, moeten wij onderscheiden tussen de twee zojuist genoemde systemen. Het systeem waarbij partijen tot arbitrage kunnen worden verplicht is, gezien art. 6 EVRM en 17 Grondwet, uitgesloten. Ook de wet zal daarin gezien art. 6 EVRM en art. 17 Grondwet niet kunnen voorzien. Het systeem waarbij partijen, zij het op instigatie van de rechter, vrijwillig tot arbitrage overgaan, lijkt mij niet geheel uitgesloten. Wij kunnen ons voorstellen dat de rechter partijen thans al, tijdens een comparitie, de suggestie doet de zaak aan een scheidsgerecht voor te leggen. Hij moet partijen daarin natuurlijk helemaal vrijlaten.
Anders dan zojuist uiteengezet, zal de zaak volgens huidig Nederlands recht niet, nadat het geding bij het scheidsgerecht is afgelopen, opnieuw in volle omvang met een "trial de novo" aan de gewone rechter kunnen worden voorgelegd. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen tegen arbitrale vonnissen staat daaraan in de weg. Tegen arbitrale vonnissen staan slechts de rechtsmiddelen van vernietiging en van herroeping open (art. 1064 lid 1 Rv). Genoemde rechtsmiddelen staan slechts op beperkte, limitatief opgesomde, gronden open (art. 1065 lid 1 Rv en art. 1068 lid 1 Rv), welke gronden een geheel nieuwe behandeling van de zaak uitsluiten. Het (vrijwillig) systeem met het zogenaamde trial de novo zoals dat in de Verenigde Staten bestaat, is dus alleen met wetswijziging bij ons mogelijk.2 Het systeem van het "trial de novo" lijkt overigens ook op het appèl van arbitrale vonnissen bij de gewone rechter dat volgens onze oude arbitragewet bestond, doch inmiddels is afgeschaft (vgl. art. 646 (oud) Rv) (zie 2.2.3 en 4.7.3.1).3 Ik meen dat wij niet op dit systeem zouden moeten terugvallen.