Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/7.3.3.3
7.3.3.3 Nadere beschouwing
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De ama guidelines kennen op dit terrein wel een globale indeling, maar er worden aan de verschillende gevallen van 'psychische invaliditeit', anders dan bij lichamelijk letsel, geen percentages verbonden.
Zie over de vraag of de verwonding of het overlijden van een naaste i.v.m. de strekking van de art. 6:107 en 6:108 'in mindering' dient te worden gebracht hiervoor § 5.3.6 (slot).
Zie daarover § 5.3 en voor de relevantie van predisposities in dat verband § 5.3.5.
In het Engelse recht wordt i.v.m. psychische schade wel hetzelfde aangenomen m.b.t. zogenaamde 'eggshell personalities'. Is eenmaal aannemelijk dat een persoon met een normale gesteldheid ernstige psychische schade zou lijden, dan wordt ook aansprakelijkheid aangenomen m.b.t. gevolgen die samenhangen met de predispositie van de gelaedeerde. Aldus Page v. Smith [1994] All ER 736, 767-768 (Lord Lloyd).
Behoudens bijv. in gevallen waarin de benadeelde zich onvoldoende heeft ingespannen voor herstel. Vgl. HR 4 november 1988, NJ 1989, 751 m.nt. CJHB (ABP/Van Stuyvenberg).
Vgl. de slotovenvegingen in HR 8 februari 1985, Nf 1986,136 m.nt. CJHB (joe/Chicago Bridge) en HR 8 februari 1985, NJ 1986, 137 m.nt. CJHB (Henderson/Cibbs).
Zie over de invloed van predisposities op de schadebegroting bij psychisch letsel ook terughoudend Hartlief 1995, p. 40.
De vaststelling van de omvang van de immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel verdient, zoals gezegd, geen wezenlijk andere benadering dan wanneer het gaat om lichamelijk letsel. Het feit dat het hier gaat om letsel dat doorgaans niet 'zichtbaar' is, zal meebrengen dat men hier wellicht (nog) meer is aangewezen op het oordeel van deskundigen, maar ook hier kan de aard en ernst van het letsel een bruikbare basis vormen voor de omvang van het smartengeld. Het Engelse recht laat zien dat ook op dit terrein een globale algemene waardering van verschillende soorten geestelijk letsel kan worden gemaakt, waaraan richtbedragen met zekere marges kunnen worden verbonden.1 Binnen die marges kan vervolgens op vergelijkbare wijze als bij lichamelijk letsel worden gevarieerd.2
Met name in verband met psychische schade ligt dikwijls de associatie met persoonlijke predisposities van de benadeelde voor de hand. In dat verband rijst de vraag welke invloed bij de vaststelling van de omvang van het smartengeld toekomt aan de bovengemiddelde gevoeligheid voor psychische schade. In gevallen waarin een recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel wordt aangenomen3 zie ik geen reden om schadeverhogende effecten van persoonlijke predisposities anders te behandelen dan wanneer het gaat om lichamelijk letsel.4 Dat betekent dat wanneer in een concreet geval aannemelijk is dat de benadeelde als gevolg van diens persoonlijke gesteldheid ernstiger wordt getroffen dan 'gebruikelijk' een verhogende invloed op de omvang van het smartengeld in beginsel op zijn plaats is.5 Daarbij zou vervolgens in ogenschouw dienen te worden genomen in hoeverre die bijzondere gesteldheid zich ook zonder de concrete schadetoe-brengende gebeurtenis zou hebben geopenbaard, om aldus bij de schadebegroting in aanmerking te worden genomen.6 De ruimte voor een dergelijke exercitie wordt evenwel in hoge mate bepaald door de wijze van schadebegroting. Plaatst men, zoals hier bepleit, een algemene waardering van de ernst van een bepaald type geestelijk letsel centraal bij de vaststelling van de omvang van het smartengeld, dan ligt daarin reeds een aanzienlijke mate van abstractie van het concrete leed besloten. Voor persoonlijke omstandigheden zoals een bijzondere gevoeligheid voor dergelijk letsel, zich uitend in een langduriger herstelproces, is dan hooguit enige invloed in de marge weggelegd.7
Op de omvang van de smartengeldbedragen op dit terrein zal in § 7.4.2.3 worden ingegaan.