Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/3.2.1
3.2.1 Inleiding
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS509694:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. A.F.M. BRENNINKMELIER, in: Grondrechten, blz. 359, P.W.C. AKKERHANS, in: Overheidsrechter gepasseerd, blz. 365 en C.A.J.M. KORTMANN, in: Op recht (STRuYcKEN-Bundel) (red. S.C.J.J. KORTMANN c.s.), Zwolle 1996, blz. 148-155 die opmerken dat partijen wel tijdelijk afstand kunnen doen van het gebruik van de bevoegdheden die uit art. 17 Grondwet voortvloeien, doch geen afstand kunnen doen van grondrechten zelf; vgl. — in dit opzicht relativerend — ook FRUMER, nos. 801-814; overigens wordt een zelfde terminologisch onderscheid gemaakt met betrekking tot art. 6 EVRM (zie 3.2.3.3 sub a).
MvA I, Kamerstukken I, 1985/96, 18 464, no. 191b, blz. 3; zie ook de passages met betrekking tot art. 17 Grondwet in PG Boek 6, blz. 542-544 (inzake cessie en arbitraal beding), MvT II, TvA 1984/4A, blz. 24 (inzake het arbitraal beding in algemene voorwaarden) en MvA II, TvA 1986/2, blz. 76-77 (inzake de samenvoeging van arbitrages).
D.H.M. MEUWISSEN, Grondrechten en Rechtspraak in de Proeve, Themis 1967, blz. 434 en P.W.C. AKKERMANS, in: Overheidsrechter gepasseerd, blz. 365-366.
Partijen hebben recht op toegang tot de gewone rechter. Zulks vloeit voort uit art. 17 Grondwet en is expliciet bepaald in art. 6 EVRM. De bepalingen staan evenwel geen van beide eraan in de weg dat partijen hun geschillen aan arbitrage onderwerpen. De keuze voor arbitrage moet wel vrijwillig zijn.
Art. 17 Grondwet bepaalt uitdrukkelijk dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent. Art. 6 EVRM bepaalt niet uitdrukkelijk dat partijen afstand kunnen doen van hun recht op toegang tot bij de wet ingestelde gerechten, doch uit het recht op toegang tot de rechter mag niet worden afgeleid dat partijen verplicht zijn hun geschillen aan de gewone rechter voor te leggen.1 Inmiddels blijkt ook uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens uitdrukkelijk dat partijen afstand kunnen doen van hun recht op toegang en dat art. 6 EVRM aan arbitrage niet in de weg staat, mits de keuze daarvoor vrijwillig is (zie 3.3.3.3).
De eis dat de keuze voor arbitrage vrijwillig is, impliceert dat op de genoemde keuze voor arbitrage toezicht moet bestaan. Het zijn de bij de wet ingestelde gerechten, waaraan partijen hun zaak willen of hebben willen onttrekken, die dat toezicht uitoefenen. In Nederland geschiedt dat toezicht met name indien bij de rechter een zaak wordt aangebracht en vervolgens terzake een beroep op een overeenkomst tot arbitrage wordt gedaan (art. 1022 lid 1 Rv), verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis wordt gevraagd (art. 1062 lid 1 Rv, art. 1063 lid 1 Rv, art. 1075 Rv jo. art. V leden 1 (a) en 2 NYC en art. 1076 lid 1 A (a) en B Rv) of tegen een arbitraal vonnis het rechtsmiddel van vernietiging wordt ingesteld op de grond dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt (art. 1065 lid 1 (a) en (e) Rv) (zie 12.5 en 12.6).
Vraag is of het eigenlijk wel nodig is dat wij aan art. 17 Grondwet en art. 6 EVRM aandacht schenken. De eerste bepaling in onze arbitragewet, art. 1020 lid 1 Rv, bepaalt immers zelf al dat voor arbitrage een daartoe strekkende overeenkomst, en dus wilsovereenstemming, nodig is. Art. 1021 Rv stelt voor het bewijs van de overeenkomst tot arbitrage zelfs de eis van geschrift. Ingevolge art. 120 Grondwet mogen art. 1020 Rv en art. 1021 Rv niet aan art. 17 Grondwet worden getoetst, voorzover toetsing — gelet op de eis van wilsovereenstemming in art. 1020-1021 Rv — überhaupt nodig is. Toetsing aan art. 6 EVRM is overigens wél mogelijk, doch gelet op de zojuist genoemde ex art. 1020-1021 Rv verlangde wilsovereenstemming bestaat ook voor art. 6 EVRM de vraag of aan die toetsing wel behoefte bestaat.
We zullen zien dat art. 17 Grondwet en art. 6 EVRM niettemin de nodige aandacht verdienen, al is het alleen al omdat op beide — al dan niet terecht — nogal eens een beroep wordt gedaan als wij met arbitrage van doen hebben.
Zo wordt art. 17 Grondwet nogal eens genoemd in kamerstukken met betrekking tot arbitrage. Ter illustratie wijs ik op een passage uit de wetsgeschiedenis die betrekking heeft op derden en arbitrage: "In zijn beschouwingen merkt Ten Cate ten rechte op dat de regeling van de vrijwaring, voeging en tussenkomst in arbitrage zoals nedergelegd in artikel 1045, beoogt te voorkomen, dat niemand tegen zijn wil van de rechter die de wet hem toekent, kan worden afgehouden (artikel 17 der Grondwet)."2
Vooraf zij opgemerkt dat de onderlinge verhouding tussen art. 17 Grondwet en art. 6 EVRM zich aldus laat kenschetsen dat het "ius de non evocando" van art. 17 Grondwet een element vormt van het ruimer geformuleerde grondrecht op toegang tot de rechter in art. 6 EVRM.3
Gelet op het vorenstaande zullen art. 17 Grondwet en art. 6 EVRM niet gemakkelijk met elkaar in strijd komen. Uiteindelijk heeft art. 6 EVRM als verdragsrecht voorrang op art. 17 Grondwet (vgl. art. 93-94 Grondwet). Soms zal in het beroep van een partij op art. 17 Grondwet (tevens) een beroep op art. 6 EVRM moeten worden gelezen (zie 3.2.2.2 in fine). Mede gelet op het groter belang ervan, zal ik met name aan art. 6 EVRM aandacht besteden.