Zie over stemherkenning als bewijsmiddel onder meer de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse voorafgaand aan HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:1339 (ECLI:NL:PHR:2013:928) en HR d.d. 24 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1518 (ECLI:NL:PHR:AP1518). In die laatste zaak deed de Hoge Raad de middelen af met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
HR, 21-01-2020, nr. 18/04399
ECLI:NL:HR:2020:93
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-01-2020
- Zaaknummer
18/04399
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:93, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑01‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1183
ECLI:NL:PHR:2019:1183, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:93
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Quote 500-zaak. (Poging tot) gekwalificeerde diefstal in vereniging (meermalen gepleegd) (art. 311.1.4 en 311.1.5 Sr) en deelneming aan een criminele organisatie (art. 140 Sr). Is de verwerping van het verweer strekkende tot uitsluiting van p-v van bevindingen wegens onbetrouwbaarheid van de daarin opgenomen stemherkenning toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/03612 P en 18/04397 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04399
Datum 21 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 juni 2017, nummer 22/004378-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 54 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 48 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2020.
Conclusie 19‑11‑2019
Inhoudsindicatie
(Poging tot) medeplegen van diefstal in vereniging in woning, meermalen gepleegd (art. 311.1.onder 4 en 5 Sr.) 1. Klacht dat hof het p-v van stemherkenning voor het bewijs heeft gebezigd. 2. Kan uit de b.m. worden afgeleid dat de braakschade daadwerkelijk op 17 september 2012 is ontstaan alsmede dat verdachte één van de inzittenden is geweest van het voertuig dat bij de poging tot diefstal was betrokken? 3.Klacht dat hof niet (afdoende) heeft gerespondeerd op uos. 4. Klacht schending redelijke termijn a.b.i. art. 6. EVRM. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige. Samenhang met 17/03612 en 18/04397 (peek).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04399
Zitting 19 november 2019
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 29 juni 2017 de verdachte vrijgesproken van het onder 2, 6 en 8 tenlastegelegde en wegens 1“diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”, 3 “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming”, 4 5 en 7 “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd” en 9 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof enkele inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard. Tot slot heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 17/03612 en 18/04397. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte is door het hof veroordeeld voor het medeplegen van een aantal inbraken (en pogingen daartoe) alsmede voor deelneming aan een criminele organisatie. De inbraken, veelal in (kapitale) villa’s van vermogende, ‘Quote 500’-genoteerde personen door heel Nederland, vonden steeds op min of meer vergelijkbare wijze plaats. De buit bestond vaak uit (dure) horloges, sieraden en geld.
5. De bewezenverklaring van het onder 1, 3, 5, 7 en 9 tenlastegelegde steunt onder meer op de inhoud van vertrouwelijke communicatie die op de voet van artikel 126l Sv met een technisch hulpmiddel is opgenomen in een (rijdende) Renault Megane met het kenteken [kenteken] . De verbalisanten die de verdachte hadden verhoord hebben deze gesprekken (hierna ook OVC-gesprekken genoemd) beluisterd. Op basis van de herkenning van stemgeluid hebben zij bepaalde uitlatingen in een aantal gesprekken aan de verdachte toegeschreven. De verbalisanten hebben hun bevindingen gerelateerd in een proces-verbaal van 7 februari 2013. In feitelijke aanleg heeft de verdediging uitvoerig verweer gevoerd tegen het gebruik van deze bevindingen tot het bewijs tegen de verdachte, op de grond dat stemherkenning als methode onvoldoende betrouwbaar is.
6. Het eerste middel klaagt dat het hof het verweer van de verdediging dat het proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2013 van het bewijs moet worden uitgesloten omdat de stemherkenning van de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar is, onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
7. Op 8 december 2015 heeft in hoger beroep een zogeheten regiezitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft de raadsman van de verdachte een verzoek tot het verrichten van stemvergelijkend onderzoek gedaan. Blijkens het proces-verbaal van deze terechtzitting heeft het hof dit verzoek toegewezen en is de zaak naar de raadsheer-commissaris verwezen teneinde een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te benoemen met de opdracht tot het uitvoeren van een stemherkenningsonderzoek, met als doel te bepalen of de door de verdediging betwiste geluidsfragmenten, zoals omschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2013, aan de verdachte toe te schrijven zijn.
8. Blijkens de pleitnota die aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 6, 7 en 16 juni 2017 is gehecht, heeft de raadsman van de verdachte aldaar (onder meer) het volgende aangevoerd:
“Bewijsuitsluiting
In de nacht van 11 op 12 september 2012 is OVC-apparatuur geplaatst in de Renault Megane met kenteken [kenteken] . Met die apparatuur zijn gesprekken opgenomen die door de inzittenden van de auto zijn gevoerd. Aanvankelijk bleek niet dat mijn cliënt aan die gesprekken had deelgenomen. Op de pro-forma zitting van 10 januari 2013 stelde de toenmalige raadsman van [verdachte] :
De OVC-gesprekken uit de auto duiden er niet op dat verdachte in die auto heeft gezeten.
Op 6 februari 2013 is mijn cliënt vervolgens door de politie gehoord. Zoals in het proces-verbaal van dat verhoor staat te lezen, heeft hij zich toen op zijn zwijgrecht beroepen. Na het verhoor heeft de teamleider aan de verbalisant [verbalisant 1] gevraagd of hij de stem van [verdachte] zou kunnen herkennen. [verbalisant 1] verklaart hierover bij de rechter-commissaris:
Mij is door de teamleider gevraagd of het na het verhoor van [verdachte] mogelijk zou zijn om zijn stem te herkennen, in de OVC gesprekken. Dit is mij na het verhoor gevraagd. Mijn collega [verbalisant 2] en ik hebben het samen gedaan. De bestanden stonden op de computer, die hebben we uitgeluisterd. We zaten naast elkaar. Op dat moment hebben we alleen de OVC’s uitgeluisterd.
(...)
U vraagt of ik kan vertellen hoe de stemherkenning ging.
(...)
We hebben een aantal stukjes beluisterd. Soms was er een gelijktijdige herkenning, soms zei één van ons twee: dit is volgens mij [verdachte] . Dan zei ik of mijn collega: nee, dat is niet zo, of ja, dat klopt. Als we het samen eens waren dat het [verdachte] was, schreven we dat op.
Deze werkwijze heeft uiteindelijk geresulteerd in een proces-verbaal van 7 februari 2013. In dit proces-verbaal wordt geconcludeerd dat de stem van [verdachte] op de OVC is te herkennen in de zaken [1] , [2] , [3] , [4] en [5] . Vijf van de acht zaken dus. En dat terwijl dit proces-verbaal begint met de mededeling:
Door meerdere verbalisanten werden de gesprekken reeds uitgeluisterd en in een proces-verbaal van bevindingen verwerkt. Uit statische en dynamische observatie was reeds gebleken dat de verdachte [verdachte] bijna dagelijks in het voertuig had gezeten. Tot op heden kon zijn stem echter niet met zekerheid worden herkend. Dit kwam vooral door het feit dat hij elke keer in het gezelschap van zijn broer [betrokkene 1] was, waarvan de stem gedeeltelijk overeenkomt.
Oftewel: een heel team is maandenlang bezig met een onderzoek, waarin maandenlang geluisterd wordt naar tapgesprekken en OVC- gesprekken en op geen enkel moment lukt het om de stem van mijn cliënt te herkennen, totdat ontdekt wordt dat dat weleens voor bewijsproblemen zou kunnen gaan zorgen. Dan lukt het opeens wel. In bijna alle gevallen.
De verdediging is van oordeel dat dit proces-verbaal van stemherkenning van 7 februari 2013 niet tot het bewijs kan worden gebezigd. De belangrijkste reden daarvoor is dat de zogenaamde herkenningen onvoldoende betrouwbaar zijn. Ook als de verbalisanten te goeder trouw zijn, betekent dat niet dat op hun zogenaamde herkenningen kan worden vertrouwd. En ze hoeven zich maar één keer vergist te hebben en mijn cliënt wordt ten onrechte veroordeeld voor een feit dat hij niet heeft gepleegd. De mogelijkheid dat ze zich een keer hebben vergist is bepaald niet denkbeeldig en die onzekerheid kleeft aan ieder afzonderlijk feit. Bij geen van de tenlastegelegde feiten kan die onzekerheid worden geaccepteerd.
Dat de herkenningen onbetrouwbaar zijn, volgt eigenlijk al uit het feit dat herkenning zo lang – onder precies dezelfde omstandigheden – onmogelijk was. Daar komt echter het volgende bij.
Sprekerherkenning is moeilijk. In een vakbijlage Sprekerherkenning wees het NFI er jaren geleden al op dat spraakonderzoekers beschikken over een uitgebreide kennis van de fonetiek, de dialectologie, de sociolinguïstiek en de algemene taalwetenschap en gebruik maken van methoden, technieken en inzichten die binnen die wetenschapsgebieden zijn ontwikkeld. Er worden auditieve en akoestische technieken gebruikt, waarbij een groot aantal variabelen wordt onderzocht. De conclusie die de spraakonderzoeker uiteindelijk formuleert heeft het karakter van een persoonlijk oordeel, waar geen statistisch oordeel aan worden gegeven.
(…)
In het Batman-onderzoek is eveneens de hulp van het NFI ingeroepen bij de beoordeling van de zogenaamde stemherkenningen. Op 17 mei 2013 heeft het NFI een eerste brief gestuurd aan de rechter-commissaris naar aanleiding van een vooronderzoek aan de OVC-gesprekken (meer in het bijzonder een selectie in de zaak van [betrokkene 2] ). Er is genoeg materiaal voorhanden voor vergelijking, aldus het NFI, maar overigens is een stemvergelijking eigenlijk niet mogelijk. Het NFI stelt in de brief:
Wegens omgevingslawaai (motor van de auto, muziek staat aan en een of meerdere ramen staan open) is het materiaal van matige tot slechte kwaliteit. Dit beperkt de mogelijkheden van een vergelijkend spraakonderzoek.
Een tweede beperking van het onderzoek ligt in het gegeven dat er geen vergelijkingsmateriaal beschikbaar is dat in dezelfde omstandigheden tot stand is gekomen aks het betwiste materiaal.
(...)
Gegeven de hiervoor genoemde beperkingen, is geen sterke conclusie van een vergelijkend spraakonderzoek te verwachten.
De vraag of een verbalisant aan de hand van een bepaalde uiting een hem bekende verdachte kan herkennen, kan ik niet beantwoorden. Op uw verzoek zou ik wel een rapport kunnen schrijven over de betrouwbaarheid van stemherkenning en over de factoren die daarbij een rol spelen. Voor dit moment beperk ik mij tot de opmerking dat herhaaldelijk uit onderzoek is gebleken dat de mate van zekerheid van degene die de herkenning doet, geen betrouwbare maat is voor de juistheid van die herkenning.
Deze tekst laat al weinig aan duidelijkheid te wensen over. En waarom zou die laatste zin zijn toegevoegd? Zou het soms zo zijn dat het NFI herhaaldelijk is geconfronteerd met verbalisanten die met stelligheid beweren dat zij een stem hebben herkend, terwijl dit achteraf ten onrechte blijkt? Het later inderdaad opgemaakte rapport ‘Beantwoording vragen over sprekerherkenning’ van 12 juli 2013 licht een tipje van de sluier op:
In de ervaring van het NFI komen in de aan het NFI aangeboden zaken verkeerde toekenningen of verwisselingen van sprekers in de uitgewerkte tapverslagen wel degelijk voor maar niet op grote schaal.
In dit rapport worden de beweerdelijke herkenningen door meerdere verbalisanten van medeverdachte [betrokkene 2] als gespreksdeelnemer aan de OVC-gesprekken tegen het licht gehouden. Het NFI merkt wederom op dat de door de verbalisanten gestelde zekerheid (100%, wij kunnen ons niet vergissen) niets zegt over de betrouwbaarheid, terwijl leken hun vaardigheid in het herkennen van stemmen systematisch te hoog inschatten. Het belang van de eerder door Broeders noodzakelijk geachte blinde vergelijking blijkt duidelijk uit het rapport. Juist de sturing door contextinformatie kan erg groot zijn. Met betrekking tot de zogenaamde herkenning van [betrokkene 2] merkt het NFI op dat de geluidskwaliteit slecht is, de spreker zich qua stem en taalgebruik niet erg duidelijk onderscheid en dat het NFI niet kan zeggen dat de betwiste uitlating terecht is toegeschreven aan [betrokkene 2] .
Het NFI wijst op een aantal elementen die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de herkenning door meerdere verbalisanten. Onder meer is volgens het rapport (pagina 8) van belang:
1. of de herkenningen onafhankelijk van elkaar tot stand zijn gekomen:
2. of de verbalisanten er van tevoren vanuit gingen dat er een vast aantal (in casu drie) mensen in de auto zat;
3. of de personen in de auto reeds waren geïdentificeerd;
4. of de verbalisanten bekend waren met specifieke kenmerken van de te herkennen stem;
5. of de verbalisanten bekend waren met de specifieke kenmerken van de andere stemmen;
6. of de sprekers op elkaar lijken;
7. of de verbalisanten bekend zijn met de gesproken taalvariant.
Als we dit nu eens afzetten tegen de in casu door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] gehanteerde ‘methodiek’.
Ad 1.
De herkenningen zijn niet onafhankelijk van elkaar tot stand gekomen. Zoals eerder aangehaald verklaarde verbalisant [verbalisant 1] :
U vraagt of ik kan vertellen hoe de stemherkenning ging.
We hebben een aantal stukjes beluisterd. Soms was er een gelijktijdige herkenning, soms zei één van ons twee: dit is volgens mij [verdachte] . Dan zei ik of mijn collega: nee, dat is niet zo, of ja, dat klopt. Als we het samen eens waren dat het [verdachte] was, schreven we dat op.
Een duidelijker manier van onderlinge beïnvloeding is bijna niet denkbaar.
Ad 2.
De verbalisanten gingen inderdaad uit van een gesloten setting. Van enige blinde of zelfs maar objectieve stemherkenning was geen sprake. De verbalisanten hoefden alleen maar even op te schrijven dat het inderdaad [verdachte] was die in de auto zat. [verbalisant 1] verklaart bij de rechter-commissaris:
De conclusies op grond van de overige bevindingen over wie er vermoedelijk in de auto zaten, waren mij bekend, in ieder geval, dat [verdachte] in de auto zat.
En [verbalisant 2] heeft verklaard:
U zegt dat er in de meeste van de zaaksdossiers wordt beschreven wie er in de auto zaten op de verschillende avonden. Deze informatie was mij bekend. Dit weet ik eigenlijk wel zeker.
Oftewel: de verbalisanten hebben samen geluisterd naar een hele slechte geluidsopname, waarvan hen vantevoren bekend was dat [verdachte] daarop te horen moest zijn.
Ad 3.
De personen in de auto waren inderdaad al geïdentificeerd, althans in de opvatting van de verbalisanten.
Ad 4.
Het valt te betwijfelen of de verbalisanten bekend waren met de specifieke kenmerken van de stem van [verdachte] . [verbalisant 2] verklaart bij de rechter-commissaris:
U vraagt mij of ik kan aangeven of er specifieke stemkenmerken zijn waaraan ik [verdachte] heb herkend, bijvoorbeeld accent, intonatie, woordgebruik. Nee. Hij praatte wel wat rustiger. Hij had natuurlijk wel een accent, maar dat had [betrokkene 1] ook, dus het was lastig hen uit elkaar te halen. Je hoort wel verschil, maar dan moet je goed luisteren. U vraagt hoe we [betrokkene 1] en [verdachte] uit elkaar konden halen. Er werden op een gegeven moment ook namen genoemd. [betrokkene 1] heeft een iets zwaardere stem.
Wat zegt deze verbalisant nu? In feite zegt hij dat hij [verdachte] helemaal niet kan herkennen, maar dat als hij twee stemmen van mensen in de auto heel nauwkeurig beluisterd, hij een verschil meent te horen. Als objectieve sprekerherkenning is dat niets waard. Dat er ook namen zouden zijn genoemd, is in elk geval in het geval van [verdachte] gewoon niet waar. Eén keer zou volgens het transcript het woord ' [verdachte] ' zijn gezegd. Of dat een naam was, of dat op [verdachte] sloeg, weten we helemaal niet.
Geen van beide verbalisanten heeft overigens enige opleiding of training in stemherkenning gehad.
Ad 5.
Of de verbalisanten de stemmen van de andere sprekers kenden is niet helemaal duidelijk. In elk geval verklaart [verbalisant 1] dat hij [betrokkene 1] nooit heeft verhoord. [verbalisant 2] weet niet meer of hij [betrokkene 1] heeft verhoord, maar hij heeft hem naar eigen zeggen weleens gesproken, bijvoorbeeld in het kader van het uitdelen van stukken. Niet echt een gelegenheid, waar veel bij wordt gesproken als je het mij vraagt.
Ad 6.
Het NFI vindt verder relevant of de stemmen van de sprekers op elkaar lijken. Dat is inderdaad het geval en wel -volgens de politie- zozeer dat een herkenning aanvankelijk onmogelijk was. Kennelijk - zo begrijp ik het rapport in de zaak [betrokkene 2] - gold dat ook voor andere verdachten in dit onderzoek.
Ad 7.
Of de verbalisanten het Haags goed beheersen, weet ik niet.
Resumerend scoren de verbalisanten negatief op ieder punt dat volgens het NFI van belang is bij een deugdelijke sprekerherkenning. Van een ook maar enigszins betrouwbare herkenning is geen sprake. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben naast elkaar zitten luisteren naar een hele slechte opname, waarvan zij al hadden besloten dat [verdachte] daaraan deelnam en vervolgens hebben zij voor ieder zaaksdossier opgeschreven dat dat inderdaad het geval was.
Raadselachtig blijft daarbij waarom stemherkenning eerst niet mogelijk was en toen plotseling wel. De verhoren geven hier geen bevredigend antwoord op. [verbalisant 2] verklaart in dat verband bijvoorbeeld:
U vraagt waarom het later wel mogelijk was om de stem van [verdachte] te herkennen. We hebben regelmatig taps teruggeluisterd omdat het lastig te horen was wie wie was. Op een gegeven moment kwam [verdachte] in beeld. Het komt ook door de verhoren dat het later wel ging om onderscheid te maken tussen de stem van [betrokkene 1] en [verdachte] . Het klopt dat er een gesprek met [verdachte] heeft plaatsgevonden dat ongeveer een uur duurde. U vraagt mij of dat gesprek doorslaggevend was voor de stemherkenning van [verdachte] . Nee. U vraagt mij waarom ik dan niet eerder de stem van [verdachte] heb herkend. Dat weet ik niet.
In hoger beroep is in de zaak [verdachte] nog een poging gedaan om een meer objectieve beoordeling van de stemmen op de OVC te krijgen. Het NFI heeft blijkens de brief van de heer Vermeulen van 23 juni 2016 geluidsfragmenten ontvangen afkomstig uit 9 verschillende OVC's. Het NFI heeft vervolgens alle spraakuitingen die door de politie zijn toegeschreven aan [verdachte] achter elkaar gemonteerd. Dit noemt men het netto-onderzoeksmateriaal.
Vervolgens stelt het NFI:
Het betwiste materiaal is niet bruikbaar voor vergelijkend spraakonderzoek. Het betwiste materiaal is opgenomen in een auto. De kwaliteit van de opnamen is slecht. Er is veel achtergrondgeluid, de te onderzoeken spreker klinkt ver van de microfoon af. De verschillende sprekers in de opname zijn zeer moeilijk van elkaar te onderscheiden en ook niet altijd goed te verstaan. Daarnaast bevat het onderzoeksmateriaal voornamelijk korte, losse uitingen. De gespreksomstandigheden zorgen voor een beperking in een vergelijkend spraakonderzoek, waardoor de vergelijkingsbasis met ander materiaal zeer beperk is.
Nogal verbazingwekkend is hoe deze vaststellingen zich verhouden tot de beoordeling van het verweer door de rechtbank. De rechtbank meent dat de verbalisanten tot de herkenningen hebben kunnen komen, onder meer omdat de stemmen van de verschillende verdachten zeer goed hoorbaar zijn en de stemmen ook in voldoende mate te onderscheiden zijn.
Hoe is het precies mogelijk dat de rechtbank spreekt over stemmen die voldoende te onderscheiden zijn en die zeer goed hoorbaar zijn, terwijl geschoolde spraakonderzoekers zeggen dat de verschillende sprekers in de opname zeer moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden en ook niet altijd goed zijn te verstaan. Deze discrepantie is dermate groot dat zonder nadere motivering van een deugdelijke verwerping van het verweer geen sprake is.
Resumerend moet mijns inziens gezegd worden dat waar de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] in het proces-verbaal van 7 februari 2013 relateren dat zij ‘zonder enige vorm van twijfel’ kunnen stellen dat zij [verdachte] herkennen als een van de personen die te horen zijn op de OVC, dit niets zegt over de betrouwbaarheid van die conclusie. Bij gebrek aan betrouwbaarheid van de gehanteerde methode en gelet op de bevindingen van het NFI over onder meer de slechte geluidskwaliteit, de vooroordelen en de op elkaar lijkende stemmen, behoort het proces-verbaal van 7 februari 2013 te worden uitgesloten van het bewijs.
Uw hof kan dit proces-verbaal niet met een gerust hart aan een veroordeling ten grondslag leggen. Ik zei het eerder al: de verbalisanten hoeven zich maar één keer te vergissen, en mijn cliënt krijgt straf voor een feit dat hij niet heeft begaan. Bij de beoordeling van ieder afzonderlijk tenlastegelegd feit (waarbij de stemherkenning een rol speelt) moet uw hof zeker weten dat de ten aanzien van dat feit gedane stemherkenning (waar [verbalisant 2] en [verbalisant 1] het dus soms aanvankelijk niet eens over eens waren) juist is. Bij twijfel moet een vrijspraak volgen.
Wij verzoeken uw hof het proces-verbaal van stemherkenning uit te sluiten van het bewijs met een integrale vrijspraak voor de zaken [1] , [2] , [3] , [4] en [5] als gevolg.”
9. In het bestreden arrest heeft het hof het door de verdediging gevoerde verweer dat het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2013 niet voor het bewijs mag worden gebezigd, als volgt verworpen:
"Stemherkenning
Het bewijs in dit onderzoek steunt voor een deel op de OVC-gesprekken die zijn opgenomen tijdens autoritten in de Renault Megane met kenteken [kenteken] en waarin de stemmen van verschillende verdachten zijn herkend.
(…)
Het hof volgt de raadsman niet in zijn standpunt.
Vooropgesteld wordt dat met stemherkenningen behoedzaam moet worden omgegaan. Het NFI heeft in het rapport van 12 juli 2013 allereerst onderscheid aangebracht in stemherkenning door getuigen dan wel deskundigen enerzijds en anderzijds tussen het herkennen van een onbekende stem dan wel en bekende stem. Het NFI heeft vervolgens geconstateerd dat het in deze zaak gaat om een stemherkenning door leken (verbalisanten) die in een bepaalde mate bekend zijn geraakt met de stem(men) in kwestie en waarbij – anders dan bij stemherkenning door een getuige – een gespreksopname beschikbaar is zodat eventueel een leereffect kan optreden.
Het hof merkt op dat een dergelijke stemherkenning dus van geheel andere aard is dan een vergelijkend spraakonderzoek waarbij een uitgebreid auditief-akoestische analyse van het betwiste onderzoeksmateriaal met referentiemateriaal plaatsvindt. Dat het NFI in het briefrapport van 23 juni 2016 heeft geconcludeerd dat het door de verdachte betwiste materiaal te slecht van kwaliteit is voor een vergelijkend spraakonderzoek wil niet zeggen dat een stemherkenning zoals eerder omschreven niet mogelijk zou zijn.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2013 blijkt dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] nadat zij de verdachte op 6 februari 2013 hadden gehoord de OVC-gesprekken nogmaals zijn gaan beluisteren. Zij hebben de OVC-gesprekken toen ook vergeleken met tapgesprekken van de verdachte en zijn op basis daarvan gekomen tot de stemherkenning van de verdachte in bepaalde OVC-fragmenten.
Met de rechtbank constateert het hof dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , bij de rechter-commissaris uitvoerig hebben verklaard over hoe zij tot die herkenningen zijn gekomen. Hoewel de verdachte zich tijdens genoemd politieverhoor (van ruim een uur) grotendeels op zijn zwijgrecht heeft beroepen, hebben de verbalisanten zijn stem kennelijk genoegzaam kunnen waarnemen tijdens het informeel – en dus niet in het zaaksgerelateerde verhoor opgenomen – spreken over 'sociale zaken'.
Het hof heeft bij zijn beoordeling tevens betrokken dat uit genoemde verhoren is gebleken dat alleen die stemherkenningen in het proces-verbaal zijn genoteerd waar [verbalisant 2] en [verbalisant 1] het uiteindelijk samen over eens waren (…).
Het hof acht de gedane stemherkenning door de verbalisanten – mede in het licht van het overige bewijsmateriaal – voldoende betrouwbaar. Dat de verdachte tijdens het gesprek van 12 september 2012 ook met ' [verdachte] ' wordt aangesproken is bij dat oordeel betrokken. Het proces-verbaal van 7 februari 2013 kan daarom telkens voor het bewijs worden gebruikt.”
10. In de toelichting betogen de stellers van het middel dat het oordeel van het hof dat de stemherkenning door de verbalisanten voldoende betrouwbaar is en het proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2013 derhalve voor het bewijs kan worden gebezigd, met name onbegrijpelijk is gelet op de omstandigheid dat (een deskundige van) het NFI heeft aangegeven dat de opgenomen OVC-gesprekken van slechte kwaliteit zijn, de te herkennen spreker ver van de microfoon af zit en de stemmen van de verschillende personen zeer moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn en niet altijd goed zijn te verstaan. Dit klemt te meer nu het hof het verzoek tot het uitvoeren van een stemvergelijkend onderzoek in hoger beroep heeft toegewezen “met als doel te bepalen of de betwiste geluidsfragmenten aan de verdachte toe te schrijven zijn”, aldus de stellers van het middel.
11. Over stemvergelijking eerst het volgende.1.Net als bij het herkennen van gezichten, zijn mensen van nature in staat tot het herkennen van stemmen. “In onze dagelijkse contacten met vrienden, kennissen en collega’s maken wij immers doorlopend met succes gebruik van die mogelijkheid”, aldus prof. Broeders in zijn bijdrage aan het rechtspsychologisch handboek Routes van het recht (2017).2.De mogelijkheid van stemherkenning is een gevolg van het feit dat wat betreft de onderscheidende kenmerken van stemgeluid de variaties tussen verschillende individuen voldoende groot zijn en de variaties binnen één individu voldoende klein. Over de betrouwbaarheid van sprekeridentificatie aan de hand van een stemvergelijking tussen enerzijds de herinnering aan het stemgeluid van een spreker, en anderzijds een aangeboden prikkel, bijvoorbeeld een gesprek in levende lijve, de stem van een spreker over de telefoon of in een geluidsopname, kunnen – zo begrijp ik Broeders – moeilijk algemene uitspraken worden gedaan. De betrouwbaarheid van de herkenning hangt af van veel uiteenlopende systeem- en schattingsvariabelen. Mensen zijn in elk geval geneigd om hun vaardigheid op dat vlak te overschatten. Een belangrijke variabele is wel de mate waarin de luisteraar bekend is met het stemgeluid van de spreker. En hoewel Broeders kritische kanttekeningen plaatst bij sprekeridentificatie door opsporingsambtenaren,3.merkt hij ook op dat sprekeridentificaties bij het uitluisteren en verbaliseren van de resultaten van telefoontaps, betrekkelijk zelden wordt betwist en dat slechts in een fractie van de gevallen die formeel worden betwist en voor spraakonderzoek zijn aangeboden aan het NFI of TMFI, steun wordt gevonden voor een onjuiste identificatie.4.
12. Er is mijns inziens geen reden om sprekeridentificatie door opsporingsambtenaren categorisch van het bewijs uit te sluiten. Ook hier gaat trouwens de vergelijking met gezichtsherkenning op. Waar opsporingsambtenaren vrijwel doorlopend gebruik maken van hun normaal-menselijke vaardigheid om gezichten te herkennen, zij met behulp daarvan verbaliseren over hetgeen door hen is waargenomen, en de rechter van dergelijke proces-verbalen in beginsel gebruik maakt, is er geen principiële reden voor een daarvan afwijkende benadering op het gebied van stemgeluid en stemherkenning. Het is dus telkens aan de feitenrechter om onder de concrete omstandigheden van het geval te beoordelen of een waarneming – en met name de herkenning van bijvoorbeeld een gezicht of een stem – door een verbalisant voldoende betrouwbaar is om als zodanig te kunnen bijdragen aan het bewijs.5.Het is immers bij uitstek aan de feitenrechter om zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal en datgene tot het bewijs te bezigen wat het uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt.6.Dat oordeel kan in cassatie slechts in beperkte mate, namelijk op zijn begrijpelijkheid, worden getoetst.
13. Volgens de vaststellingen van het hof gaat het in deze zaak om het betwiste resultaat van stemvergelijking tussen enerzijds het stemgeluid van diverse sprekers dat is vastgelegd in audio-opnames van vertrouwelijke communicatie in een rijdend voertuig (OVC-gesprekken), en anderzijds het stemgeluid van de doelspreker. Voor dat laatste moesten de twee verbalisanten putten uit hun herinnering aan het verhoor van de verdachte gedurende ongeveer een uur, waarbij zij met hem onder meer hebben gesproken over zijn persoonlijke omstandigheden, terwijl zij bij de stemvergelijking bovendien de beschikking hadden over het stemgeluid van de doelspreker zoals vastgelegd met toepassing van telefoontaps. De twee verbalisanten hebben de OVC-gesprekken in elkaars aanwezigheid beluisterd, en alleen besloten om bepaalde uitlatingen toe te schrijven aan de verdachte wanneer beiden – naar ik begrijp: in samenspraak – daarmee konden instemmen.
14. Voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat de omstandigheid dat het NFI het betwiste materiaal niet bruikbaar heeft geacht voor een vergelijkend spraakonderzoek met zich brengt dat ook een stemherkenning door verbalisanten niet mogelijk zou zijn, gaat het middel er ten onrechte aan voorbij dat een stemherkenning door opsporingsambtenaren van andere aard is dan een forensisch vergelijkend spraakonderzoek waarbij een uitgebreide auditief-akoestische analyse van het betwiste onderzoeksmateriaal met referentiemateriaal plaatsvindt en waarbij geen beroep wordt gedaan op voorafgaande bekendheid met het stemgeluid van de doelspreker.7.
15. Voor zover het middel verwijst naar de omstandigheid dat het hof het verzoek tot het uitvoeren van een stemvergelijkend onderzoek in een eerder stadium van de procedure heeft toegewezen, miskent het dat het hof in die stand van het geding, mede gelet op de eisen van een eerlijk proces die in artikel 6 EVRM zijn verankerd, (slechts) een oordeel heeft gegeven over de noodzakelijkheid van het door de verdediging verzochte onderzoek. Voor dat oordeel heeft het hof zich niet op dat moment reeds een oordeel hoeven te vormen over – en dus niet vooruit hoeven te lopen op een oordeel over – de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van stemherkenning, noch zich een oordeel hoeven te vormen over de bruikbaarheid tot het bewijs van dat proces-verbaal. Het oordeel van het hof dat het gevraagde onderzoek noodzakelijk is, belemmert (dan ook) niet de vrijheid van selectie en waardering van bewijsmateriaal die het hof als feitenrechter toekomt.
16. Uit de vaststellingen van het hof kan bovendien worden afgeleid dat de verbalisanten niet alleen bekend zijn geraakt met de stem van de verdachte nadat zij hem op 6 februari 2013 hadden gehoord maar ook door tapgesprekken waarop de stem van de verdachte is te horen alsmede door informele, niet-zaaksgerelateerde gesprekken met de verdachte. Daarnaast volgt uit de bewijsvoering dat de stemherkenning door de verbalisanten steeds steunt vindt in ander bewijsmateriaal. Blijkens de overwegingen van het hof heeft het hof zich een oordeel over de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van dat proces-verbaal gevormd, juist (ook) in onderling verband en samenhang met de inhoud van het overige bewijsmateriaal. Ik acht ‘s hofs oordeel dat de sprekeridentificatie door verbalisanten voldoende betrouwbaar kan worden geacht om te kunnen bijdragen aan het bewijs dan ook niet-onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
17. Het eerste middel faalt.
18. Het tweede middel klaagt dat het onder 4 tenlastegelegde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
19. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 4 (zaak Meer) bewezenverklaard dat:
“hij op 17 september 2012 te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] weg te nemen goederen en/of geld van hun gading, toebehorende aan [betrokkene 3] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, heeft geprobeerd ramen open te breken en een glaslat te verwijderen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
20. De bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“16. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 8 oktober 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als de op 8 oktober 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik heb onlangs: 'verse' braakschade aangetroffen op de eerste verdieping. De braakschade zat aan de buitenzijde van enkele slaapkamerramen. Verder was er een zogeheten glaslat verwijderd.
De braakschade heb ik na 17 september 2012 ontdekt. Voor 17 september 2012 was er geen schade aan mijn woning aan de [a-straat 1] te Heeswijk-Dinther .
17. Een proces-verbaal van relaas d.d. 21 februari 2013 van de politie Haaglanden met nr. 2012 032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit bakengegevens is gebleken dat de Renault Megane op 16 september 2012, omstreeks 19:08 uur, stopt bij benzinestation Shell Den Andel te Bodegraven.
Uit de bakengegevens van zondag 16 september 2012 is gebleken dat de Renault Megane, voorzien van het kenteken [kenteken] , tussen 20:26 uur en 21:15 uur op en in de directe omgeving van de [a-straat] te Heeswijk-Dinther stond.
Omstreeks 21:36 uur reed het voertuig weer terug in de richting van Den Haag.
18. Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende beelden [b-straat 1] te Den Haag op 16 september 2012, d.d. 19 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Bij het uitkijken van de beelden van de [b-straat 1] te Den Haag van 16 september 2012 bleek het navolgende:
Omstreeks 18:22 uur kwam [verdachte] uit de woning aan de [b-straat 1] te Den Haag. [verdachte] was gekleed in een zwarte broek met op de zijkant witte verticale Adidas strepen, wit shirt, een zwart jasje en een witte pet.
Omstreeks 18:33 uur kwam [medeverdachte] op zijn scooter aanrijden bij de woning en gaat met [betrokkene 1] naar binnen.
Omstreeks 18:34 uur reed [medeverdachte] op zijn scooter weg.
Omstreeks 18:38 uur liep [betrokkene 1] de woning uit.
Omstreeks 22:41:43 uur kwam [verdachte] vanuit de richting van de Stastokstraat terug bij de woning aan de [b-straat] . [verdachte] was gekleed in een blauwe jas, een zwarte broek met witte verticale strepen en een zwart petje.
Omstreeks 22:42:02 uur kwam [betrokkene 1] vanuit de richting van de Stastokstraat terug bij de woning aan de [b-straat] . [betrokkene 1] was in het zwart gekleed.
Omstreeks 22:43:04 kwam [medeverdachte] op zijn scooter aan bij de woning aan de [b-straat] .
Omstreeks 23:36:17 kwamen [medeverdachte] en [betrokkene 1] uit de woning aan de [b-straat] .
Omstreeks 23:37:10 uur kwam [verdachte] uit de woning van de [b-straat] . [verdachte] stapte achterop de scooter bij [medeverdachte] waarna zij wegreden.
19. Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende beelden Shell Den Andel op 16 september 2012, d.d. 15 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012 032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Bij het uitkijken van de beelden van de Shell 'Den Andel' d.d. 16 september 2012 is het volgende gebleken:
Omstreeks 19.10 uur werd de Renault afgetankt door [verdachte] . [verdachte] was gekleed in een zwarte trainingsbroek met witte Adidas strepen aan de zijkant, een blauw trainingsjack met witte strepen en een zwart petje.
Omstreeks 19:10 uur liep [betrokkene 1] de shop van de Shell binnen. [betrokkene 1] was gekleed in een zwarte broek en een zwart vest met daaronder een wit t-shirt.
Omstreeks 19:13 uur reed de Renault weg.
20. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2012 van politieregio Brabant-Noord met nr. PL21Y1 2012097788-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 17 september 2012 omstreeks 20:50 uur reed ik via het Rukven te Heeswijk-Dinther over het zandpad dat leidt naar de [a-straat] te Heeswijk-Dinther . Het gebied is niet bedoeld als doorgaande weg en is ingedeeld in een klein grindpad dat voor fietsers en voetgangers is en daarnaast een zeer smal zandpad. Ik zag, toen ik dit zandpad opdraaide, in de verte aan de rechterzijde van de weg een voertuig staan. Toen ik dit voertuig naderde zag ik dat dit een donkerkleurige Renault betrof, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] . Ik zag dat dit voertuig met de neus geparkeerd stond in de richting van het Rukven. Ik zag dat er op dat moment niemand in het voertuig zat. Ik zag dat dit voertuig geparkeerd stond tegen een hekwerk dat rondom het landgoed ligt en waar de woning staat die eigendom is van [betrokkene 3] .
Ik zag een aantal schimmen vanaf het terrein komen van de eerder genoemde [betrokkene 3] . Ik zag dat tenminste twee personen achter het voertuig door liepen. Ik zag kort daarop de verlichting van het voertuig aan de voor en achterzijde gingen branden en zag dat het voertuig met hoge snelheid wegreed in de richting van het Rukven.
21. Een proces-verbaal van relaas d.d. 21 februari 2013 van de politie Haaglanden met nr. 2012 032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit de bakengegevens van 17 september 2012 is gebleken dat de Renault Megane, voorzien van het kenteken [kenteken] , omstreeks 19.09 uur, vertrok vanaf de Linnaeusstraat te Den Haag. Verder is gebleken dat het voertuig tussen 20.00 uur en 21.20 uur op en in de directe omgeving van de [a-straat] te Heeswijk-Dinther stond. Omstreeks 21.51 uur reed het voertuig terug in de richting van Den Haag.
22. Een proces-verbaal van observeren op maandag 17 september 2012, d.d. 16 december 2012 van de politie Haaglanden met nr. HGL/001004/2012. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 17 september 2012 zijn de volgende waarnemingen gedaan:
19.04
19.04 uur:
De [kenteken] staat zonder inzittenden geparkeerd op de Van Zeggelenlaan hoek met de Jan Wapstraat te den Haag.
19.11 uur:
De [kenteken] staat niet meer op de Van Zeggelenlaan.
19.13 uur:
De [kenteken] staat stil op het Julialaantje te Rijswijk.
19.52 uur:
De [kenteken] rijdt over de rijksweg A2 ter hoogte van de afslag Beesd.
20.15 uur :
De [kenteken] rijdt over de Van den Broekstraat te Geffen.
In het voertuig zitten drie personen. De bestuurder draagt witte bovenkleding.
Om 23:34:55 uur komt [medeverdachte] aan op zijn scooter.
Om 23:35:01 gaat [medeverdachte] de woning aan de [b-straat 1] binnen.
23. Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende beelden [b-straat 1] te Den Haag op 17 september 2012, d.d. 19 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012 032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Bij het uitkijken van de beelden van de [b-straat 1] te Den Haag op maandag 17 september 2012 bleek het navolgende:
Omstreeks 18:59 uur kwam [betrokkene 1] ( [betrokkene 1] ) aanrijden op een rode scooter. [betrokkene 1] was gekleed in een zwarte broek en een wit vest met zwarte horizontale strepen.
Omstreeks 19.02 stapt [betrokkene 4] op de rode scooter waarop [betrokkene 1] aan kwam rijden. [betrokkene 1] stapt bij [betrokkene 4] achterop.
Om 19:02 uur vertrok [verdachte] vanuit de woning aan de [b-straat] . [verdachte] ging gekleed in een zwarte broek met aan de zijkant witte verticale Adidas strepen, een blauw jasje en een zwarte pet.
Om 19:05 uur komt [betrokkene 4] alleen terug op de rode scooter bij de [b-straat] .
Om 22:54 uur werd de Renault Megane geparkeerd in de Beetstraat te Den Haag. Er stappen twee personen uit de Renault.
Om 22.55:27 zat een manspersoon, welke later [betrokkene 2] bleek te zijn, achter de laptop in de [b-straat 1] .
Om 22.55:36 uur staat [betrokkene 2] in de deuropening van de [b-straat 1] .
Om 22:55:45 komt [verdachte] aan bij de woning aan de [b-straat 1] . [verdachte] ging gekleed in een blauw jasje en een zwarte broek met aan de zijkant witte verticale Adidas strepen. [verdachte] droeg iets zwarts onder zijn arm. [verdachte] en [betrokkene 2] gingen beiden de woning binnen.
Om 22:57:36 uur kwam [betrokkene 1] aangelopen vanaf de Stastokstraat. [betrokkene 1] ging gekleed in een rode broek met aan de zijkant witte verticale Adidasstrepen en witte bovenkleding met zwarte horizontale strepen.
Om 22:57:44 uur gaat [betrokkene 1] de woning binnen aan de [b-straat 1] .
Om 23:34:55 uur komt [medeverdachte] aan op zijn scooter.
Om 23:35:01 gaat [medeverdachte] de woning aan de [b-straat 1] binnen.
24. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 september:2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…) :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 17 september 2012 bevond ik mij aan het bureau van politie Laak te 's-Gravenhage. Ik was belast waarbij ook het observatieteam van politie Haaglanden was betrokken.
Het observatie team had het vermoeden dat er drie personen in het voertuig zouden zitten.
Op de terugweg van het voertuig, heb ik mij omstreeks 22.30 uur opgehouden in de omgeving van het perceel van [medeverdachte] aan de [c-straat 1] te 's-Gravenhage. Omstreeks 22:48 uur hoorde ik via het observatieteam dat het voertuig Den Haag moest zijn ingereden.
Omstreeks 22:50 uur zag ik dat er een Renault Megane grijs van kleur reed op de [c-straat] gaande in de richting van de Linnaeusstraat met de Paets van Troostwijkstraat.
Ik zag na ongeveer 15 seconden een manspersoon, komen uit de richting van de Linnaeusstraat, met versnelde pas de portiek op liep van de [c-straat 1] te 's-Gravenhage.
Ik zag dat de man blank was en kort haar had en hij droeg een wit trainingsjack met een blauwe bovenkant. Ik zag dat de man de kleding en het postuur van [medeverdachte] had.
Omstreeks 23:30 uur was ik terug aan het bureau. Aldaar werd door mij geconstateerd op de beelden van de camera gericht op de [b-straat 1] dat [medeverdachte] , om 23:34 uur op een scooter aan kwam rijden en de woning in liep. Ik zag dat hij het trainingsjack droeg als dat ik eerder op de [c-straat] had gezien.
25. Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende digitaal onderzoek mbt inbraak [a-straat 1] Heeswijk-Dinther , d.d. 3 januari 2013 van de politie Haaglanden met nr. 2012032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik heb een onderzoek ingesteld in digitale data uit de volgende bron:
- pc [b-straat 1] (inbeslaggenomen 2-10-2012 in de woning [b-straat 1] )
- Laptop [betrokkene 1] (inbeslaggenomen 2-10-2012 in woning [d-straat 1] )
Hieronder een overzicht van de aangetroffen informatie:
PC [b-straat 1]
- Meerdere zoekopdrachten (Google & Google Maps) naar de ' [a-straat] ' in Heeswijk-Dinther .
- Er werden meerdere verwijzingen naar websites, met daarop informatie over [betrokkene 3] , zijn bedrijf [A] of zijn adres [a-straat] te Heeswijk-Dinther aangetroffen. Deze verwijzingen staan in verschillende bestanden die op de computer werden aangetroffen.
Laptop [betrokkene 1] '
Zoekopdracht bij 'Google' op " [betrokkene 3] contact".
Deze zoekopdracht vond plaats op 25-9-2012.
26. Een proces-verbaal van bevindingen, betreffende Quote, d.d. 11 oktober 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012032654. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 2 oktober 2012 is een doorzoeking gedaan in de woning van [betrokkene 1] en [betrokkene 5] op het adres [d-straat 1] te Den Haag. Hierbij werd in de woonkamer het blad 'de Quote 500' editie 2011 aangetroffen.
Toen ik deze aangetroffen Quote 500 bekeek zag ik dat er achterin bij de gemeentelijst een los briefje zat. Dit is een lijst waar de rijkste per gemeente staan opgeschreven. Op dit briefje stonden een aantal namen en adressen geschreven.
Op het briefje is te zien dat als bovenste geschreven staat: [betrokkene 3] , [geboortedatum] 1967, [geboorteplaats] . Zoals te zien is staat hier achter met een ander handschrift geschreven: [a-straat 1] , Beenheze, Heeswijk-Dinther .
27 Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 7 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012032654, met bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op 7 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
U heeft mij zojuist een lijstje met namen laten zien.
Ik herken die namen. Ik heb die namen opgezocht in het GBA. Degene die mij dat vroeg deed dat voor [medeverdachte] .
28. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 8 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012032654, met bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk, weergegeven - (…):
als de op 8 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Toen ik alle namen had bevraagd ben ik langs het huis van [medeverdachte] gegaan en heb ik dat briefje in de brievenbus gedaan bij [medeverdachte] . Ik heb de opgevraagde adressen op een post-it papiertje geschreven en die bij het briefje dat [medeverdachte] aan mij gegeven had gedaan.
Ik had eerst de bevraagde gegevens op het briefje van [medeverdachte] geschreven, maar toen hij met meer verzoeken kwam heb ik alles op één post-it geschreven.”
21. Het hof heeft daarnaast in het bestreden arrest ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde het volgende overwogen:
“Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af:
- dat de dag vóór de poging tot inbraak [betrokkene 1] en verdachte in de Renault Megane met kenteken [kenteken] naar Heeswijk-Dinther zijn gereden en dat de auto daar tussen 20.26 uur en 21.15 uur heeft stilgestaan op en in de directe omgeving van de [a-straat] ;
- dat de auto omstreeks 21.36 uur weer terug is gereden in de richting van Den Haag;dat verdachte, [betrokkene 1] en [medeverdachte] tussen 22.41 uur en 22.43 uur kort na elkaar weer bij de woning aan de [b-straat 1] arriveren;
- dat [betrokkene 1] en verdachte op 17 september 2012 om 19.02 kort na elkaar de woning aan de [b-straat 1] verlaten;
- dat de Renault Megane op 17 september 2012, omstreeks 19:09 uur, is vertrokken vanuit de Linaeusstraat te Den Haag, dat deze omstreeks 19.11 uur heeft stilgestaan in het Julialaantje in Rijswijk, derhalve op loopafstand van de woning van [medeverdachte] , en dat de auto tussen 20:00 uur en 21:20 uur heeft stilgestaan op en in de directe omgeving van de [a-straat] in Heeswijk-Dinther en dat omstreeks 20:55 uur niemand in deze auto zat;
- dat er drie personen in de auto zijn waargenomen in Heeswijk-Dinther ;
- dat de Renault Megane met kenteken [kenteken] omstreeks 20:55 uur geparkeerd stond op een zandpad tegen het hekwerk rondom de woning aan de [a-straat 1] ;
- dat een aantal personen van het terrein van deze woning afkwamen;
- dat ten minste twee personen in de Renault zijn ingestapt en dat de auto kort daarop met hoge snelheid is weggereden;
- dat de auto omstreeks 22:50 uur vaart minderde nabij de kruising aan de [c-straat] met de Paets van Troostwijkstraat in Den Haag;
- dat kort daarop een man met versnelde pas het portiek van de [c-straat 1] te Den Haag opliep;
- dat om 22:54 uur twee personen in de Beetsstraat uit de Renault Megane stappen;
- dat om 22:55 uur verdachte bij de woning aan de [b-straat 1] arriveert;
- dat om 22:57 uur [betrokkene 1] bij de woning aan de [b-straat 1] arriveert;
- dat om 23:34 uur [medeverdachte] op zijn scooter bij de woning aan de [b-straat 1] aan komt en daar naar binnen gaat;
- dat op de in de woning aan de [b-straat 1] in beslag genomen laptop in verschillende bestanden verwijzingen werden aangetroffen naar websites met daarop informatie over [betrokkene 3] , zijn bedrijf [A] en het adres [a-straat] in Heeswijk- Dinther ;
- dat op 2 oktober 2012 in de woning van [betrokkene 1] een exemplaar van het tijdschrift 'Quote 500’ is aangetroffen, met daarin een briefje met een aantal namen en adressen, waaronder ' [betrokkene 3] , [geboortedatum] -1967, [geboorteplaats] ' en daarachter in een ander handschrift ' [a-straat 1] , Bernheze , Heeswijk-Dinther ';
- dat [betrokkene 6] dit adres op verzoek van [medeverdachte] heeft opgezocht in de gemeentelijke basisadministratie en op het briefje heeft geschreven.
Anders dan door de verdediging is bepleit is het hof van oordeel dat op grond van de verklaring van aangever bezien in onderling verband en samenhang met de verklaring van [betrokkene 7] op 2 juni 2016 tegenover de raadsheer-commissaris (randnummer 7 tot en met 11) kan worden bewezen dat op 17 september 2012 braakschade is ontstaan.
Gelet op al het bovenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [betrokkene 1] , [medeverdachte] en verdachte zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de poging tot diefstal aan de [a-straat 1] te Heeswijk-Dinther .
Het hof wijst er daarbij op dat deze poging tot inbraak grondig is voorbereid door uit openbare bronnen informatie te verzamelen, een gemeenteambtenaar adresgegevens te laten verschaffen en een voorverkenning ter plaatse (niet slechts via google maps) uit te voeren. Meteen na afloop van de voorverkenning zijn de verdachte, [betrokkene 1] en [medeverdachte] bij elkaar gekomen in de woning aan de [b-straat] .
De volgende dag zijn verdachte, [betrokkene 1] en [medeverdachte] in de Renault Megane naar de [a-straat 1] te Heeswijk-Dinther gereden. Aldaar zijn zij alledrie uit de auto gestapt en zijn er daadwerkelijk uitvoeringshandelingen verricht teneinde door middel van braak in de woning van [betrokkene 3] te komen.
Wie op 17 september 2012 bij de woning van [betrokkene 3] welke handelingen heeft verricht, kan niet exact worden vastgesteld. Naar het oordeel van het hof kan wel vastgesteld worden dat de samenwerking tussen deze drie daders, (voor, tijdens en na de poging inbraak) zo intensief en vergaand was, dat sprake is geweest van medeplegen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte niet over zijn rol heeft willen verklaren. (…)"
22. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht luidt dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de braakschade daadwerkelijk op 17 september 2012 is ontstaan. De tweede deelklacht luidt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte één van de inzittenden van de Renault Megane is geweest op 17 september 2012. De deelklachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
23. In het licht van de gebezigde bewijsmiddelen en de door het hof blijkens de nadere bewijsoverweging vastgestelde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 21 weergegeven, acht ik ’s hofs kennelijke oordeel dat de verdachte één van de inzittenden van de Renault Megane is geweest niet-onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Blijkens de vaststellingen van het hof is de verdachte samen met medeverdachte [betrokkene 1] reeds op 16 september 2012 in de Renault Megane naar Heeswijk-Dinther gereden alwaar de Renault Megane vervolgens tussen 20.26 uur en 21.15 uur heeft stilgestaan op en in de directe omgeving van de [a-straat] . Daarover wordt in cassatie niet geklaagd. Tevens neem ik in aanmerking dat een dag later, op 17 september 2012, slechts enkele minuten nadat de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] de woning aan de [b-straat 1] te Den Haag hebben verlaten, de Renault Megane vanuit Den Haag vertrekt en vervolgens via de woning van medeverdachte [medeverdachte] (opnieuw) naar Heeswijk-Dinther rijdt alwaar deze Renault Megane vervolgens tussen 20.00 uur en 21.20 stil staat op en in de directe omgeving van de [a-straat] , waaronder om 20.55 uur op een zandpad tegen het hekwerk van de woning van de aangever waarbij is waargenomen dat op dat moment niemand in de auto zat. Slechts enkele minuten nadat de Renault Megane diezelfde avond weer in Den Haag arriveert en verbalisanten twee personen uit de auto zien stappen, arriveren de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] (en even later ook medeverdachte [medeverdachte] ) weer bij de woning aan de [b-straat 1] . Het hof heeft daaruit kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte een van de inzittenden is geweest van de Renault Megane.
24. Aan de stellers van het middel kan worden toegegeven dat uit de enkele verklaring van de aangever niet kan worden afgeleid dat de braakschade daadwerkelijk op 17 september 2019 is ontstaan. Blijkens de nadere bewijsoverweging van het hof heeft het hof ook de verklaring van de getuige [betrokkene 7] op 2 juni 2016, afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris, redengevend geacht voor het oordeel dat de braakschade op 17 september 2012 is ontstaan. Het hof heeft deze verklaring echter niet voor het bewijs gebezigd en evenmin heeft het hof met voldoende mate van nauwkeurigheid de redengevende feiten en omstandigheden uit die verklaring in de bewijsoverweging aangeduid.8.Daarover klaagt het middel terecht.
25. Ik meen echter dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden. Ook met weglating van de verklaring van de getuige [betrokkene 7] is de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd.9.Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan immers zonder meer worden afgeleid dat de poging tot inbraak op 17 december 2012 heeft plaatsgevonden.
26. Het tweede middel faalt.
27. Het derde middel heeft betrekking op het onder 7 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit. Het behelst de klacht dat het hof niet (afdoende) heeft gerespondeerd op het verweer van de verdediging dat uit de bezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte één van de inzittenden is geweest van de Renault Megane waarmee de plegers van de poging tot inbraak naar en van de plaats delict zijn gegaan.
28. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 7 (zaak [3] ) bewezenverklaard dat:
“hij op 28 september 2012 te Bergen, gemeente Bergen (NH) , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [e-straat 1] weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [betrokkene 8] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, met een voorwerp heeft geprobeerd een raam van die woning te verbreken/forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid"
29. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 6, 7 en 16 juni 2017 gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde het volgende aangevoerd:
“Op vrijdag 28 september 2012 tussen 21.00 uur en 22.00 uur zou er een poging tot inbraak zijn gedaan aan de [e-straat] in Bergen .
Uit het baken onder de Renault Megane blijkt dat de auto rond 18.24 uur vertrekt richting Bergen en daar rond 19.35 uur aankomt. Omstreeks 21.30 uur reed de Megane terug naar Den Haag.
Hoe men er bij komt dat mijn cliënt in de auto heeft gezeten is nogal raadselachtig. Uit de camerabeelden van de [b-straat] zou blijken dat [betrokkene 1] om 18.22 uur de woning verlaat en vertrekt in de richting van de Stastokstraat. [verdachte] zou om 18.24 uur op de fiets zijn vertrokken in de richting van het Goeveneurplein. De andere kant op dus. En dat terwijl ook om 18.24 uur de auto gaat rijden. Het lijkt dus nogal onmogelijk dat mijn cliënt in de auto zat.
Om 22.20 uur is op de camera te zien dat de Renault Megane wordt geparkeerd op de Beetsstraat te Den Haag. Om 22.21 uur komt (beweerdelijk) [verdachte] aangefietst vanuit de richting Goeveneurplein. Hoe hij dan in de auto kan hebben gezeten is een raadsel.
Kortom: het is meer dan aannemelijk dat [verdachte] niet in de auto heeft gezeten die op 28 september 2012 in Bergen is geweest, laat staan dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij medepleger is geweest van een daar mogelijk gepleegde poging tot inbraak.
Alles lijkt weer te worden opgehangen aan het proces-verbaal van stemherkenning van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die [verdachte] ook nu weer met zekerheid zeggen te herkennen, terwijl toch zeer aannemelijk is dat [verdachte] niet in de auto zat.
Wij verzoeken uw hof [verdachte] vrij te spreken van feit 7."
30. Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van feit 7 het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde neemt het hof uit het vernietigde vonnis over
- de bewijsoverweging en bewijsmiddelen (voetnoten 74 tot en met 78), zoals weergegeven onder het kopje "Feit 7: zaaksdossier [3] " op bladzijden 23 en 25."
31. De door het hof uit het vonnis waarvan beroep overgenomen bewijsoverweging en bewijsmiddelen luiden als volgt (onder weglating van voetnoten):
“Op 28 september 2012 heeft een poging tot inbraak plaatsgevonden in de vrijstaande woning aan de [e-straat 1] te Bergen, gemeente Bergen (NH) .
(…)
Op de camerabeelden die op 28 september 2012 zijn opgenomen bij en/of nabij de woning aan de [b-straat 1] is te zien dat [betrokkene 1] om 18.21 uur de woning verliet en in de richting van de Stastokstraat liep. Om 18.24 uur verliet verdachte de woning en fietste weg in de richting van het Gouveneursplein.
Uit de bakengegevens is gebleken dat de Renault met kenteken [kenteken] op 28 september 2012 om 18.24 uur is vertrokken vanuit de Stastokstraat. Tussen 18.30 en 18.36 heeft de auto stilgestaan op de hoek van de [c-straat] en de Paets van Troostwijkstraat, nabij de woning van [medeverdachte] . Vervolgens is de auto naar Bergen gereden, alwaar deze om 19.35 uur is aangekomen. Vervolgens heeft de auto in de omgeving van Bergen rondgereden. Om 20.50 heeft de auto stilgestaan op de Voert. Om 21.30 uur is de auto vertrokken richting Den Haag alwaar deze om 22.21 uur is aangekomen.
Op 28 september 2012 zijn in de Renault Megane met kenteken [kenteken] gevoerde gesprekken opgenomen waarbij [medeverdachte] , verdachte en [betrokkene 1] zijn te horen. In deze OVC-opname is te horen dat door hen wordt gesproken over de poging tot inbraak aan de [e-straat 1] te Bergen . Met name de volgende fragmenten zijn relevant:
19.41
u: NN: Dat is hem, hè?
NN: Die heb een mooi stekje, die pik hoor
NN: Is kijken hoe dat ook alweer zat (deels onverstaanbaar) rondom
NN: (onverstaanbaar) aan de achterkant
19.53
u: NN: Je hebt geen ramen bovenin of zo zag je dat?
Verdachte: Ja, ik zag wel een raampje, kleintjes aan de voorkant volgens mij
[medeverdachte] : Ja, dat was op de begane grond alleen
Verdachte: Nee joh. Ik zag ramen boven zitten. Kijk maar, dakkapelletje achter, zie je?
20.03
u: NN: Ik denk dat je terug moet. Daar die weggetje. Of waar wou je ‘m anders zetten, had je iets gezien? Op internet, jij zegt iets met stenen gaten?
NN: Ja, bij hem loopt dood. Op internet lijkt het net of je door kan rijden langs zijn huis. Ik had dat hek niet gezien.
20.13
u: NN: Dat is een sloot (lacht). Dacht je een weggetje?
20.45
u: NN: Hier is een slootje, als we hier naar de overkant springen...
20.50
u: (motor uit, deuren open en dicht)
NN: Koevoet pakken?
NN: Achterin
Verdachte: Schroevendraaiers ook hier jongens
21.18
u: (deuren open en dicht)
NN: Ene herrie maken en de ander niet
Verdachte: Kom rijden, [betrokkene 1]
[medeverdachte] : Dat ze me hoorden joh
NN: Ja, gaf een kankerknal ook
21.24
u: [medeverdachte] : Het stinkt als de kanker hierzo. Sloot of iets
NN: (onverstaanbaar) onder de modder...
21.26
u: [medeverdachte] : Die kamer van die deur zaten ook gewoon alletwee dicht hè? Waar ik boven was
NN: Wat zit er in dan?
NN: Ik weet niet man, ik denk dat ik tegen een tak aan ben gelopen
NN: Dan moet je gewoon effe niet wrijven enzo. Dan moet je gewoon alleen blijven knipperen dan gaat het vanzelf naar een hoekie toe
NN: Nee maar een tak heb me geprikt weetje, zo’n harde, waar je kerststukjes mee maakt zo’n blad
Hieruit blijkt dat duidelijk wordt gesproken over het feit dat zij bij de woning zijn geweest met een koevoet en een schroevendraaier, maar dat de bewoners hen hoorden. Bovendien wordt gesproken over het feit dat de woning is omgeven door een hek en dat ze over een slootje moeten springen, hetgeen overeenkomt met hetgeen de aangever hierover heeft verklaard.
Op de camerabeelden die op 28 september 2012 zijn opgenomen bij de woning aan de [b-straat 1] is te zien dat om 22.20 uur een voertuig (vermoedelijk de Renault Megane met kenteken [kenteken] ) werd geparkeerd op de Beetsstraat. Om 22.21 uur kwam verdachte aanfietsen vanuit de richting van het Gouveneurplein en ging de woning binnen. Om 22.23 uur stapte een persoon die qua kledingdracht volledig overeenkomt met hoe [betrokkene 1] eerder die avond gekleed was, uit het voertuig en liep weg in de richting van de Stastokstraat. Om 22.26 uur kwam [betrokkene 1] vanuit de Stastokstraat aanlopen en ging de woning binnen.
Gelet op al het bovenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [betrokkene 1] , verdachte en [medeverdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de poging tot inbraak in de woning aan de [e-straat 1] te Bergen .”
32. Indien de strafrechter afwijkt van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd bewijsverweer, is deze ingevolge artikel 359, tweede lid, Sv gehouden die afwijking te motiveren. Dit neemt niet weg dat zich het geval kan voordoen dat de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering waarin die nadere motivering besloten ligt. Bovendien is van belang dat de responsieplicht niet meebrengt dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.10.
33. Gelet op de door het hof uit het vonnis overgenomen bewijsoverweging en bewijsmiddelen, meen ik dat de uitspraak voldoende gegevens bevat waarin de nadere motivering van de verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer besloten ligt. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de gebezigde bewijsmiddelen weliswaar kan worden afgeleid dat de verdachte vanuit de woning aan de [b-straat 1] te Den Haag om 19.24 uur, en derhalve gelijktijdig met de Renault Megane, op de fiets is vertrokken, echter uit de bewijsmiddelen blijkt eveneens dat de Renault Megane enkele minuten later, tussen 18.30 uur en 18.36 uur nog op de hoek van de [c-straat] en de Paets van Troostwijk te Den Haag heeft stilgestaan en vervolgens naar Bergen is gereden. Daarnaast blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte is te horen op de op 28 september 2012 in de Renault Megane opgenomen OVC-gesprekken en daarbij door de verdachte en de medeverdachten wordt gesproken over de poging tot inbraak aan de [e-straat 1] te Bergen .
34. Het derde middel faalt.
35. Het vierde middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
36. Namens de verdachte is op 11 juli 2017 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 9 oktober 2018 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Ik wijs er voorts ambtshalve op dat de Hoge Raad in deze zaak uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar zijn verstreken. Ook in dat opzicht is de redelijke termijn overschreden. Dit zal moeten leiden tot strafvermindering.
37. Het eerste, tweede en derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het vierde middel slaagt. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
38. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑11‑2019
A.P.A. Broeders, ‘Het herkennen van stemmen’ in: P.J. van Koppen, J.W. de Keijser, R. Horselenberg & M. Jelicic (red), Routes van het Recht. Over de rechtspsychologie, Den Haag: Boom juridisch 2017, p. 355-381, citaat van p. 357.
Zie in dit verband ook: A.P.A. Broeders, ‘Ja hoor, dat is ‘m! Over sprekerherkenning door verbalisanten en tolken’, Expertise en Recht 2016, afl. 5, p. 221-224.
A.P.A. Broeders, ‘Het herkennen van stemmen’ in: P.J. van Koppen, J.W. de Keijser, R. Horselenberg & M. Jelicic (red), Routes van het Recht. Over de rechtspsychologie, Den Haag: Boom juridisch 2017, p. 355-381, met name p. 364. Prof. Em. Broeders is lange tijd als forensisch spraak- en audio-onderzoeker werkzaam geweest bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en bij The Maastricht Forensic Institute (TMFI), zodat hij hier – naar ik aanneem – spreekt uit eigen wetenschap.
Vgl. wat betreft stemherkenning HR 12 december 1989, ECLI:NL:HR:AC2781; HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3279.
Vgl. HR 17 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1271, NJ 2002/107 m.n.t. Schalken.
Vgl. voor de verschillende onderzoeksmethoden A.P.A. Broeders, ‘Het herkennen van stemmen’ in: P.J. van Koppen, J.W. de Keijser, R. Horselenberg & M. Jelicic (red), Routes van het Recht. Over de rechtspsychologie, Den Haag: Boom juridisch 2017, p. 355-381, en A.P.A. Broeders, ‘Vergelijkend spraakonderzoek’, in: A.P.A. Broeders & E.R. Muller (red.), Forensische wetenschap. Studies over forensische kennis en organisatie, Deventer: Kluwer 2008, p. 508-514.
HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70 m.nt. Borgers.
HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt Van Kempen.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma en HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:238, NJ 2014/279 m.nt. Schalken.