Hof Den Haag, 11-06-2015, nr. 22-001183-14, nr. 09-766006-14
ECLI:NL:GHDHA:2015:2207
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
11-06-2015
- Zaaknummer
22-001183-14
09-766006-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:2207, Uitspraak, Hof Den Haag, 11‑06‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2852, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑06‑2015
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich als bestuurder van een rechtspersoon op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door een partij marmer aan de failliete bedoel te onttrekken en in strijd met een op hem rustende wettelijke verplichting na te laten een deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en tevoorschijn te brengen. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Rolnummer: 22-001183-14
Parketnummer: 09-766006-14
Datum uitspraak: 11 juni 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1956,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 29 maart 2012 te Den Haag, althans in Nederland, als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon (te weten Top Stone Madencilik Sanyi Ve Ticaret Limited Sirketi) welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 18 augustus 2009 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) opzettelijk
goederen (te weten de inventaris en/of handelsvoorraad) en/of gelden van Top Stone Madencilik Sanyi Ve Ticaret Limited Sirketi aan de boedel heeft onttrokken immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) voornoemde bedragen niet verantwoord en/of gemeld aan de curator in deze/dit faillissement(en) en/of heeft/hebben zij voornoemde bedragen ten eigen bate aangewend en/of gebruikt
en/of
niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 29 maart 2012 te Den Haag, althans in Nederland, als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon (te weten Top Stone Madencilik Sanyi Ve Ticaret Limited Sirketi) welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 18 augustus 2009 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers in dat artikel bedoeld, terwijl dit aan hem, verdachte, te wijten is.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 29 maart 2012 te Den Haag, althans in Nederland, als (feitelijk) bestuurder van een rechtspersoon (te weten [x]) welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 18 augustus 2009 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) opzettelijk
goederen (te weten de inventaris en/of handelsvoorraad) en/of gelden van [x] aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) voornoemde goederen niet verantwoord en/of gemeld aan de curator in deze/dit faillissement(en) en/of heeft/hebben hij voornoemde goederen ten eigen bate aangewend en/of gebruikt
en/of
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers. Voorts blijkt volgens de raadsvrouw niet welke feitelijke handelingen de verdachte heeft verricht om de inventaris aan de boedel te onttrekken en dat de gedragingen opzettelijk door hem zijn gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat de verdachte niet heeft gemeld dat er een partij marmer was die tot de boedel behoorde. De verdachte heeft ook nimmer duidelijk gemaakt aan wie deze partij marmer in eigendom toebehoorde; hij heeft dienaangaande juist wisselende en elkaar tegensprekende verklaringen afgelegd. Zo heeft hij eerst aan de curator gezegd dat de partij marmer eigendom was van één van zijn andere B.V.’s, welke verklaring hij tegenover de politie heeft herhaald, om vervolgens ter terechtzitting in eerste aanleg te verklaren dat de partij marmer grotendeels eigendom was van [x]. Vanaf de vondst van de partij marmer door de curator heeft de verdachte over het eigendom daarvan schimmig gedaan.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de bedriegelijke verkorting van de rechten van de schuldeisers dat het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat zijn opzet daarop gericht was.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben
en
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een rechtspersoon op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door een partij marmer aan de failliete bedoel te onttrekken en in strijd met een op hem rustende wettelijke verplichting na te laten een deugdelijke administratie te voeren, te bewaren en tevoorschijn te brengen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de schuldeisers benadeeld en is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstige schade toegebracht. Tevens is de afwikkeling van het faillissement door de curator bemoeilijkt.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 343 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juni 2015.
Mr. G.J.W. van Oven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.