ABRvS, 25-01-2017, nr. 201602844/1/A1
ECLI:NL:RVS:2017:164
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-01-2017
- Zaaknummer
201602844/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:164, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑01‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AR 2017/456
AB 2017/194 met annotatie van R.J.G.M. Widdershoven, R. Ortlep
JOM 2017/119
Uitspraak 25‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Bij brief van 18 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur gereageerd op een melding van It Fryske Gea voor het aanleggen van een dam met een duiker nabij de Westerdyk 9 te Ryptsjerk.
201602844/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 maart 2016 in zaak nr. 15/2802 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het dagelijks bestuur.
Procesverloop
Bij brief van 18 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur gereageerd op een melding van It Fryske Gea voor het aanleggen van een dam met een duiker nabij de Westerdyk 9 te Ryptsjerk.
Bij besluit van 15 juni 2015 heeft het dagelijks bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 juni 2015 vernietigd, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2017, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. Slof en mr. E.B. van Kalsbeek, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 20 februari 2014 heeft It Fryske Gea aan het dagelijks bestuur gemeld voornemens te zijn een dam met een duiker van 7 m lang en met een diameter van 2,6 m aan te leggen in een overige watergang nabij de Westerdyk 9 te Ryptsjerk. It Fryske Gea beoogt via die dam de Harkevlakte, een perceel dat bij haar in beheer is, te kunnen bereiken voor het uitvoeren van beheerswerkzaamheden. Gekozen is voor een grote duiker waar een roeiboot, motorboot of kano doorheen kan varen, zodat de achtertuinen van enkele woningen aan de Westerdyk bereikbaar blijven via de watergang met een dergelijk vaartuig. [wederpartij] is een van de bewoners, die gebruik maakt van de watergang om zijn woning per vaartuig te bereiken.
In de brief van 18 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur gereageerd op de melding en aan It Fryske Gea meegedeeld dat de melding past binnen de algemene regels, wat betekent dat de voorgenomen activiteit kan worden uitgevoerd.
Bij het besluit van 15 juni 2015 heeft het dagelijks bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 18 maart 2014 volgens het dagelijks bestuur geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en daarom daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
2. Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 18 maart 2014 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is en het dagelijks bestuur ten onrechte het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De brief van 18 maart 2014 heeft geen rechtsgevolg, omdat in de 'Algemene regels bij de keur Wetterskip Fryslân 2013' (hierna: de Algemene regels bij de keur) is bepaald dat voor de voorgenomen activiteit geen vergunningplicht geldt. Het rechtsgevolg vloeit rechtstreeks voort uit die algemene regels en de mededeling dat de gemelde activiteit onder die algemene regels valt, is slechts een herhaling van hetgeen reeds daarin is geregeld, aldus het dagelijks bestuur. Ook verwijst de rechtbank ten onrechte naar de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:14, waarin is geoordeeld dat de reactie van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden op een melding voor de aanleg van een uitweg als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Leeuwarden, een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Het meldingenstelsel op grond van de Algemene regels bij de keur verschilt van het meldingenstelsel in die zaak, omdat de reactie van het college in die zaak wel rechtsgevolg had, aldus het dagelijks bestuur.
2.1. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."
Artikel 8:1 luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Artikel 2 van de Algemene regels bij de keur luidt: "Voor een aantal verboden handelingen, zoals bedoeld in de keur, wordt vrijstelling verleend in algemene regels. Onder de algemene regels vallen de handelingen genoemd in hoofdstuk 2. Indien wordt voldaan aan de in hoofdstuk 2 genoemde voorwaarden vervalt de vergunningplicht."
In paragraaf 2.7 van hoofdstuk 2 zijn algemene regels voor het aanleggen, verwijderen en behouden van een dam met duiker opgenomen.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2787, is een rechtshandeling een handeling die is gericht op rechtsgevolg. Een beslissing heeft een rechtsgevolg indien zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
2.3. Het dagelijks bestuur betoogt terecht dat in de Algemene regels bij de keur is bepaald dat voor de voorgenomen activiteit geen vergunningplicht geldt. De daarin opgenomen algemene regels vereisen niet dat het dagelijks bestuur reageert op een melding en geven geen bevoegdheid aan het dagelijks bestuur om de voorgenomen activiteit toe te staan of te weigeren. Dit betekent dat het rechtsgevolg, dat voor de voorgenomen activiteit geen vergunningplicht geldt, rechtstreeks voortvloeit uit die algemene regels en dat de brief van 18 maart 2014 geen rechtsgevolg heeft. De rechtbank heeft ten onrechte, onder verwijzing naar de voormelde uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, overwogen dat met de brief van 18 maart 2014 het recht is ontstaan om met de aanleg van de duiker te beginnen. Dat recht vloeit rechtstreeks voort uit de Algemene regels bij de keur. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, was het meldingenstelsel dat in die uitspraak aan de orde was, waarbij de reactie op een ingediende melding wel rechtsgevolg had, niet soortgelijk aan het meldingenstelsel op grond van de Algemene regels bij de keur.
Het voorgaande betekent dat de brief van 18 maart 2014 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, zodat daartegen niet de mogelijkheid van bezwaar als opgenomen in de Awb openstaat. Het dagelijks bestuur heeft reeds hierom het bezwaar tegen die brief terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 15 juni 2015 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 maart 2016 in zaak nr. 15/2802;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
687.