Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/14.5.2.2:14.5.2.2 Handelingen in de hobbysfeer
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/14.5.2.2
14.5.2.2 Handelingen in de hobbysfeer
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS366936:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Europees belastingrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
TC 6 november 1956, nr. 8305 O, BNB 1957/77 en TC 9 juni 1964, nr. 9742 O, BNB 1964/248. Zie ook: C.P. Tuk, Wet op de omzetbelasting 1968, Kluwer, Deventer, 1979, blz. 94.
Hof 's-Gravenhage 6 april 1990, nr. 1471/89, V-N 1990, blz. 2453.
HR 25 januari 1984, nr. 22 224, BNB 1984/90.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de uitleg die de Tariefcommissie aan het begrip “bedrijf” gaf, moest, zo blijkt uit hetgeen ik in paragraaf 14.5.2.1 heb weergegeven, dat er een deelneming aan het maatschappelijk verkeer moet zijn. Met het verrichten van activiteiten in de hobby-sfeer werd er naar het oordeel van de Tariefcommissie niet gestreefd naar deelneming aan het maatschappelijk verkeer.1 De beoordeling van het streven naar deelneming aan het maatschappelijk verkeer bleek telkens een feitelijke aangelegenheid te zijn. De gerechtshoven plegen nog wel aan te sluiten bij deze toets. Een voorbeeld hiervan is Hof 's-Gravenhage waarin het Hof oordeelde dat de inkoop, ruil en verkoop van ansichtkaarten niet plaats vonden vanuit een geregeld en duurzaam streven om als handelaar in oude ansichtkaarten deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer.2
De Hoge Raad lijkt om de hobbysfeer van de ondernemerssfeer te onderscheiden veeleer aan te knopen bij het begrip “economische activiteit”. Zo bepaalde de Hoge Raad dat de verhuur van een uit liefhebberij aangekocht en opgeknapt jachtschip om zo de kosten te dekken, geen economische activiteit vormde, omdat deze activiteit ten opzichte van de ondernemersactiviteiten bijkomstig was.3