De zaken nr. 16/05633 ( [medeverdachte 3] ), nr. 16/05789 ( [verdachte] ) en nr. 16/05929 ( [medeverdachte 2] ) hangen samen. In deze drie zaken wordt vandaag geconcludeerd.
HR, 09-10-2018, nr. 16/05789
ECLI:NL:HR:2018:1879
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-10-2018
- Zaaknummer
16/05789
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1879, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1128
ECLI:NL:PHR:2018:1128, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1879
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑10‑2018
Partij(en)
9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 16/05789
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2016, nummer 20/001992-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018.
Conclusie 28‑08‑2018
Nr. 16/05789
Mr. A.J. Machielse
Zitting: 28 augustus 2018 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 21 november 2016 voor 1: medeplegen van moord en 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerder opgelegde gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden toegewezen.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof is afgeweken van door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die het bewijs betreffen zonder in het bijzonder daartoe toereikende redenen op te geven. Het eerste onderdeel komt op tegen de conclusies die het hof heeft getrokken uit het gebruik op 27 februari 2014 van de aangeschafte telefoons. De inhoud van de communicatie via die telefoons is onbekend. Het tweede onderdeel betreft de verwerping door het hof van het alibi van verdachte. Dat alibi is gebaseerd op zendmastgegevens betrekking hebbende op twee telefoons. Uit die gegevens zou zijn af te leiden dat verdachte niet in de buurt was toen de moord plaatsvond en evenmin te linken is aan het in brand steken van de bij de moord gebruikte scooter. Het derde onderdeel van het middel stelt dat het hof ten onrechte consequenties heeft verbonden aan het gebruikmaken van het zwijgrecht door verdachte omdat er geen redengevende omstandigheden zijn die slechts door een redelijke verklaring van verdachte kunnen worden ontzenuwd. Bovendien heeft het hof in wezen het zwijgrecht van verdachte uitgehold.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat:
“1. hij op 27 februari 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met vuurwapens kogels in de richting van die [slachtoffer] afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] door meer van die kogels is getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. hij op 16 juni 2014 te Eindhoven:
- een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (een pistool van het merk Fabrique Nationale), en
- munitie van categorie III, te weten 3 kogelpatronen (van het kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad."
3.3. Ik stel het volgende voorop.
In cassatie kan niet worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld.2.Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht. Het gaat er in cassatie dus niet om of de feitenrechter terecht heeft bewezenverklaard, maar of de feitenrechter zulks heeft kúnnen doen. Als de verdediging een andere interpretatie geeft van gegevens of een alternatief scenario suggereert dient de rechter zich de vraag te stellen of die interpretatie of dat alternatief aannemelijk is. De Hoge Raad toetst op afstand.
De feitenrechter is voorts binnen de door de wet en rechtspraak getrokken grenzen vrij om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. De uitleg van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Enkel wanneer die uitleg onbegrijpelijk is zal de Hoge Raad ingrijpen.3.De motiveringsplicht bij weerlegging van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, bijvoorbeeld die betrekking hebben op het bewijs, gaat niet zover dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. En een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat zijn weerlegging vindt in de bewijsvoering behoeft ingevolge het tweede lid van artikel 359 Sv geen nadere motivering meer.4.
3.4. Op donderdag 27 februari 2014 is [slachtoffer] om 21:24 uur vlakbij zijn woning aan de [a-straat] te Eindhoven neergeschoten. Hij overlijdt in het ziekenhuis. Hij is beschoten met twee wapens van verschillend kaliber. De dader(s) gaat er vandoor op een scooter die nadien uitgebrand wordt aangetroffen bij de spoorbrug Kanaalpad-Noord. De politie vindt in een auto van medeverdachte [medeverdachte 3] , [slachtoffers] vrouw, een kaart voor een telefoonnummer (bewijsmiddel 17). Dat telefoonnummer 06- [0001] is voor het eerst gebruikt op 23 januari 2014 en voor het laatst op 27 februari 2014 om 21:18 uur. Vervolgens wordt uitgezocht welke contacten dat telefoonnummer had. Dat zijn er 5. Het eerste van die contacten is [medeverdachte 2] (06- [0002] ). Een tweede telefoon is volgens de politie in gebruik bij verdachte [verdachte] en is op 27 februari 2014 om 14:28 uur aangeschaft (06- [0003] ). Een derde telefoon (06- [0004] ) is ook in gebruik bij [verdachte] en is 3 minuten eerder dan het vorige verkregen (bewijsmiddel 17). Een vierde telefoonnummer (06- [0006] ) is in gebruik bij [medeverdachte 2] , onbekend sinds wanneer. Een vijfde telefoonnummer is niet te traceren geweest. [medeverdachte 3] zelf heeft ook op 28 februari 2014 om 16:15 uur een nieuwe telefoon aangeschaft. Dat telefoonnummer (06- [0005] ) wordt gebruikt van 1 maart tot en met 11 maart 2014. Met dat toestel belt [medeverdachte 3] onder meer naar Meld Misdaad Anoniem om [betrokkene 1] te beschuldigen van de moord op [slachtoffer] (bewijsmiddel 24). Ook dit nummer heeft slechts een beperkt aantal contacten. Met ingang van 2 maart 2014 wordt dat nummer van verdachte [medeverdachte 3] afgeluisterd.
Bewijsmiddel 21 geeft aan welke contacten er tussen telefoonnummers van betrokkenen hebben plaatsgevonden tussen 27 februari 2014 om 16:36 uur en 21:24 uur. [medeverdachte 3] heeft in die periode 16 sms berichten gestuurd naar de op die dag door [verdachte] aangeschafte nieuwe telefoons en 43 naar [medeverdachte 2] . [verdachte] heeft in die periode met die telefoons 14 sms berichten gestuurd naar [medeverdachte 3] en 5 naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft in die tijd 40 sms berichten gestuurd naar [medeverdachte 3] en 4 naar [verdachtes] nieuwe telefoons. Voorts houdt bewijsmiddel 21 de volgende bevindingen in:
“Het telefoonnummer [0004] [verdachte] ) straalt op 27 februari 2014 tussen 20.10 en 20.20 uur een zendmast aan gelegen op de Spaarpot in Geldrop. [slachtoffer] bevindt zich op dat moment in Geldrop.
Om 21.15 uur belt [slachtoffer] ( [0010] ) vanuit Geldrop naar [medeverdachte 3] ( [0011] ). Volgens de verklaring van [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer] toen gezegd:
“dat hij op de Hulst reed en zo thuis zou zijn”
Na dit gesprek om 21.18 uur stuurt [medeverdachte 3] ( [0001] ) een sms-bericht naar [medeverdachte 2] ( [0006] ). Vrijwel direct daarna stuurt [medeverdachte 2] ( [0006] ) een bericht naar [medeverdachte 3] ( [0001] ), gevolgd door, nog steeds om 21.18 uur, een bericht van [medeverdachte 2] naar de gebruiker van de telefoon eindigend op [0003] (gekocht voor [verdachte] ).
Omstreeks 21.24 uur vindt de eerste 112-melding plaats.”
Op dezelfde dag tussen 21:24 uur en 22:04 uur stuurt [verdachte] met zijn nieuwe telefoonnummers 20 sms berichten naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] stuurt naar deze telefoonnummers van [verdachte] 23 sms-berichten en 2 sms-berichten naar [medeverdachte 3] . Na 22:04 uur vindt er geen communicatie meer plaats tussen de telefoonnummers. Voorts is in dit bewijsmiddel het volgende te lezen:
“Het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] ( [0004] ) straalt voor de eerste 112-melding laatstelijk om 21.03 uur aan op de mast aan de Kanaaldijk-Noord in Eindhoven en na de eerste 112-melding eerst om 21.32 uur op dezelfde zendmast.
De telefoon gekocht voor [verdachte] ( [0003] ) straalt voor de 112-melding laatstelijk om 21.18 uur aan op de Daalakkersweg aan in Eindhoven. Dit betreft dezelfde zendmast als de telefoons in gebruik bij [medeverdachte 3] vrijwel de gehele avond aanstralen. Na de 112-melding straalt de telefoon ( [0003] ) eerst om 21.33 uur aan op de zendmast aan de Kanaaldijk-Noord te Eindhoven.
Om 21.40 uur wordt de brandende bromfiets aangetroffen op de Kanaaldijk-Noord te Eindhoven.”
3.5. De stelling in het middel dat aan het telefoonverkeer tussen verdachte geen betekenis kan worden gehecht omdat de inhoud van de berichten niet bekend is, is door het hof niet gedeeld en wordt ook door mij niet onderschreven. Ik geef de overwegingen van het hof weer:
“Vooropgezet plan
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van de schutter(s) – zoals die blijkt uit de bewijsmiddelen – namelijk het gebruik van telefoons die klaarblijkelijk alleen voor gebruik ten behoeve van deze aanslag zijn aangeschaft om de bewegingen van [slachtoffer] door te geven (zie hierna), het opwachten van [slachtoffer] op plaats delict 1, het gebruik van meegenomen vuurwapens, het gebruik van een scooter met vervalste identificerende gegevens, leidt het hof af dat sprake was van een vooropgezet plan (in de tenlastelegging aangeduid met de woorden: “voorbedachten rade”) om [slachtoffer] te doden.
Gebruik vier telefoonnummers op de dag van de aanslag op [slachtoffer]
Op 28 februari 2014 is de auto die in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 3] doorzocht. Daarin is (onder andere) een kaart aangetroffen met daarop een telefoonnummer eindigend op [0001] . Uit de historische gegevens van dit nummer bleek dat dit telefoonnummer gedurende de periode dat deze actief is geweest (met name) contact heeft gehad met telefoonnummers eindigend op [0009] , [0006] en [0003] .
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat:
- Medeverdachte [medeverdachte 3] de gebruikster van het nummer eindigend op [0001] was.
- Medeverdachte [medeverdachte 2] de gebruiker van het nummer eindigend op [0006] was.
- Het nummer eindigend op [0004] en het bijbehorende toestel op 27 februari 2014 omstreeks 14.25 uur bij de Kijkshop te Eindhoven zijn gekocht door verdachte.
- Het nummer eindigend op [0003] op 27 februari 2014 omstreeks 14.28 uur bij dezelfde Kijkshop is gekocht door medeverdachte [betrokkene 2] .
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en het dossier acht het hof de verklaring van [betrokkene 2] , voor zover inhoudende dat hij dit telefoonnummer en die telefoon heeft gekocht voor verdachte en zelf niet heeft gebruikt, aannemelijk.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, stelt het hof ten aanzien van het gebruik van de genoemde telefoonnummers op de dag van de aanslag op [slachtoffer] (27 februari 2014) het volgende vast.
- De vier telefoonnummers hadden op 27 februari 2014 voorafgaand aan en korte tijd na de aanslag op [slachtoffer] frequent en alleen met elkaar contact.
- Er werd alleen gecommuniceerd middels sms-berichten. Andere telefonische contacten van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 2] vonden plaats met andere, bij de verdachten in gebruik zijnde, telefoonnummers.
- De telefoonnummers ( [0004] en [0003] ) zijn pas op de dag van de aanslag op [slachtoffer] door en voor verdachte gekocht (respectievelijk om 14.25 uur en 14.28 uur) en enkele uren voor de aanslag (respectievelijk om 17.00 uur en 16.36 uur) in gebruik genomen.
- Het telefoonnummer gekocht door verdachte ( [0004] ) straalt tussen 20.10 uur en 20.20 uur samen met een ander telefoonnummer aan op een zendmast aan de Spaarpot in Geldrop. [slachtoffer] bevond zich op dat moment ook in Geldrop.
- Vrijwel direct nadat [slachtoffer] heeft gebeld met [medeverdachte 3] ] met de mededeling dat hij wegreed uit Geldrop en zo thuis zou zijn (21.17 uur), heeft [medeverdachte 3] een sms-bericht verzonden naar [medeverdachte 2] (21.18 uur). [medeverdachte 2] heeft direct daarna (ook om 21.18 uur) een sms-bericht verzonden naar het voor verdachte gekochte telefoonnummer ( [0003] ).
- Het telefoonnummer dat voor verdachte is gekocht ( [0003] ) straalt om 21.18 uur laatstelijk voor de eerste 112-melding (21.24 uur) aan op de zendmast gelegen aan de Daalakkersweg te Eindhoven. Deze zendmast wordt de hele avond aangestraald door de telefoon in gebruik bij [medeverdachte 3] ( [0001] ). [medeverdachte 3] bevond zich toen in haar woning aan de [a-straat] te Eindhoven, in de directe nabijheid van plaats delict 1.
- Na de 112-melding staalt dit nummer dat voor verdachte is gekocht ( [0003] ) voor het eerst om 21.33 uur aan op de Kanaaldijk-Noord te Eindhoven, zijnde in de directe nabijheid van plaats delict 2.
- De telefoon gekocht door verdachte ( [0004] ) straalt voor de eerste 112-melding (21.24 uur) laatstelijk om 21.03 uur aan op Kanaaldijk-Noord in Eindhoven en na de eerste 112-melding eerst om 21.32 uur op dezelfde zendmast, zijnde in de directe nabijheid van plaats delict 2.
- Plaats delict 1 ligt op 1.400 meter afstand van plaats delict 2.
- Alle vier de telefoonnummers zijn na 22.04 uur niet meer gebruikt.
Resumerend overweegt het hof dat verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een onbekend gebleven persoon op de dag van de aanslag op [slachtoffer] via vier speciaal daarvoor gebruikte telefoonnummers met elkaar in contact stonden via sms-berichten. Via deze telefoons werden de gebruikers op de hoogte gehouden van de bewegingen van [slachtoffer] kort voor de aanslag. Dat wordt ook bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 3] dat [slachtoffer] haar na het sporten heeft gebeld met de boodschap dat hij bijna thuis was. Het hof concludeert dat deze telefoonnummers zijn aangeschaft (of in ieder geval zijn gebruikt) met als enig doel om contacten te onderhouden ten behoeve van de aanslag op [slachtoffer] . Aanwijzingen dat de telefoons slechts in de uren rondom de aanslag zijn gebruikt voor/met een ander doel zijn uit het dossier en het verhandelde ter zitting in het geheel niet afte leiden.”
3.6. Dat verdachten in een gesloten circuit gebruik maken van telefoons die op de dag van de aanslag zijn aangeschaft, dan die dag intensief worden gebruikt, en vervolgens dezelfde dag weer buiten gebruik worden gesteld, en dat medeverdachte [medeverdachte 3] , nadat zij van [slachtoffer] heeft gehoord dat hij op weg naar huis is, meteen haar minnaar [medeverdachte 2] een bericht stuurt, die op zijn beurt verdachte [verdachte] smst, waarna [slachtoffer] bij zijn woning aangekomen wordt doodgeschoten, heeft het hof redengevend kunnen achten voor het bewijs.
Het hof heeft aan deze vastgestelde feiten in onderling verband en samenhang gezien de conclusie kunnen vastknopen dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven, ook al heeft het hof geen kennis kunnen nemen van de inhoud van het berichtenverkeer. Aldus blijkt uit deze overwegingen omtrent het bewijs waarom het hof de verdediging niet is gevolgd. De uitspraak bevat dus voldoende gegevens waarin een nadere motivering ligt besloten ten aanzien van het niet aanvaarden van dit onderbouwde standpunt.5.
3.7. De verdediging heeft aangevoerd dat uit de locatiegegevens van twee telefoons van verdachte niet is af te leiden dat hij hetzij ten tijde van de moord daar in de buurt was, hetzij in de buurt was toen de scooter in brand werd gestoken. Het hof heeft ook dit standpunt verworpen en daartoe het volgende overwogen:
“Ad f) Alibi
De raadslieden hebben voorts ten verweer betoogd dat uit telefoon- en zendmastgegevens blijkt dat verdachte zes minuten voor de aanslag op [slachtoffer] niet in de omgeving van plaats delict 1 kan zijn geweest. Immers, het laatste telefonisch contact vindt plaats om 21.18 uur met verdachtes telefoonnummer eindigend op [0008] . Die telefoon straalt dan de zendmast gelegen aan de Kanaaldijk-Noord te Eindhoven aan, een zendmast die valt onder het bereik van de woning van verdachte. Het meest waarschijnlijke scenario is volgens de raadslieden dat verdachte toen thuis was, hetgeen een “vrijwel sluitend alibi” oplevert, aldus de raadslieden.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het dossier niet van een sluitend alibi. Immers, niet is uit te sluiten dat verdachte de telefoon die hij gebruikte voor telefonische contacten met anderen dan met de medeverdachten (eindigend op nummer [0008] ) niet heeft meegenomen naar de plaats van de liquidatie, maar dat hij die thuis heeft achtergelaten. Dat laatste ligt naar het oordeel van het hof ook in de rede, te meer nu verdachte vlak voor de aanslag op [slachtoffer] geen sms-bericht heeft verzonden met die telefoon, maar alleen een bericht heeft ontvangen. Bovendien straalt die telefoon dan een zendmast aan die valt onder het bereik van zijn woning.
Aldus is het betoog van de verdediging naar het oordeel van het hof niet redengevend voor beantwoording van de vraag of verdachte al dan niet op plaats delict 1 is geweest.”
3.8. Het hof heeft overwogen het aannemelijk te achten dat de door [betrokkene 2] aangeschafte telefoon ( [0003] ) aan verdachte is doorgegeven. Bewijsmiddel 21 houdt in dat telefoon [0003] laatstelijk om 21:18 uur op een mast aan de Daalakkersweg in Eindhoven aanslaat. Die mast staat in de buurt van het huis van [slachtoffer] . Op het toestel [0008] dat een mast aan Kanaalpad Noord aanstraalt is op 27 februari 2014 om 21:18:06 uur een sms bericht binnengekomen van [betrokkene 5] waarop niet is gereageerd. Bewijsmiddel 21 houdt voorts in dat het aan verdachte gelinkte telefoonnummer [0004] op 27 februari 2014 tussen 20:10 uur en 20:21 uur een zendmast in Geldrop aanstraalt. Dat het hof, mede gelet op deze gegevens, de plaatsbepaling van toestel [0008] via een mast aan Kanaalpad Noord niet beslissend acht voor de door de verdediging betrokken stelling dat het niet anders kan dan dat verdachte thuis is geweest, acht ik daarom evenmin onbegrijpelijk.
3.9. De derde deelklacht neemt als uitgangspunt dat de aanschaf van de telefoons en het daarmee bewerkstelligde berichtenverkeer, bij gebrek aan informatie over de inhoud van die berichten, niet redengevend kunnen zijn en dat de gegevens van de zendmasten eerder ontlastend zijn. Omdat er geen redengevende feiten uit deze constateringen voortvloeien mag ook van verdachte niet verwacht worden dat hij een redelijke, die feiten ontzenuwende verklaring geeft.
3.10. Het hof heeft onder het hoofd "Geen ontzenuwende verklaring" het volgende overwogen:
“De hiervoor weergegeven vastgestelde feiten en omstandigheden en hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, acht het hof redengevend voor de conclusie dat verdachte en een onbekend gebleven persoon de aanslag op [slachtoffer] op 27 februari 2014 hebben uitgevoerd.
Onder deze omstandigheden had het naar het oordeel van het hof op de weg van verdachte gelegen om een aannemelijke – die redengevendheid ontzenuwende – verklaring te geven voor de diverse belastende bewijsmiddelen (de aankoop van de telefoons bij de Kijkshop, de hoeveelheden sms-berichten die zijn verzonden op 27 februari 2014 met die telefoons, de daarmee samenhangende mastgegevens, de telefoonberichten waaruit blijkt dat verdachte [medeverdachte 2] onder druk heeft gezet en heeft bedreigd vanwege verschuldigde betalingen, de onderliggende schuld van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , de betalingen die [medeverdachte 3] heeft verricht en de bij verdachte aangetroffen brief van de Dela). Een verklaring van verdachte derhalve waaruit blijkt dat hij niet betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer] .
In plaats daarvan heeft verdachte zich zowel tegenover de politie als tijdens de terechtzittingen in eerste aanleg – ook als hem uitdrukkelijk de hiervoor genoemde belastende bewijsmiddelen worden voorgehouden – op zijn zwijgrecht beroepen. Ook gedurende de procedure in hoger beroep en dus nadat hij door de rechtbank tot 19 jaren gevangenisstraf is veroordeeld, heeft verdachte ervoor gekozen om te blijven zwijgen.”
3.11. De zin die erop neerkomt dat het op de weg van verdachte had gelegen om een verklaring te geven waaruit blijkt dat hij niet betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer] lijkt mij inderdaad op gespannen voet te staan met het zwijgrecht. In een rechtsstaat behoort de schuld van de verdachte te worden gedemonstreerd. Daarbij mag de verdachte zich in beginsel passief opstellen. Hij hoeft zijn onschuld niet aan te voeren.6.
3.12. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.7.
Uit de woorden die het hof heeft gebezigd vóór de gewraakte zin leid ik af dat het hof dit uitgangspunt niet heeft miskend en dat de zin waarin het hof van verdachte een verklaring lijkt te vergen waaruit blijkt dat hij niet betrokken is geweest bij de moord een ongelukkig geformuleerd slot vormt van wat op zichzelf wel strookt met de gevestigde rechtspraak van de Hoge Raad. Ik wijs erop dat niet alleen het telefoongebruik, maar ook de inhoud van de WhatsApp-conversatie tussen verdachte en [medeverdachte 2] en delen van het OVC-gesprek van 16 juni 2014 zonder ontzenuwende verklaring redengevend zijn voor het bewijs.
Bemelmans wijst erop dat de rechtspraak van het EHRM niet zonder meer verlangt dat de bewijsconstructie al rond is voordat een verwijzing naar een beroep op het zwijgrecht van de verdachte kan worden aanvaard.8.Voor rechtspraak van de Hoge Raad in vergelijkbare zin wijst Bemelmans naar HR 5 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372 en rechtspraak over medeplegen en witwassen. Ik neem aan dat ook buiten deze terreinen hetzelfde zal gelden omdat ik mij niet kan voorstellen dat er verschillende eisen worden gesteld aan de bewijsbaarheid op grond van algemene ervaringsregels of het ontbreken van redelijke twijfel al naargelang het leerstuk of delict dat voorligt.
Het middel lijkt mij tevergeefs te zijn voorgesteld.
4.1. Het tweede middel klaagt over schending van de redelijke termijn in cassatie. Het cassatieberoep is ingesteld op 30 november 2016 en de stukken van de zaak tegen verdachte zijn eerst op 22 december 2017 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
4.2. De door het middel genoemde data zijn correct. Dat betekent dat de door de Hoge Raad voor een zaak als de onderhavige op zes maanden gestelde inzendtermijn met zes maanden en 22 dagen is overschreden. Bovendien is de redelijke termijn overschreden omdat sinds het instellen van het beroep al weer meer dan 16 maanden zijn verstreken en de zaak in cassatie op 30 maart 2018 uiterlijk had moeten zijn behandeld. De Hoge Raad zal zelf de straf kunnen verminderen.
5. Het eerste middel faalt. Het tweede middel is gegrond. Ambtshalve heb geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de opgelegde straf zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑08‑2018
HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530; HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, NJ 2008/626 m.nt. Reijntjes; HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:239; HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3189.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2015 (achtste druk), p. 278, 289. Zie bijv. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0863, NJ 2013/144 m.nt. Reijntjes; HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6064; HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. van Kempen, r.o. 2.5.3.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, r.o. 3.8.2.(i) resp. 3.8.4.d.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, r.o. 3.8.2 sub (i); HR 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1018, NJ 2016/306 m.nt. Kooijmans.
J. Bemelmans, Totdat het tegendeel is bewezen: de onschuldpresumptie in rechtshistorisch, theoretisch, internationaalrechtelijk en Nederlands strafprocesrechtelijk perspectief (diss. Nijmegen). Deventer: Kluwer 2018, p. 384.
HR 3 juni 1997, NJ 1997/584; HR 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9639, NJ 2004/464.
Bemelmans, J. (2018), p. 386.