Het beroep is blijkens de daarvan opgemaakte akte niet gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
HR, 17-12-2019, nr. 18/03092
ECLI:NL:HR:2019:1986
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2019
- Zaaknummer
18/03092
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1986, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:571
ECLI:NL:PHR:2019:571, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1986
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑09‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0437
NJ 2020/226 met annotatie van N. Rozemond
Uitspraak 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal d.m.v. valse sleutels, art. 311.1.4 en 3.11.1.5 Sr. Ad 1. Kan tanken van brandstof met een gestolen tankpas worden aangemerkt als diefstal? Ad 2. Sprake van medeplegen? Ad. 1. Hof heeft o.m. vastgesteld dat bij een tankstation is getankt met gebruikmaking van een gestolen tankpas. O.m. op basis daarvan heeft Hof geoordeeld dat sprake is van het, met het in art. 310 Sr bedoelde oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, wegnemen van diesel die aan dat tankstation toebehoorde. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De enkele mogelijkheid dat het tankstation a.g.v. het gebruik van de gestolen tankpas op enig moment betaling heeft ontvangen van door verdachte weggenomen diesel, staat niet in de weg aan ’s Hofs oordeel dat die diesel t.t.v. het wegnemen (nog) aan het tankstation toebehoorde in de zin van art. 310 Sr. Die mogelijkheid is bovendien niet onverenigbaar met ’s Hofs oordeel dat verdachte, als (mede)gebruiker van de gestolen tankpas, bij het tanken van de diesel bij het tankstation handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van die diesel. Opmerking verdient nog dat gedrag als waarvan hier sprake is op verschillende manieren en ook op basis van verschillende delicten kan worden tenlastegelegd. Wanneer dergelijk gedrag tot de tll. en bewezenverklaring van meerdere feiten zou leiden, bieden i.h.b. art. 55 en 56 Sr bescherming tegen onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1111). Ad. 2. Slagende bewijsklacht medeplegen. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. CAG: anders t.a.v. kwalificatie van diefstal.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03092
Datum 17 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 november 2017, nummer 21/001059-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, zover deze aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen, en tot een zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 5 april 2015 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 150 liter diesel, toebehorende aan Total Nederland N.V., waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en die weg te nemen 150 liter diesel, onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel zijnde een tankpas.”
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 26 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2016127385) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Op dinsdag 7 april 2015 zag ik dat de tankpas, gerelateerd aan kenteken [kenteken 1], was weggenomen.
Ik heb de pas gelijk geblokkeerd bij Total Nederland N.V.
Ik trok de tankhistorie na en zag dat op zondag 5 april 2015, omstreeks 22:25 uur, 150 liter diesel was getankt bij tankstation Total Nederland.
Mocht ten onrechte valselijk gebruik worden gemaakt van de ontvreemde tankpas, dan geef ik daar bij dezen geen toestemming voor.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 55 e.v. van het proces‑verbaal, genummerd PL0900-2016127385) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisant [verbalisant 1]:
Op zondag 5 april tussen 22:15 uur en 22:45 uur is er bij tankstation Total Dijkhuizen, gelegen aan de Atoomweg 46B te Utrecht, getankt met een gestolen tankpas. Hiervan zijn beelden veiliggesteld. Na het zien van de bewegende beelden heb ik twee personen herkend.
De licht getinte jongeman op de beelden, gekleed in een zwarte jas, hieronder een geel shirt en donkere joggingsbroek, herkende ik als de mij ambtshalve bekende [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1996.
Ik zag op de camerabeelden dat [verdachte] als bijrijder in een Ford Focus, voorzien van het kenteken [kenteken 2], zat en hier uiteindelijk ook weer instapte nadat hij deze had afgetankt.
Op de beelden herkende ik [verdachte] aan zijn opvallend opgeschoren haarlijn, de vorm van zijn gezicht, zijn kleine en licht aanstaande oren en zijn wat dikke lippen.
[verdachte] heb ik tijdens mijn werkzaamheden in de Utrechtse wijk Kanaleneiland meerdere malen gezien en staande gehouden onder verdachte omstandigheden.
De licht getinte jongeman op de beelden, gekleed in een zwart vest met op de rug een witte opdruk van het merk Lonsdale, donkergrijze broek en zwarte schoenen, herkende ik als de mij ambtshalve bekende [medeverdachte]. Ik zag op de camerabeelden dat [medeverdachte] als bestuurder in een grijze Seat Leon stapte, nadat hij deze had afgetankt.”
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van diefstal van een hoeveelheid diesel “toebehorende aan Total Nederland N.V.” Daartoe is aangevoerd dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat Total Nederland N.V. geen betaling heeft ontvangen voor de geleverde diesel, zodat niet blijkt dat Total Nederland N.V. in zijn vermogen is aangetast.
3.2.1
Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat bij een tankstation van Total Nederland N.V. diesel is getankt met gebruikmaking van een gestolen tankpas. Het heeft vervolgens onder meer op basis daarvan geoordeeld dat sprake is van het, met het in art. 310 Sr bedoelde oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, wegnemen van diesel die aan Total Nederland N.V toebehoorde.
3.2.2
Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De enkele mogelijkheid dat Total Nederland N.V. als gevolg van het gebruik van de gestolen tankpas op enig moment betaling heeft ontvangen van de door de verdachte weggenomen diesel, staat niet in de weg aan het oordeel van het Hof dat die diesel ten tijde van het wegnemen (nog) aan Total Nederland N.V. toebehoorde in de zin van art. 310 Sr. Die mogelijkheid is bovendien niet onverenigbaar met het oordeel van het Hof dat de verdachte, als (mede)gebruiker van de gestolen tankpas, bij het tanken van de diesel bij Total Nederland N.V. handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van die diesel.
3.3
Het middel faalt.
3.4
Opmerking verdient nog dat gedrag als waarvan hier sprake is op verschillende manieren en ook op basis van verschillende delicten kan worden tenlastegelegd. Wanneer dergelijk gedrag tot de tenlastelegging en bewezenverklaring van meerdere feiten zou leiden, bieden in het bijzonder de art. 55 en 56 Sr bescherming tegen een onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing (vgl. HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111).
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte “tezamen en in vereniging met een ander” diesel heeft gestolen.
4.2
Blijkens de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat
- op 5 april 2015, tussen 22.15 en 22.45 uur, bij tankstation Total Dijkhuizen te Utrecht 150 liter diesel is getankt met een gestolen tankpas;
- daarvan camerabeelden zijn waarop is te zien dat de verdachte als bijrijder in een Ford Focus met kenteken [kenteken 2] zat, dat de verdachte deze auto aftankte en weer in deze auto stapte;
- op de camerabeelden te zien is dat [medeverdachte] een grijze Seat Leon aftankte en daarna als bestuurder in deze auto stapte.
Het kennelijk op deze omstandigheden gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte “tezamen en in vereniging met een ander” 150 liter diesel heeft gestolen is niet toereikend gemotiveerd.
4.3
Het middel slaagt.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend ten aanzien van de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, A.L.J. van Strien, J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019.
Conclusie 28‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. De vraag die het eerste middel aan de orde stelt, is of het tanken van brandstof met een gestolen tankpas aangemerkt kan worden als diefstal van die brandstof. De AG beantwoordt die vraag ontkennend en stelt zich dan ook op het standpunt dat de Hoge Raad het arrest van het hof moet vernietigen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03092
Zitting 28 mei 2019
CONCLUSIE
G. Knigge
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 20 november 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.
Het cassatieberoep is (beperkt)1.ingesteld namens de verdachte en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. De bewezenverklaring en de bewijsvoering
3.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 5 april 2015 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 150 liter diesel, geheel of ten dele toebehorende aan Total Nederland N.V., waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en die weg te nemen 150 liter diesel, onder bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel zijnde een tankpas.”
3.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 26 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2016127385) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
Op dinsdag 7 april 2015 zag ik dat de tankpas, gerelateerd aan [kenteken 1] , was weggenomen. Ik heb de pas gelijk geblokkeerd bij Total Nederland N.V.
Ik trok de tankhistorie na en zag dat op zondag 5 april 2015, omstreeks 22:25 uur, 150 liter diesel was getankt bij tankstation Total Nederland. Mocht ten onrechte valselijk gebruik worden gemaakt van de ontvreemde tankpas, dan geef daar bij dezen geen toestemming voor.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 55 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2016127385) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de [verbalisant 1] :
Op zondag 5 april tussen 22:15 uur en 22:45 uur is er bij tankstation Total Dijkhuizen, gelegen aan de Atoomweg 46B te Utrecht, getankt met een gestolen tankpas. Hiervan zijn beelden veiliggesteld. Na het zien van de bewegende beelden heb ik twee personen herkend.
De licht getinte jongeman op de beelden, gekleed in een zwarte jas, hieronder een geel shirt en donkere joggingsbroek, herkende ik als de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1996.
Ik zag op de camerabeelden dat [verdachte] als bijrijder in een Ford Focus, voorzien van het [kenteken 2] , zat en hier uiteindelijk ook weer instapte nadat hij deze had afgetankt.
Op de beelden herkende ik [verdachte] aan zijn opvallend opgeschoren haarlijn, de vorm van zijn gezicht, zijn kleine en licht aanstaande oren en zijn wat dikke lippen.
[verdachte] heb ik tijdens mijn werkzaamheden in de Utrechtse wijk Kanaleneiland meerdere malen gezien en staande gehouden onder verdachte omstandigheden.
De licht getinte jongeman op de beelden, gekleed in een zwart vest met op de rug een witte opdruk van het merk Lonsdale, donkergrijze broek en zwarte schoenen, herkende ik als de mij ambtshalve bekende [medeverdachte] . Ik zag op de camerabeelden dat [medeverdachte] als bestuurder in een grijze Seat Leon stapte, nadat hij deze had afgetankt.”
3.3
Het bestreden arrest bevat voorts de volgende bewijsoverweging:
“ [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben de beelden van het incident bekeken. Verdachte is door [verbalisant 1] op de beelden herkend. [verbalisant 1] heeft verdachte ambtshalve herkend aan zijn opvallend opgeschoren haarlijn, de vorm van zijn gezicht, zijn kleine en licht afstaande oren en zijn wat dikke lippen. [verbalisant 1] heeft tijdens zijn werkzaamheden in de Utrechtse wijk Kanaleneiland verdachte meermalen gezien en staande gehouden. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning door [verbalisant 1] . De screenshots van verdachte zijn van voldoende kwaliteit om de afgebeelde persoon te kunnen herkennen.”
3.4
Het hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd:
“diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.”
4. Het eerste middel
4.1
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat het tanken van de diesel in dit geval diefstal oplevert.
4.2
Het middel stelt een vraag aan de orde waarvan de beantwoording lang is uitgesteld. Een vergelijkbaar geval deed zich al voor in de zaak die heeft geleid tot het arrest HR 25 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3780. Ten laste van de verdachte was toen bewezenverklaard dat:
“hij (…) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof geheel of ten dele toebehorende aan tankstation Total en/of vliegtuigonderhoudsbedrijf KLM-UK, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de bedrijfstankpas van vliegtuigonderhoudsbedrijf KLM-UK.”
4.3
Aan de orde was de vraag of het louter intoetsen van een bij een pas behorende pincode ter betaling, terwijl degene die de pincode intoetst niet bevoegd is die betaling te doen ten laste van de bij die pas behorende rekening, het gebruik maken van een valse sleutel oplevert. A-G Vellinga merkte in zijn conclusie voorafgaand het arrest nog het volgende op:
“Ambtshalve heb ik nog de vraag onder ogen gezien of de verdachte wel is vervolgd ter zake van het juiste delict. Heeft de verdachte wel weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening nu hij de pomphouder – ten laste van zijn werkgever maar toch – keurig heeft betaald?
Ik zou dat niet willen uitsluiten. Het wederrechtelijke zit hierin dat de verdachte de benzine ten onrechte heeft betaald van geld van zijn werkgever. Dat zijn oogmerk daarop was gericht is onmiskenbaar. Maar vervolging ter zake van verduistering had misschien meer voor de hand gelegen. Hij heeft immers zijn aankoop betaald met geld van zijn werkgever dat hij anders dan door misdrijf, namelijk na intoetsen van de pincode van de tankpas, onder zich had. Het onderhavige geval verschilt in wezen niet van betaling van privé-aankopen met geld uit de kas van de werkgever of door betaling van een rekening met geld van de baas, typische gevallen van verduistering.
4.4
De zaak is door de Hoge Raad met toepassing van art. 81 (oud) RO afgedaan. De vraag die mijn voormalige ambtgenoot ambtshalve opwierp, is daarmee onbeantwoord gebleven. Het is juist die vraag die in de onderhavige zaak expliciet aan de orde wordt gesteld, namelijk: is het tanken van brandstof met een tankpas waarvan de verdachte onrechtmatig gebruikmaakt het wegnemen van die brandstof door de verdachte met “het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening” als bedoeld in art. 310 Sr?
4.5
Strafrechtelijke vervolgingen ter zake van het op onrechtmatige wijze aftanken van brandstof hebben in cassatie in allerlei feitelijke en juridische varianten de revue gepasseerd. Ik noem een paar voorbeelden:
- tanken zonder te betalen, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van diefstal van de getankte brandstof2.;
- diverse malen tanken (en ‘kopen’ van andere goederen) zonder te betalen, waarbij de verdachte voor die feiten tezamen is veroordeeld ter zake van flessentrekkerij3.;
- tanken en betalen met een tankpas van zijn voormalige werkgever, welk feit opleverde diefstal door de verdachte van het geldbedrag waarvoor is getankt4.;
- privé tanken en betalen met een tankpas van zijn werkgever, waarbij de verdachte – na wijziging van de aanvankelijk tenlastegelegde diefstal door middel van een valse sleutel van giraal geld toebehorende aan die werkgever – is veroordeeld ter zake van oplichting van het tankstation, dat door de verdachte is bewogen tot de afgifte van benzine5.;
- tanken en trachten te betalen met een gestolen creditcard, gekwalificeerd als poging tot oplichting van het desbetreffende tankstation6.;
- tanken en betalen met een gestolen creditcard, welk feit opleverde diefstal met valse sleutels van het geldbedrag waarvoor is getankt7.; en tot slot
- tanken en betalen met een vervalste/geskimde tankpas, waarbij diefstal van de getankte brandstof door middel van een valse sleutel is bewezenverklaard8..
4.6
In de boven opgesomde zaken is de vraag of het tenlastegelegde feitencomplex eigenlijk wel onder art. 310 Sr valt te rubriceren, enkele keren expliciet aan de orde gesteld, namelijk in HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:367 en HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2029. Het eerstgenoemde arrest (HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:367) had betrekking op tanken zonder te betalen en laat zich daarom niet goed vergelijken met het onderhavige geval, waarin wél betaald is, zij het met een gestolen tankpas. Het arrest is desalniettemin in zoverre van belang dat de Hoge Raad daarin benadrukte dat “van diefstal sprake [is] als de betrokkene de brandstof met het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening wegneemt; dat oogmerk dient hij (reeds) ten tijde van het tanken te hebben” (rov. 2.2.1.). Het als tweede genoemde arrest (HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2029) had wel betrekking op een soortgelijke casus als het onderhavige geval, maar het onrechtmatig gebruik van de tankpas was hier tenlastegelegd als het wegnemen van geld dat toebehoorde aan de rechthebbende op de tankpas. De Hoge Raad achtte kennelijk beslissend dat de rechthebbende op de tankpas waarmee de brandstof ten laste van diens rekening was afgerekend, door dat gebruik “in zijn vermogen is aangetast”.
4.7
De vraag is of in deze casus gesproken kan worden van de wederrechtelijke toe-eigening van brandstof, zodat het oogmerk van de verdachte op die wederrechtelijke toe-eigening gericht kan zijn geweest. Betoogd zou kunnen worden – zoals A-G Vellinga in zijn hiervoor vermelde conclusie deed – dat het wederrechtelijke hierin zit dat de verdachte de benzine ten onrechte heeft betaald van geld van een ander. Als wederrechtelijk in de zin van art. 310 Sr moet worden opgevat in de meest ruime betekenis die aan dit begrip toekomt (te weten: in strijd met het geschreven of ongeschreven recht), valt er voor dit betoog wat te zeggen. Het kopen van benzine met gestolen geld levert het overdragen en omzetten van een van misdrijf afkomstig voorwerp op. Het afrekenen van benzine met een gestolen tankpas kan aangemerkt worden als het gebruiken van een van misdrijf afkomstig voorwerp. Dit als witwassen te kwalificeren gedrag is onmiskenbaar wederrechtelijk in de ruime zin van het woord.
4.8
Niet duidelijk is echter of de Hoge Raad van deze ruime betekenis uitgaat als het om art. 310 Sr gaat. Machielse verdedigt een beperktere uitleg, waarbij aan ‘wederrechtelijk’ de betekenis toekomt van: zonder eigen (civiel- of publiekrechtelijke) bevoegdheid. Hij meent dat voor die opvatting steun kan worden gevonden in de jurisprudentie met betrekking tot art. 321 Sr (verduistering).9.In dat artikel moet onder ‘wederrechtelijke toe-eigening’ volgens de Hoge Raad worden verstaan: het zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikken over een goed dat aan een ander toebehoort.10.Nu verdient het vanuit een oogpunt van kenbaarheid van het recht in het algemeen inderdaad de voorkeur om een wetsterm (in dit geval ‘wederrechtelijke toe-eigening’) die in twee verschillende delictsomschrijvingen voorkomt’(in dit geval art. 310 en art. 321), op dezelfde wijze uit te leggen, zeker als die delictsomschrijvingen aan elkaar verwant zijn. Ik wijs er echter op dat de Hoge Raad een uitspraak over de betekenis van ‘wederrechtelijke’ toe-eigening in art. 310 Sr lijkt te willen vermijden. In HR 14 februari 1938, NJ 1938/731 wordt gesteld dat voor diefstal vereist is dat het wegnemen van andermans goed “geschiedt met het oogmerk zich dit wederrechtelijk toe te eigenen, dat wil zeggen om wederrechtelijk over het aldus weggenomene als heer en meester te beschikken”. Wat ‘wederrechtelijk’ in art. 310 Sr inhoudt, blijft zo in het midden. Dat gebeurt voor zover ik weet ook in latere jurisprudentie. In bijvoorbeeld HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1425 wordt bijvoorbeeld overwogen dat het hof kon oordelen dat de verdachte “door te trachten als heer en meester te beschikken over het in de bewezenverklaring genoemde [aan een ander toebehorende] voorwerp” heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De Hoge Raad voegde daaraan toe dat hieraan niet afdoet dat de verdachte “heeft gehandeld met de bedoeling die ander te bewegen tot de nakoming van een op hem rustende verplichting”. Hoewel het in dit arrest ging om de vraag of sprake was van ‘wederrechtelijke’ toe-eigening, werd geen precisering gegeven van de betekenis van deze term.11.Misschien is de reden voor deze voorzichtigheid wel gelegen in de jurisprudentie met betrekking tot het bestanddeel ‘oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling’ in onder meer art. 317 Sr. In het befaamde Dreigbriefarrest (HR 9 februari 1971, NJ 1972/1 m.nt. C. Bronkhorst) aanvaardde de Hoge Raad een uitleg van dit bestanddeel die juist als (zeer) ruim te boek staat. Van de ‘wederrechtelijke’ bevoordeling waarop het oogmerk moet zijn gericht is ook sprake als die bevoordeling wordt gerealiseerd door gedrag dat de grenzen van het maatschappelijk betamelijke ver overschrijdt. Mogelijk is de gedachte dat ‘wederrechtelijke toe-eigening’ en ‘wederrechtelijke bevoordeling’ op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd.
4.9
Hoewel de Hoge Raad zich in het algemeen niet geroepen lijkt te voelen om de grenzen tussen de verschillende vermogensdelicten scherp te bewaken12., meen ik dat grensbewaking in deze zaak wel geboden is. Het gaat hier niet om een keuze tussen twee alternatieven (bijvoorbeeld diefstal of verduistering) die in elk geval in zoverre overeenkomen dat het slachtoffer dezelfde persoon is. Als ingeval van het afrekenen van benzine door middel van het onbevoegde gebruik van andermans tankpas gekozen zou kunnen worden tussen diefstal van geld en diefstal van benzine, gaat het niet om een keuze tussen twee delictsomschrijvingen, maar om een keuze tussen twee diefstallen die bepalend is voor de vraag wie als slachtoffer moet worden gezien. Als het gebeuren als diefstal van geld wordt geconstrueerd, is de rechthebbende op de tankpas het slachtoffer; als gekozen wordt voor diefstal van benzine kan dat moeilijk iets anders betekenen dan dat degene aan wie de benzine toebehoorde (zeg maar de pomphouder) als het slachtoffer wordt aangemerkt. Dat verschil in slachtofferschap maakt dat het de vraag is of nog wel sprake is van alternatieven. Gaat het niet om twee diefstallen die cumulatief tenlastegelegd kunnen worden en die ingeval van een bewezenverklaring meerdaadse samenloop opleveren? Het is deze cumulatie van strafbaarstellingen die het argument van A-G Vellinga in zijn hiervoor genoemde conclusie dat het legaliteitsbeginsel “niet wezenlijk in het geding is nu hetgeen de verdachte heeft gedaan [hoe dan ook] strafbaar is”, minder overtuigend maakt. Het maakt voor de verdachte wel verschil of hij voor één, dan wel voor twee misdrijven kan worden gestraft. Ik wijs er daarbij op dat strafbaarheid wegens diefstal van benzine niet alleen cumuleert met diefstal van geld, maar ook, zoals hiervoor al bleek, met heling en witwassen. Dergelijke consequenties zullen zich op een breed terrein voordoen. Zo maakt de dealer die een auto koopt met het geld dat hij met de drugshandel heeft verdiend, zich dan niet alleen schuldig aan witwassen, maar ook aan diefstal van die auto. De vraag is dan zelfs of hij het met de drugshandel verdiende geld niet ook heeft gestolen. Maakt het feit dat de onderliggende drugstransacties wederrechtelijk waren niet dat de toe-eigening van het geld wederrechtelijk is? Het bezwaar is kort gezegd dat van de bijzondere delicten een stamppot wordt gemaakt die van de gedifferentieerde strafbaarstelling die de wetgever met de verschillende delictsomschrijvingen beoogde, weinig overlaat.
4.10
Er zijn naar mijn mening goede argumenten om in deze zaak een streep te halen door de constructie van het wederrechtelijke handelen als diefstal van benzine. Het eerste argument heeft te maken met het slachtofferschap. In HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2029 was zoals wij zagen het beslissende argument dat de rechthebbende op de tankpas door het gebruik ervan in zijn vermogen werd aangetast. Van de pomphouder kan bezwaarlijk gezegd worden dat hij door het gebruik van de tankpas vermogensschade leed. Aannemelijk is veeleer dat de verkoop van de benzine hem winst opleverde. Van een jegens de pomphouder gepleegd vermogensdelict kan dan ook bezwaarlijk gesproken worden. De rol van slachtoffer past hem niet.
4.11
Het tweede argument sluit aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in onder meer art. 317 Sr. De achterliggende gedachte is als ik het goed zie dat de vermogensdelicten niet alleen de (rechtmatige) eigendom beschermen, maar ook het bezit, zelfs als dat te kwader trouw is. Die bescherming van bestaande bezitsverhoudingen als ratio legis van de vermogensdelicten maakt dat bestraffing van eigenrichting als vermogensdelict (waarvoor de Hoge Raad in het Dreigbriefarrest koos) met de ratio legis in overeenstemming is. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1786, waarin de slachtoffers van een ripdeal de desbetreffende tas met cocaïne weer in hun bezit kregen door middel van bedreiging met geweld. Het argument dat van afpersing geen sprake was omdat de tas niet toebehoorde aan de plegers van de ripdeal werd door de Hoge Raad van tafel geveegd met de overweging dat “de bezitter van een goed, ongeacht of hij tevens de eigenaar daarvan is, kan worden aangemerkt als degene aan wie het goed toebehoort in de zin van art. 317 Sr”. Dat in dit geval sprake was van (het oogmerk van) wederrechtelijke bevoordeling sluit daarbij goed aan: het ging om een bevoordeling die de bestaande bezitsverhoudingen doorbrak. Daarin ligt echter, en daar is het mij om te doen, ook een begrenzing besloten van de ruime uitleg waarvoor in het Dreigbriefarrest werd gekozen. Het ging in dat arrest nog steeds om handelen dat wederrechtelijk was jegens degene aan wie het desbetreffende goed toebehoorde. Dat is een belangrijk verschil met deze zaak. Jegens de pomphouder is het onbevoegde gebruik van de tankpas niet wederrechtelijk. Van een doorbreking van de bestaande bezitsverhoudingen was dan ook geen sprake. Daarvan zou zelfs geen sprake zijn geweest als de pomphouder had geweten dat het gebruik van de tankpas onrechtmatig was. Die pomphouder zou dan voor witwassen kunnen worden vervolgd, maar een slachtoffer van diefstal wordt hij daarmee niet. Dat brengt ons terug bij het eerste argument. Van een jegens de pomphouder gepleegd vermogensdelict kan bezwaarlijk worden gesproken.
4.12
Mijn conclusie is dat het kennelijke oordeel van het hof dat de verdachte (in vereniging met een ander) 150 l diesel heeft weggenomen “met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening”, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
4.13
Het middel slaagt.
5. Het tweede middel
5.1
Het middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde ontoereikend is gemotiveerd, voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte “tezamen en in vereniging met een ander” diefstal heeft gepleegd. Dit middel behoeft alleen bespreking als de Hoge Raad meent dat het eerste middel faalt. Ik ga er daarom bij de bespreking van dit middel vanuit dat het betalen met een gestolen tankpas diefstal van benzine kan opleveren.
5.2
Uit de bewijsmiddelen die door het hof zijn gebezigd kan het volgende worden afgeleid:
(i) op zondag 5 april 2015, tussen 22:15 uur en 22:45 uur, is er bij tankstation Total Dijkhuizen, gelegen aan de Atoomweg 46B te Utrecht, 150 liter diesel getankt met een ontvreemde tankpas, gerelateerd aan het [kenteken 1] ;
(ii) hiervan zijn camerabeelden veiliggesteld; waarop te zien is dat:
(iii) de verdachte als bijrijder zat in een Ford Focus, voorzien van het [kenteken 2] , en weer hierin instapte nadat hij deze had getankt;
(iv) [medeverdachte] als bestuurder in een grijze Seat Leon stapte, nadat hij deze had getankt.
5.3
Deze feiten en omstandigheid rechtvaardigen de gevolgtrekking dat de brandstof die door de verdachte en door een ander is getankt, de 150 liter diesel betreft die is getankt met de ontvreemde tankpas gerelateerd aan het [kenteken 1] . De vraag is of hieruit ook kan volgen dat de verdachte en die ander de diefstal van de brandstof ‘tezamen en in vereniging’ hebben gepleegd. Tezamen en in vereniging plegen vereist nauwe en bewuste samenwerking. Dat betekent dat beiden het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening moeten hebben gehad en dat dit gezamenlijke oogmerk aanwezig moet zijn geweest op het moment dat er werd getankt (zie onder punt 4.6). Op zich is van weinig belang wie de getankte benzine met de gestolen tankpas heeft betaald. Wel moet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen dat beiden op het moment van tanken opzet hadden op het feit dat met een gestolen tankpas zou worden betaald. Degene die de gestolen tankpas in handen heeft gehad, zal hebben geweten dat het om de tankpas van een ander ging en dus dat het gebruik daarvan wederrechtelijk was. In zoverre is wel van belang wie er met de tankpas heeft betaald. Die persoon heeft de tankpas immers voorhanden gehad. Dat de andere persoon wist dat er met een gestolen tankpas zou worden betaald, volgt daaruit echter niet.
5.4
De gebezigde bewijsmiddelen houden niets in omtrent de vraag wie met de tankpas heeft betaald dan wel wie de tankpas in zijn bezit heeft gehad. In dit verband verdient opmerking dat het hof de verdachte, zoals de steller van het middel aanvoert, heeft vrijgesproken van de aan hem onder 2 tenlastegelegde heling van de tankpas, op de grond dat “het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit blijkt dat verdachte de beschikking over de gestolen tankpas heeft gehad”.13.
5.5
Uit de bewijsmiddelen kan misschien worden afgeleid dat het tanken een gezamenlijke onderneming is geweest, nu daarin sprake is van één grote hoeveelheid getankte diesel en niet van afzonderlijke hoeveelheden diesel. Het is dus goed mogelijk dat de diesel in één keer is afgerekend. Daar komt bij dat er meer dan twee auto’s bij het tanken betrokken lijken te zijn geweest. De gezamenlijke tankinhoud van een Ford Focus en een Seat Leon is in elk geval aanmerkelijk kleiner dan 150 liter.14.Dat versterkt de indruk dat het tanken een georganiseerd gebeuren was. Uit dat georganiseerde karakter zou mogelijk kunnen worden afgeleid dat alle betrokkenen wisten hoe er betaald zou gaan worden. Dat vergt dan wel een nadere bewijsoverweging die onderbouwd is met feiten en omstandigheden die meer duidelijkheid verschaffen over de precieze gang van zaken. In het door het hof vernietigde vonnis van de politierechter was een dergelijke bewijsoverweging opgenomen. Het hof heeft gemeend het daarzonder te kunnen doen. Naar mijn mening ten onrechte.
5.6
Het middel is terecht voorgesteld.
6. Het eerste middel slaagt. Indien de Hoge Raad aan de bespreking daarvan toekomt, slaagt het tweede middel eveneens.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak moeten leiden.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, zover deze aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen, en tot een zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑05‑2019
Vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:367. Zie ook HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2432.
Zie de conclusie van AG Spronken, ECLI:NL:PHR:2013:2437, voorafgaand aan HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:236.
Vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2029.
Vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6723.
Vgl. HR 17 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9732.
Zie mijn conclusie ECLI:NL:PHR:2015:1126, voorafgaand aan HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:2291.
Zie Noyon-Langemeijer-Remmelink, aant. 6 op art. 310, zoals bijwerkt tot augustus 2007.
Vgl. o.m. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9110.
Een vergelijkbare aanpak werd gevolgd in HR 12 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0649 en HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1426.
Vgl. V.M.A. Sinnige, De systematiek van de vermogensdelicten, 2017, p.254/255.
Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:“hij op of omstreeks 5 april 2015 te Utrecht , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een tankpas heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
Een kleine zoektocht op internet leerde mij dat beide auto’s een tankinhoud van 55 liter hebben.
Beroepschrift 09‑09‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE TWEE MIDDELEN VAN CASSATIE
van: mr. N. van Schaik
inzake:
de heer [requirant], geboren d.d. [geboortedatum] 1996, requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zp. Arnhem, op 20 november 2017, onder parketnummer 21/001059-17, gewezen arrest.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder schending van artikel 310 jo. artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 359 in verbinding met artikel 415 Wetboek van Strafvordering (Sv), doordat het oordeel van het Hof dat in casu sprake is van diefstal van een hoeveelheid diesel toebehorende aan Total Nederland N.V., onjuist is, dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
In de onderhavige zaak is requirant door het Hof veroordeeld wegens — kort gezegd — het ‘medeplegen’ van diefstal van 150 liter diesel door middel van een gestolen tankpas. De tekst van de bewezenverklaring luidt als volgt:
‘1:
hij op of omstreeks 5 april 2015 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 150 liter diesel toebehorende Total Nederland N.V., waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en die weg te nemen 150 liter diesel onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (zijnde een tankpas);’
2.
Aan deze bewezenverklaring liggen — naast een voor dit middel irrelevante bewijsoverweging — de volgende twee bewijsmiddelen ten grondslag:
‘Ter zake van het bewezenverklaarde:
- 1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 26 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2016127385) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van [betrokkene 1]:
Op dinsdag 7 april 2015 zag ik dat de tankpas, gerelateerd aan kenteken [AA-00-BB], was weggenomen.
Ik heb de pas gelijk geblokkeerd bij Total Nederland N.V.
Ik trok de tankhistorie na en zag dat op zondag 5 april 2015, omstreeks 22:25 uur, 150 liter diesel was getankt bij tankstation Total Nederland. Mocht ten onrechte valselijk gebruik worden gemaakt van de ontvreemde tankpas, dan geeft daar bij dezen geen toestemming voor.
- 2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 55 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2016127385) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van de verbalisant [verbalisant 1]:
Op zondag 5 april tussen 22:15 uur en 22:45 uur is er bij tankstation Total Dijkhuizen, gelegen aan de Atoomweg 46B te Utrecht, getankt met een gestolen tankpas. Hiervan zijn beelden veiliggesteld. Na het zien van de bewegende beelden heb ik twee personen herkend.
De licht getinte jongeman op de beelden, gekleed in een zwarte jas, hieronder een geel shirt en donkere joggingsbroek, herkende ik als de mij ambtshalve bekende [requirant], geboren op [geboortedatum] 1996.
Ik zag op de camerabeelden dat [requirant] als bijrijder in een Ford Focus, voorzien van het kenteken [CC-11-DD], zat en hier uiteindelijk ook weer instapte nadat hij deze had afgetankt.
Op de beelden herkende ik [requirant] aan zijn opvallend opgeschoren haarlijn, de vorm van zijn gezicht, zijn kleine en licht aanstaande oren en zijn wat dikke lippen. [requirant] heb ik tijdens mijn werkzaamheden in de Utrechtse wijk Kanaleneiland meerdere malen gezien en staande gehouden onder verdachte omstandigheden.
De licht getinte jongeman op de beelden, gekleed in een zwart vest met op de rug een witte opdruk van het merk Lonsdale, donkergrijze broek en zwarte schoenen, herkende ik als de mij ambtshalve bekende [medeverdachte].
Ik zag op de camerabeelden dat [medeverdachte] als bestuurder in een grijze Seat Leon stapte, nadat hij deze had afgetankt.’
3.
Het Hof is aldus van oordeel dat in casu sprake is van diefstal van een hoeveelheid diesel toebehorende aan Total Nederland N.V.. Dat oordeel is echter onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd.
4.
Ter onderbouwing van dat standpunt stel ik het volgende voorop. Het doen van een pinbetaling met een gestolen pinpas kan worden beschouwd als het wegnemen van een goed — te weten ‘geld’ — als bedoeld in artikel 310 Sr. Het slachtoffer is alsdan de bestolen rekeninghouder en niet de winkeleigenaar bij wie middels de gestolen pinpas een aankoop is gedaan. Hetzelfde gaat op voor de onderhavige situatie, waarin een aan een derde toebehorende tankpas wordt gebruikt zonder diens toestemming en voor diens rekening: het afrekenen van de aankoop van brandstof met behulp van zo een tankpas kan worden aangemerkt als de betaling ten laste van de rekening van die derde, door welke betaling die derde in zijn vermogen is aangetast.1. De benzinepomphouder wordt daarentegen niet bestolen; die pleegt immers gewoon betaald te krijgen voor de geleverde benzine of diesel.
5.
Dat hier sprake is van diefstal van een hoeveelheid diesel toebehorende aan Total Nederland N.V., is aldus onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd (nu uit de bewijsvoering immers niet blijkt dat Total geen betaling heeft ontvangen voor de geleverde diesel).
6.
Volgens Rozenmond zou in een geval als het onderhavige mogelijk wel gedacht kunnen worden aan oplichting van de benzinepomphouder, namelijk door hem met de van misdrijf afkomstige tankpas te bewegen tot afgifte van benzine of diesel.2. Zie van gelijke strekking bijvoorbeeld Hof Leeuwarden 2 mei 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3478: het met een gestolen creditcard een medewerker van een benzinepomp bewegen tot afgifte van goederen.
7.
Ten aanzien van het belang dat requirant dit middel heeft, merk ik het volgende op. Aan requirant is wegens gekwalificeerde diefstal een gevangenisstraf voor de duur van twee weken opgelegd. Zou het feit ná terugwijzing als oplichting gekwalificeerd worden, dan ligt een beduidend lagere straf in de rede, nu het strafmaximum van artikel 326 Sr een derde minder bedraagt dan dat van art. 310 jo. 311 lid I sub 5 Sr. Verder merk ik op dat een bewezenverklaring van diefstal van geld ten laste van de tankpashouder op grond van de thans voorliggende bewijsmiddelen niet evident is, nu daaruit immers niet volgt dat en in welke mate die tankpashouder door het tanken daadwerkelijk in zijn vermogen is aangetast.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder schending van artikel 359 in verbinding met artikel 415 Wetboek van Strafvordering (Sv), doordat het bewezenverklaarde ‘medeplegen’ van diefstal niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, althans doordat de bewezenverklaring in zoverre onbegrijpelijk is, dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
Aan requirant werden aanvankelijk twee feiten tenlastegelegd: de heling van een gestolen tankpas (feit 2) en (het ‘medeplegen’ van) diefstal van 150 liter diesel door middel van die gestolen tankpas (feit 1).
2.
De raadsman van requirant heeft ter zitting in hoger beroep onder meer het volgende aangevoerd:
‘(…)
Met betrekking tot het opzet of het oogmerk betoog ik dat er niets bekend is over eventuele afspraken die zouden zijn gemaakt. Ik vind het vreemd dat er een andere auto is afgetankt en niet de auto van mijn cliënt. Mijn cliënt heeft niets voorhanden gehad, dus is er geen oogmerk geweest.
Primair verzoek ik uw hof mijn cliënt vrij te spreken van beide feiten.
(…)’3.
3.
Het Hof heeft requirant vrijgesproken van de heling van de tankpas, maar hem wel veroordeeld voor het ‘medeplegen’ van de diefstal. Daartoe is het volgende overwogen:
‘Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Hiertoe overweegt het hof dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit blijkt dat verdachte de beschikking over de gestolen tankpas heeft gehad.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de screenshots van de beelden van het incident van onvoldoende kwaliteit zijn om verdachte hierop te kunnen herkennen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Daartoe overweegt het hof in het bijzonder het volgende.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben de beelden van het incident bekeken. Verdachte is door verbalisant [verbalisant 1] op de beelden herkend. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte ambtshalve herkend aan zijn opvallend opgeschoren haarlijn, de vorm van zijn gezicht, zijn kleine en licht afstaande oren en zijn wat dikke lippen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft tijdens zijn werkzaamheden in de Utrechtse wijk Kanaleneiland verdachte meermalen gezien en staande gehouden. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning door verbalisant [verbalisant 1]. De screenshots van verdachte zijn van voldoende kwaliteit om de afgebeelde persoon te kunnen herkennen.’4.
4.
Aan de bewezenverklaring van feit 1 — het ‘medeplegen’ van diefstal — heeft het Hof de volgende twee bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:
‘Ter zake van het bewezenverklaarde:
- 3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 26 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2016127385) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van [betrokkene 1]:
Op dinsdag 7 april 2015 zag ik dat de tankpas, gerelateerd aan kenteken [AA-00-BB], was weggenomen.
Ik heb de pas gelijk geblokkeerd bij Total Nederland N.V.
Ik trok de tankhistorie na en zag dat op zondag 5 april 2015, omstreeks 22:25 uur, 150 liter diesel was getankt bij tankstation Total Nederland. Mocht ten onrechte valselijk gebruik worden gemaakt van de ontvreemde tankpas, dan geeft daar bij dezen geen toestemming voor.
- 4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 55 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2016127385) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van de verbalisant [verbalisant 1]:
Op zondag 5 april tussen 22:15 uur en 22:45 uur is er bij tankstation Total Dijkhuizen, gelegen aan de Atoomweg 46B te Utrecht, getankt met een gestolen tankpas. Hiervan zijn beelden veiliggesteld. Na het zien van de bewegende beelden heb ik twee personen herkend.
De licht getinte jongeman op de beelden, gekleed in een zwarte jas, hieronder een geel shirt en donkere joggingsbroek, herkende ik als de mij ambtshalve bekende [requirant], geboren op [geboortedatum] 1996.
Ik zag op de camerabeelden dot [requirant] als bijrijder in een Ford Focus, voorzien van het kenteken [CC-11-DD], zat en hier uiteindelijk ook weer instapte nadat hij deze had afgetankt.
Op de beelden herkende ik [requirant] aan zijn opvallend opgeschoren haarlijn, de vorm van zijn gezicht, zijn kleine en licht aanstaande oren en zijn wat dikke lippen. [requirant] heb ik tijdens mijn werkzaamheden in de Utrechtse wijk Kanaleneiland meerdere malen gezien en staande gehouden onder verdachte omstandigheden.
De licht getinte jongeman op de beelden, gekleed in een zwart vest met op de rug een witte opdruk van het merk Lonsdale, donkergrijze broek en zwarte schoenen, herkende ik als de mij ambtshalve bekende [medeverdachte].
Ik zag op de camerabeelden dat [medeverdachte] als bestuurder in een grijze Seat Leon stapte, nadat hij deze had afgetankt.’
5.
Uit de aldus door het Hof gebezigde bewijsvoering kan het bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat requirant de dieseldiefstal heeft ‘medegepleegd’, niet (zonder meer) worden afgeleid.
6.
Uit de bewijsmiddelen volgt immers slechts dat requirant de Ford Focus waarvan hij de bijrijder was, heeft ‘afgetankt’. Gelet op de overweging die het Hof aan de vrijspraak van heling van de gestolen tankpas ten grondslag heeft gelegd, te weten dat ‘het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit blijkt dat verdachte de beschikking over de gestolen tankpas heeft gehad’, is bij dat tanken door requirant klaarblijkelijk geen sprake van diefstal.
7.
Wat dan rest is dat de medeverdachte [medewerdachte] de Seat Leon waarvan hij de bestuurder was (eveneens) heeft afgetankt. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat dit tanken door [medeverdachte] wél met de gestolen pas is gebeurd (en zonder dat hij daartoe gerechtigd was), maar aangenomen dat zulks het geval is, dan nog blijft volstrekt onduidelijk wat daarin de rol van requirant zou zijn geweest, laat staan dat die rol zonder meer als ‘medepleger’ kan worden gekwalificeerd.
8.
Nu het bewezenverklaarde ‘medeplegen’ aldus niet (zonder meer) uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, kan het bestreden arrest niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (3511 GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 9 september 2018
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑09‑2018
HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2029 m.nt. Rozemond.
Zie .2 van de noot van Rozemond onder HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2029.
Proces-verbaal zitting in hoger beroep d.d. 6 november 2017, p. 2.
Arrest Hof, p. 2/3.