Hof Den Haag, 26-03-2020, nr. 2200492718
ECLI:NL:GHDHA:2020:700
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
26-03-2020
- Zaaknummer
2200492718
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:700, Uitspraak, Hof Den Haag, 26‑03‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:994
Uitspraak 26‑03‑2020
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening en aan het schuldwitwassen van een bromfiets. Daarnaast heeft de verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, het verkeer gehinderd en onder invloed van een bovenmatige hoeveelheid alcohol en zonder het daarvoor benodigde rijbewijs met een bromfiets op de weg gereden. Gevangenisstraf 5 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
Rolnummer: 22-004927-18
Parketnummers: 09-116156-18,
09-242021-17 en 09-819072-16 (TUL)
Datum uitspraak: 26 maart 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 december 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam - locatie Hoogvliet te Hoogvliet Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
12 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in dagvaarding II (met parketnummer 09-242021-17) onder feiten 1 en 2, primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het in dagvaarding I (met parketnummer 09-116156-18) en het in dagvaarding II onder 1 en 2, meer subsidiair (impliciet primair) en onder 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de verdachte ter zake van het in dagvaarding II onder 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, en ter zake van het in dagvaarding II onder 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 240,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I
1.hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Alphen aan den Rijn, een ambtenaar, [aangeefster 1], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door
- aan de haren van die [aangeefster 1] te trekken,
- ( meermaals) in het gezicht van die [aangeefster 1] te slaan/stompen en/of
- tegen het been van die [aangeefster 1] te schoppen, terwijl zij op de grond lag en nog steeds aan haar haren werd getrokken;
Dagvaarding II
1. primairhij in of omstreeks de periode van 19 april 2017 tot en met 14 juni 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Piaggio), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2017 tot en met 14 juni 2017 te 's-Gravenhage, een goed, te weten een bromfiets (merk Piaggio) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2017 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een bromfiets (merk Piaggio), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
2. primairhij in of omstreeks de periode van 3 juni 2017 tot en met 14 juni 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kentekenplaat [kenteken], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2017 tot en met 14 juni 2017 te 's-Gravenhage, een goed, te weten een kentekenplaat [kenteken], heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 14 juni 2017 te 's-Gravenhage, een voorwerp, te weten een kentekenplaat [kenteken], heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
3.hij op of omstreeks 14 juni 2017 te ?s-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets), daarmee rijdende op de weg, het Rijswijkseplein, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden, en/of;
- ( vervolgens) op de kruising van de Rijswijkseweg met de Waldorpstraat, op het brom/fietspad op de weghelft die bestemd is voor het tegemoetkomend verkeer is gaan rijden en/of blijven rijden en/of aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan rijden en/of blijven rijden, terwijl daar en toen overig verkeer (één of meerdere fietser(s)) reed, welke moest(en) uitwijken om een aanrijding met het voertuig van hem, verdachte te voorkomen, en/of;
- ( vervolgens)op de kruising van de Waldorpstraat met de Neherkade, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor het tegemoetkomend verkeer bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden, en/of;
- ( vervolgens) op de Neherkade het trottoir heeft gebruikt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
4.hij op of omstreeks 14 juni 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn/haar adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 150 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
5.hij op of omstreeks 14 juni 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, het Rijswijkseplein, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in dagvaarding I en in dagvaarding II onder 1 en 2, meer subsidiair (impliciet primair), 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met dagvaarding II onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair (impliciet primair en subsidiair) is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat het in dagvaarding I, onder gedachtestreepje 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de beoordeling van het verweer acht geslagen op de aangifte en het letsel dat aangeefster door de mishandeling heeft opgelopen, zoals nader omschreven op pagina 16 van het procesdossier. Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat de verdachte haar tegen haar been heeft geschopt, nadat zij op de grond terecht was gekomen. Dat de aangeefster op haar been is geschopt, wordt ondersteund door het hematoom op het bovenbeen van aangeefster dat door de huisarts op 15 juni 2018, de dag na het gebeurde, is vastgesteld. Het hof heeft op grond hiervan geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster op dit punt en bovendien geen reden om aan te nemen dat dit hematoom door iets anders dan het schoppen door de verdachte is ontstaan. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Voorts heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het in dagvaarding II onder feit 1 en onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde (schuld)witwassen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om vast te stellen dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de bromfiets, respectievelijk de kentekenplaat van diefstal afkomstig was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de aangifte van [aangever 2] (pagina 19 van het procesdossier) staat vast dat de onder de verdachte aangetroffen bromfiets van misdrijf afkomstig was. Uit het proces-verbaal van bevindingen (pagina 23 van het procesdossier) blijkt dat het metalen plaatje waarop het chassisnummer van de bromfiets staat vermeld, zichtbaar was afgeslepen. Voorts bleek ook de sticker met het chassisnummer die aan de binnenzijde van de buddyseat behoort te zitten, te zijn verwijderd. Het hof is gelet daarop van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de bromfiets afkomstig was uit enig misdrijf. Het verweer van de raadsman wordt voor zover betrekking hebbend op het in dagvaarding II onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in dagvaarding I en het in dagvaarding II onder 1 meer subsidiair (impliciet subsidiair), 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I:
1.hij op 14 juni 2018 te Alphen aan den Rijn, een ambtenaar, [aangeefster 1], gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door
- aan de haren van die [aangeefster 1] te trekken,
- meermaals in het gezicht van die [aangeefster 1] te slaan en
- tegen het been van die [aangeefster 1] te schoppen.
Dagvaarding II
1. meer subsidiair
hij op 14 juni 2017 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een bromfiets (merk Piaggio), voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf;
3. hij op 14 juni 2017 te ‘s-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets), daarmee rijdende op de weg, het Rijswijkseplein, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden, en
- vervolgens op de kruising van de Rijswijkseweg met de Waldorpstraat, op het brom/fietspad op de weghelft die bestemd is voor het tegemoetkomend verkeer is gaan rijden en blijven rijden en aldus tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan rijden en/of blijven rijden, terwijl daar en toen overig verkeer reed, welke moest uitwijken om een aanrijding met het voertuig van hem, verdachte te voorkomen, en
- vervolgens op de kruising van de Waldorpstraat met de Neherkade, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor het tegemoetkomend verkeer bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden, en
- vervolgens op de Neherkade het trottoir heeft gebruikt, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
4.hij op 14 juni 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 150 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
5.hij op 14 juni 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, het Rijswijkseplein, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak in dagvaarding I bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met dagvaarding II onder 1 meer subsidiair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde levert op:
schuldwitwassen.
Het in de zaak met dagvaarding II onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met dagvaarding II onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met dagvaarding II onder 5 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangeefster 1] door met kracht aan haar haren te trekken, tegen haar gezicht te slaan en tegen haar been te schoppen. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. Het agressieve gedrag van de verdachte is op geen enkele wijze te rechtvaardigen. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien was het slachtoffer op dat moment ter plaatse gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening en heeft de verdachte ervoor gezorgd dat zij zich niet meer veilig voelt in haar werkomgeving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een bromfiets, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Deze vorm van (schuld)witwassen maakt het plegen van misdrijven lucratief en houdt een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand.
De verdachte heeft daarnaast gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer op de weg gehinderd. Daarmee heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer.
Ten slotte heeft de verdachte onder invloed van een bovenmatige hoeveelheid alcohol en zonder het daarvoor benodigde rijbewijs met een bromfiets op de weg gereden. Aldus handelende heeft de verdachte ervan blijk gegeven de door de overheid in het kader van de verkeersveiligheid gestelde regels naar believen te negeren en heeft hij ook zijn verantwoordelijkheid jegens de overige verkeersdeelnemers op grove wijze veronachtzaamd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
25 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de feiten - waarbij het hof met name het onder dagvaarding I bewezen verklaarde in ogenschouw neemt – en het justitiële verleden van de verdachte kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur, alsmede geldboetes van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboetes is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak onder dagvaarding I ten laste gelegde, tot een bedrag van in totaal € 2.033,80, vermeerderd met wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.033,80, vermeerderd met wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 519,80 (€ 247,34 dagwaarde bril, € 264,00 8 behandelingen fysiotherapie, € 8,46 pijnstillers en parkeerkosten) materiële schade is geleden. Deze schadeposten acht het hof het rechtstreekse gevolg van het onder dagvaarding I bewezen verklaarde, waarbij het nog opmerkt dat, nu de gevorderde fysiotherapeutische behandelingen niet in hun geheel zijn terug te voeren op de onder dagvaarding I bewezen verklaarde handelingen, slechts de helft van die behandelingen voor vergoeding in aanmerking komt.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat ook deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder dagvaarding I bewezen verklaarde. De vordering ter zake van immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.250,00. Het totale toe te wijzen schadebedrag van € 1.769,80 dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.769,80 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1].
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in dagvaarding II onder 1 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.784,75, vermeerderd met wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.784,75, vermeerderd met wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan, dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is van het in de zaak met dagvaarding II onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 januari 2017 onder parketnummer 09-819072-16 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 dagen waarvan 10 dagen voorwaardelijk, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen en dat de straf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 20 uren.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder dagvaarding I bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, ziet het hof aanleiding om overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal in plaats van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een taakstraf voor de duur van 20 uren te gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in dagvaarding II onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair (impliciet primair en subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder dagvaarding I en in dagvaarding II onder 1 meer subsidiair (impliciet subsidiair), 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder dagvaarding I en in dagvaarding II onder 1 meer subsidiair (impliciet subsidiair) en onder 4 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het in dagvaarding II onder 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het in dagvaarding II onder 5 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 240,00 (tweehonderdveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-116156-18 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.769,80 (duizend zevenhonderdnegenenzestig euro en tachtig cent), bestaande uit € 519,80 (vijfhonderdnegentien euro en tachtig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-116156-18 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.769,80 (duizend zevenhonderdnegenenzestig euro en tachtig cent), bestaande uit € 519,80 (vijfhonderdnegentien euro en tachtig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 juni 2018.
Bepaalt dat indien en voor zover wordt voldaan aan de betalingsverplichting aan de Staat, de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre wordt verminderd en andersom, dat indien en voor zover wordt voldaan aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij, de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre wordt verminderd.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 januari 2017 met parketnummer 09-819072-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur 10 dagen, een taakstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, mr. A.L. Frenkel en mr. K.C.J. Vriend, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 maart 2020.
mr. A.E.A.M van Waesberghe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.