NJB 2022/2260:Jurisprudentiële aandachtspunten voor procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging over het verloop van de strafprocedure en/of de wijze waarop de strafzaak wordt afgedaan. Het ontbreken van een algemene wettelijke regeling betekent niet dat het maken van procesafspraken niet toelaatbaar is. De totstandkoming van procesafspraken kan echter geen afbreuk doen aan de zelfstandige positie van de rechter, die zijn eigen verantwoordelijkheid behoudt, die inhoud dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder art. 348 en 350 Sv – en de eisen van een eerlijk proces. Als de rechter van oordeel is dat de afdoening van de zaak in lijn met de afspraken zou leiden tot een uitkomst die niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak, zal de rechter afwijken van het afdoeningsvoorstel. De Hoge Raad geeft geen algemene regels over de toelaatbaarheid van procesafspraken in het algemeen of van afdoeningsvoorstellen in het bijzonder, aangezien dit aan de wetgever is, maar formuleert wel aandachtspunten en beoordeelt ook of in concrete gevallen de feitenrechter binnen het bestaande wettelijke en verdragsrechtelijke kader op een juiste wijze al dan niet acht heeft geslagen op een in een concrete strafzaak gemaakte procesafspraak. De aandachtspunten van de Hoge Raad hebben betrekking op o.a. rechtsbijstand van de verdachte, de omgang met het afdoeningsvoorstel als processtuk, specifieke eisen uit art. 6 EVRM, het opportuniteitsbeginsel in art. 167 lid 1 Sv, het intrekken van de dagvaarding, het wijzigen van de tenlastelegging, de fases waarin het tot procesafspraken kan komen, de betekenis van de art. 348 en 350 Sv ingeval sprake is van een afdoeningsvoorstel, de strafoplegging, de gang van zaken indien de rechter tot een (wezenlijk) ander oordeel over de bewezenverklaring of de straftoemeting komt dan in het afdoeningsvoorstel is opgenomen, de vordering van de benadeelde partij, en de situatie waarin zowel de officier van justitie als de verdediging te kennen geeft geen rechtsmiddel te zullen instellen tegen de uitspraak als de rechter het afdoeningsvoorstel volgt. In casu heeft de rechtbank ontoereikend gemotiveerd waarom, ondanks de afwezigheid van de verdachte op de terechtzitting waar het afdoeningsvoorstel werd besproken, kan worden geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldige afstand door de verdachte van zijn verdedigingsrechten. Wel heeft de rechtbank juist geoordeeld over de eigen taken en verantwoordelijkheden in geval van een afdoeningsvoorstel sprake is.