Zie ten aanzien van gevallen waarin medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering in het bijzonder HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis, rov. 3 en HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis, rov. 3. Zie voorts HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, rov. 3.2, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, rov. 3.2 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rov. 3.2. Vgl. voorts HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412, rov. 3, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1321, NJ 2016/420, rov. 3 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413, rov. 3.
HR, 18-06-2019, nr. 17/01266
ECLI:NL:HR:2019:846
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2019
- Zaaknummer
17/01266
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:846, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:151
ECLI:NL:PHR:2019:151, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:846
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0126
Uitspraak 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen witwassen van jetski, art. 420bis.1.b Sr. Bewijsklacht “wetenschap ” dat jetski, die verdachte samen met zijn vader (medeverdachte A) voor € 11.900,- heeft gekocht en die door vader contant is afgerekend, afkomstig is van enig misdrijf. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AF7985 m.b.t. motiveringsvereisten voor redengevende feiten en omstandigheden in bewijsoverweging. Hof heeft blijkens zijn bewijsoverweging redengevend geacht voor bewezenverklaring dat (i) door medeverdachte A vaak in aanwezigheid van medeverdachte B en/of verdachte bedragen contant zijn betaald en (ii) verdachte wist dat zijn ouders van een (beperkte) uitkering leefden. Deze gegevens zijn niet vermeld in de b.m., terwijl Hof in zijn overweging evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid wettig b.m. heeft aangegeven waaraan het die f&o heeft ontleend. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/01267 en 17/01268.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/01266
Datum 18 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 maart 2017, nummer 24/002640-11, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 24 augustus 2010, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander één jetski, te weten een Jetski Seadoo met registratienummer [0001] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat die jetski - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor getuige (als bijlage op pagina 505 e.v. van voornoemd proces-verbaal) d.d. 22 september 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1] :
Ik heb sinds 9 mei 2008 tot 31 juli 2008 een Jetski merk Seadoo, type RXP-X met het registratienummer [0001] op naam gehad. De Jetski heb ik snel verkocht. Ik heb deze verkocht aan een jonge jongen met de naam [verdachte] . Deze persoon heeft zich gelegitimeerd met een rijbewijsnummer 4099795208. Deze persoon kwam uit Deventer, adres is [a-straat 1] . Deze Jetski heb ik verkocht inclusief trailer voor het bedrag van 10.000,00 euro exclusief BTW. Inclusief BTW is dat 11.900,00 euro. Dit bedrag is niet per bank betaald maar contant. Deze Jetski is cash betaald door de vader (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) van de jongen. De jongen ging mee naar het postkantoor om de Jetski op naam te zetten en de vader heeft mij betaald.
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van het inkomen van [medeverdachte 1] volgens opgave van de Belastingdienst (als bijlage op pagina 18 van voornoemd proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
inkomen (voor loonheffing)
2004 € 20.806
2005 € 20.661
2006 € 23.683
2007 € 25.791
2008 € 28.431
2009 € 25.422
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van het inkomen van [medeverdachte 2] volgens opgave van de Belastingdienst (als bijlage op pagina 24 van voornoemd proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
inkomen (voor loonheffing)
2003 € 7.310
2004 € 0
2005 € 0
2006 € 0
2007 € 0
2008 € 0
2009 € 0
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van het inkomen van [verdachte] volgens opgave van de Belastingdienst (als bijlage op pagina 30 van voornoemd proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Inkomen
2007: € 8.470
2008: € 7.071
2009: € 3.498
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal t.z.v. Witwassen met nummer 2010082053 d.d. 20 januari 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
3.1
Dagafschriften ABN AMRO
Op 5 augustus 2010 werd door Officier van Justitie mr. [naam] , de dagafschriften van de (bank)rekening [rekeningnummer 1] ten name van [medeverdachte 2] , over de periode 1 april 2008 tot 5 augustus 2010 gevorderd. Wat opvalt bij bestudering van de dagafschriften is dat de rekening, naast enkele toeslagen van de belastingdienst, uitsluitend gevoed wordt met contante stortingen.
3.2
Dagafschriften Rabobank
Op 5 augustus 2010 werd door Officier van Justitie mr. [naam] , de dagafschriften van de (bank)rekening [rekeningnummer 2] ten name van [medeverdachte 1] , over de periode 1 april 2008 tot 5 augustus 2010 gevorderd. Wat opvalt bij de bestudering van de dagafschriften is dat er van de rekening met regelmaat grote bedragen contant worden opgenomen en eveneens regelmatig grote bedragen contant worden gestort.
10.2
Transacties per rubriek:
Draaitabel met totalen per categorie.
Gegevens | |||
Rubriek | Som van Ontvangst | Som van Uitgaven | |
10A | Geldopname | € 79.630,00 |
10.3
Kasopstelling:
Beginsaldo contant geld € 50,00
+/+ Legale contante ontvangsten - 90.630,00
-/- Eindsaldo contant geld - 3.500,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 87.180,00
-/- Feitelijke contante uitgaven - 144.568,60
Verschil - € 57.388,60”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
“Het hof leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Via de bankrekeningen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vanaf begin 2008 tot de zomer van 2010 grote hoeveelheden geld opgenomen en gestort. Uit getuigenverklaringen blijkt dat door [medeverdachte 1] vaak in aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte 2] en/of verdachte bedragen contant zijn betaald. Zo heeft [getuige 2] verklaard dat [medeverdachte 1] in het bijzijn van verdachte en [medeverdachte 2] een Volkswagen Golf heeft gekocht voor € 13.000,-, welk bedrag contant werd betaald in coupures van € 500 en € 100. Het is een feit van algemene bekendheid dat coupures van € 500 bijna uitsluitend in het criminele circuit circuleren. Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat [medeverdachte 1] vanaf 2004 tot en met 2009 een inkomen heeft gehad van tussen € 20.806,- en € 28.431,- per jaar. [medeverdachte 2] blijkt in 2003 een inkomen te hebben gehad van € 7.310,-. Daarna zijn van haar geen inkomensgegevens bekend. Verdachte had van 2007 tot en met 2009 een inkomen van € 8.470,- teruglopend naar € 3.498,- per jaar. Uit de bankafschriften blijkt dat tussen 11 april 2008 en 7 augustus 2010 van de beide rekeningen van verdachten in totaal € 79.630,- is opgenomen. Uit de kasopstelling die is gemaakt blijkt dat er € 57.388,50 meer is uitgegeven dan dat er inkomsten zijn geweest.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] de jetski met het registratienummer [0001] gekocht voor een bedrag van € 11.900,- inclusief BTW. [medeverdachte 1] heeft dit bedrag contant afgerekend.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en dat derhalve van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag waarmee de jetski is aangeschaft.
Net als de medeverdachten heeft ook verdachte geen verklaring willen afleggen omtrent de aanwezigheid van veel contant geld. Nu verdachte wist dat zijn ouders van een (beperkte) uitkering leefden, is het hof van oordeel dat verdachte wist dat dit geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Het hof oordeelt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.”
2.3.1
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985).
2.3.2
Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsoverweging redengevend geacht voor de bewezenverklaring dat (i) door de [medeverdachte 1] vaak in aanwezigheid van de [medeverdachte 2] en/of de verdachte bedragen contant zijn betaald en (ii) de verdachte wist dat zijn ouders van een (beperkte) uitkering leefden. Het betreft hier gegevens die niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld terwijl het Hof in zijn overweging evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten of omstandigheden heeft ontleend.
2.4
Het middel klaagt hierover terecht.
3. Beoordeling van de overige middelen
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de overige middelen geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Conclusie 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen van witwassen. Bewezenverklaring toereikend gemotiveerd? De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Nr. 17/01266 Zitting: 19 februari 2019 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 1 maart 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, de verdachte wegens “medeplegen van witwassen” veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De zaak hangt samen met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (17/01267) en [medeverdachte 2] (17/01268), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte het ten laste gelegde witwassen heeft medegepleegd blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en / of onbegrijpelijk is, dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Het tweede middel bevat de klacht dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat de in de tenlastelegging genoemde jetski afkomstig was uit enig misdrijf. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 24 augustus 2010, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander één jetski, te weten een Jetski Seadoo met registratienummer [0001] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat die jetski - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor getuige (als bijlage op pagina 505 e.v. van voornoemd proces-verbaal) d.d. 22 september 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1] :
Ik heb sinds 9 mei 2008 tot 31 juli 2008 een Jetski merk Seadoo, type RXP-X met hetregistratienummer [0001] op naam gehad. De Jetski heb ik snel verkocht. Ik heb dezeverkocht aan een jonge jongen met de naam [verdachte] . Deze persoon heeft zich gelegitimeerd met een rijbewijsnummer [0002] . Deze persoon kwam uit Deventer, adres is [a-straat 1] . Deze Jetski heb ik verkocht inclusief trailer voor het bedrag van 10.000,00 euro exclusief BTW. Inclusief BTW is dat 11.900,00 euro. Dit bedrag is niet per bank betaald maar contant. Deze Jetski is cash betaald door de vader (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) van de jongen. De jongen ging mee naar het postkantoor om de Jetski op naam te zetten en de vader heeft mij betaald.
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van het inkomen van [medeverdachte 1] volgens opgave van de Belastingdienst (als bijlage op pagina 18 van voomoemd proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
inkomen (voor loonheffing)
2004 €20.806
2005 €20.661
2006 €23.683
2007 €25.791
2008 €28.431
2009 €25.422
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van het inkomen van [medeverdachte 2] volgens opgave van de Belastingdienst (als bijlage op pagina 24 van voornoemd proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
inkomen (voor loonheffing)
2003 €7.310
2004 €0
2005 €0
2006 €0
2007 €0
2008 €0
2009 €0
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van het inkomen van [verdachte] volgens opgave van de Belastingdienst (als bijlage op pagina 30 van voornoemd proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Inkomen
2007: € 8.470
2008: €7.071
2009: € 3.498
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal t.z.v. Witwassen met nummer 2010082053 d.d. 20 januari 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
3.1 Dagafschriften ABN AMRO
Op 5 augustus 2010 werd door Officier van Justitie mr. R.H. de Haan, de dagafschriften van de (bank)rekening [0004] ten name van [medeverdachte 2] , over de periode 1 april 2008 tot 5 augustus 2010 gevorderd. Wat opvalt bij bestudering van de dagafschriften is dat de rekening, naast enkele toeslagen van de belastingdienst, uitsluitend gevoed wordt met contante stortingen.
3.2 Dagafschriften Rabobank
Op 5 augustus 2010 werd door Officier van Justitie mr. R.H. de Haan, de dagafschriften van de (bank)rekening [0005] ten name van [medeverdachte 1] , over de periode 1 april 2008 tot 5 augustus 2010 gevorderd. Wat opvalt bij de bestudering van de dagafschriften is dat er van de rekening met regelmaat grote bedragen contant worden opgenomen en eveneens regelmatig grote bedragen contant worden gestort.
10.2 Transacties per rubriek:
Draaitabel met totalen per categorie.
Gegevens | |||
Rubriek | Som van Ontvangst | Som van Uitgaven | |
10A | Geldopname | € 79.630,00 |
10.3 Kasopstelling:
Beginsaldo contant geld € 50,00
+/+ Legale contante ontvangsten - € 90.630,00
-/- Eindsaldo contant geld - € 3.500,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 87.180,00
-/- Feitelijke contante uitgaven - € 144.568,60
Verschil - € 57.388,60.”
7. Het hof heeft de bewezenverklaring – voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang – als volgt gemotiveerd:
“Via de bankrekeningen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vanaf begin 2008 tot de zomer van 2010 grote hoeveelheden geld opgenomen en gestort. Uit getuigenverklaringen blijkt dat door medeverdachte [medeverdachte 1] vaak in aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte 2] en/of verdachte bedragen contant zijn betaald. Zo heeft [getuige 2] verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] in het bijzijn van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] een Volkswagen Golf heeft gekocht voor € 13.000,-, welk bedrag contant werd betaald in coupures van € 500 en € 100. Het is een feit van algemene bekendheid dat coupures van € 500 bijna uitsluitend in het criminele circuit circuleren. Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] vanaf 2004 tot en met 2009 een inkomen heeft gehad van tussen € 20.806,- en € 28.431,- per jaar. Medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt in 2003 een inkomen te hebben gehad van € 7.310,-. Daarna zijn van haar geen inkomensgegevens bekend. Verdachte had van 2007 tot en met 2009 een inkomen van € 8.470,- teruglopend naar € 3.498,- per jaar. Uit de bankafschriften blijkt dat tussen 11 april 2008 en 7 augustus 2010 van de beide rekeningen van verdachten in totaal € 79.630,- is opgenomen. Uit de kasopstelling die is gemaakt blijkt dat er € 57.388,50 meer is uitgegeven dan dat er inkomsten zijn geweest.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de jetski met het registratienummer [0001] gekocht voor een bedrag van € 11.900,- inclusief BTW. [medeverdachte 1] heeft dit bedrag contant afgerekend.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en dat derhalve van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag waarmee de jetski is aangeschaft.
Net als de medeverdachten heeft ook verdachte geen verklaring willen afleggen omtrent de aanwezigheid van veel contant geld. Nu verdachte wist dat zijn ouders van een (beperkte) uitkering leefden, is het hof van oordeel dat verdachte wist dat dit geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Het hof oordeelt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.”
8. Voor het bewijs van medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist.1.Dit criterium veronderstelt dat de verdachte opzet had op de samenwerking en op het grondfeit.2.De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Als van medeplegen sprake is, kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de mededader zijn verricht.
9. In de toelichting op de beide middelen wordt onder meer geklaagd dat het hof heeft overwogen dat de verdachte wist dat zijn ouders van een (beperkte) uitkering leefden, maar dat dit niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De klacht is gegrond. Het hof heeft voor het bewijs de inkomensgegevens van de verdachte en van zijn beide ouders, de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , gebruikt, maar de bewijsmiddelen bevatten niets waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat zijn ouders van een beperkte uitkering leefden. Ook andere door het hof in het kader van het vermoeden van witwassen genoemde omstandigheden zijn niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen af te leiden. Dat geldt in het bijzonder voor de omstandigheid dat de verdachte vaak aanwezig zou zijn geweest toen de medeverdachte [medeverdachte 1] bedragen contant betaalde. Bij het voorafgaande merk ik nog op dat de omstandigheden dat de vader van de verdachte de jetski contant betaalde en dat zij daarna samen naar het postkantoor zijn gegaan om de jetski “op naam te zetten”, onvoldoende zijn om tot het bewijs van het medeplegen van witwassen te komen.
10. Uit het voorafgaande vloeit voort dat de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet voldoende met redenen is omkleed.
11. De eerste twee middelen slagen.
12. Het derde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
13. Namens de verdachte is op 8 maart 2017 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 20 juni 2018 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn is overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad naar verwachting uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat ook in zoverre sprake zal zijn van een overschrijding van de redelijke termijn. Nu het hof evenwel heeft volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, kan worden volstaan met de vaststelling dat een inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.3.
14. De eerste twee middelen slagen, het derde middel is terecht voorgesteld maar kan niet tot cassatie leiden. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑02‑2019
Vgl. J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2018, p. 466-473.
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.6.2 onder c.