Dit lijkt me te berusten op een juiste verbetering van de tenlastelegging.
HR, 13-07-2010, nr. 08/01468
ECLI:NL:HR:2010:BM0790
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-07-2010
- Zaaknummer
08/01468
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BM0790
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM0790, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑07‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM0790
ECLI:NL:PHR:2010:BM0790, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM0790
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Van gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst - een en ander i.d.z.v. art. 225.2 Sr – kan slechts sprake zijn indien de gebruiker het geschrift bezigt als middel tot misleiding van hem t.a.v. wie hij daarvan gebruikmaakt en zich dus tegenover deze gedraagt als ware het geschrift echt en onvervalst (vgl. HR LJN AW2428). Gelet hierop is de bewezenverklaring en i.h.b. de daarin opgenomen nadere feitelijke uitwerking van het gebruikmaken, "dat hij, verdachte, die kopie van dat koopcontract heeft verstrekt aan een potentiële koper van die panden, te weten aan betrokkene 1" ontoereikend gemotiveerd.
13 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/01468
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 maart 2008, nummer 23/002808-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt er onder meer over dat het bewezenverklaarde "gebruikmaken" van een vervalst geschrift "als ware het echt en onvervalst" niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, dan wel het Hof het bewijsverweer ter zake ten onrechte heeft verworpen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 3 juli 2006 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kopie van een koopcontract inzake de verkoop van panden gelegen aan de [a-straat 1 - 2] te Amsterdam, als ware het echt en onvervalst, bestaande die vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid de koopprijs was veranderd van EUR 1.750.000,00 in EUR 2.150.000,00 en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die kopie van dat koopcontract heeft verstrekt aan een potentiële koper van die panden, te weten aan [betrokkene 1]."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik zou de panden aan de [a-straat] te Amsterdam samen met [betrokkene 2] kopen. Ik trad op namens [A] B.V. en [betrokkene 2] namens [B] B.V. Voor de panden zou een bedrag van € 2.150.000,= worden betaald, waarvan € 400.000,= zwart. [Betrokkene 1] zou de panden daarna van ons kopen voor € 2.150.000,=. Dat stond al vanaf de eerste keer dat wij daarover contact hadden vast. De koopovereenkomst is door mij als gevolmachtigde van de kopers bij de notaris ondertekend. Ik heb toen een kopie van de koopovereenkomst meegekregen en heb op 3 juli 2006 op het kantoor van Kulbs, de advocaat van [betrokkene 1], een kopie van mijn kopie van de koopovereenkomst overhandigd aan [betrokkene 1] en Kulbs. Op het origineel en de kopie die ik van de notaris heb meegekregen stond dat de koopsom € 1.750.000,= bedroeg. De kopie van de koopovereenkomst die ik aan [betrokkene 1] heb gegeven, heb ik niet teruggekregen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 3 juli 2006 kwam [verdachte] bij mij. Hij toonde mij toen een kopie van de koopovereenkomst waarop de prijs 2.150.000,= euro was. Hierna zijn wij naar mijn advocaat, mr. B. Kulbs, gegaan. [Verdachte] overhandigde een kopie van de koopovereenkomst aan mijn advocaat. Dezelfde middag nog werd ik gebeld door mijn advocaat. Later die dag belde hij mij wederom en zei dat de koopsom waarvoor het onroerend goed was verkocht niet € 2.150.000,= maar € 1.750.000,= was. Hij had informatie opgevraagd bij het kadaster en zo was hij erachter gekomen. De voorlopige koopovereenkomst stond hier geregistreerd als Vormerkung waardoor hij dit heeft kunnen traceren."
c. een brief van 13 juli 2006 van K.E.J. Dijk, notaris, aan het arrondissementsparket, voor zover inhoudende:
"Op 23 juni jongstleden is op mijn kantoor een koopovereenkomst getekend waarbij door een verkoper aan een koper vastgoed werd verkocht voor € 1.750.000,=. Ik tekende in mijn hoedanigheid van notaris dit stuk mee. Het origineel is onder mijn berusting en ik gaf kopieën af aan partijen. Een kopie van die overeenkomst sluit ik bij als bijlage (het hof begrijpt: bewijsmiddel 4).
Vandaag, 13 juli 2006, bezochten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] mij en overhandigden mij een fotokopie van een stuk volgens hetwelk hetzelfde vastgoed op dezelfde datum wordt verkocht door en aan dezelfde partijen voor € 2.150.000,=. Een kopie sluit ik bij (het hof begrijpt: bewijsmiddel 5).
Laatstbedoeld stuk draagt mijn handtekening, doch is niet door mij getekend.
[Betrokkene 1] vertelde mij dat dit stuk hem was getoond door [verdachte] ten bewijze dat hij bedoeld vastgoed gekocht had voor € 2.150.000,=."
d. een kopie van een koopcontract ondertekend op 23 juni 2006 door [betrokkene 3], [verdachte] en K.J.E. Dijk, voor zover inhoudende:
"[Betrokkene 3], handelend voor zichzelf en als bewindvoerder van [betrokkene 4], hierna te noemen verkoper, en [verdachte], gevolmachtigde van [betrokkene 5], bestuurder van [A] BV en [betrokkene 2], bestuurder van [B] BV, tezamen hierna te noemen koper, komen overeen: verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt: de gebouwen aan de [a-straat 1 - 2] te Amsterdam, tezamen hierna te noemen het verkochte.
De koopprijs bedraagt voor het verkochte € 1.750.000,=."
e. een kopie van een koopcontract ondertekend op 23 juni 2006 door [betrokkene 3], [verdachte] en K.J.E. Dijk, voor zover inhoudende:
"[Betrokkene 3], handelend voor zichzelf en als bewindvoerder van [betrokkene 4], hierna te noemen verkoper, en [verdachte], gevolmachtigde van [betrokkene 5], bestuurder van [A] BV en [betrokkene 2], bestuurder van [B] BV, tezamen hierna te noemen koper, komen overeen: verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt: de gebouwen aan de [a-straat 1 - 2] te Amsterdam, tezamen hierna te noemen het verkochte.
De koopprijs bedraagt voor het verkochte € 2.150.000,=."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman van de verdachte is het verweer gevoerd dat aan het oogmerk van misleiding alleen is voldaan als er derden in het spel zijn geweest die niet van de valsheid op de hoogte zijn geweest. Nu [betrokkene 1] van de werkelijke koopprijs op de hoogte was, is hiervan geen sprake. De verdachte dient om die reden, aldus de raadsman, van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof is uit het verhandelde ter terechtzitting komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk aan [betrokkene 1] een vervalste kopie van een door een notaris opgemaakt koopcontract heeft overgelegd.
In die vervalste kopie stond vermeld dat de koopprijs van een aantal panden in de [a-straat] € 2.150.000,= bedroeg, terwijl (het afschrift van) het originele koopcontract als koopprijs een bedrag van € 1.750.000,= inhield. Voorts is naar het oordeel van het hof mede op basis van de verklaring van de verdachte in deze strafzaak komen vast te staan dat de werkelijke koopprijs € 2.150.000,= bedroeg, doch dat daarvan € 400.000,= onderhands ("zwart") is betaald en dat het bedrag van € 1.750.000,= was vastgelegd in het koopcontract om dit - aldus begrijpt het hof de verklaring van de verdachte - zo nodig aan de fiscus of andere betrokken derden te kunnen tonen.
De stelling dat [betrokkene 1], voordat hij de vervalste kopie van het koopcontract van de verdachte kreeg, al geweten zou hebben dat de koopprijs in werkelijkheid wel € 2.150.000,= bedroeg en hij daarom niet zou zijn misleid, zoals door de raadsman van de verdachte is betoogd, miskent dat met het gebruik van de vervalste kopie van het contract werd versluierd dat een deel van de koopsom "zwart" was betaald, een omstandigheid waarvan andere bij de doorverkoop van de panden betrokken personen - onder wie de raadsman van [betrokkene 1] die de vervalste kopie, naar de verdachte wist, dezelfde dag als [betrokkene 1] onder ogen kreeg - niet op de hoogte waren en welke omstandigheid uit de aard der zaak geheim diende te worden gehouden voor de fiscus.
Daaraan doet niet af dat [betrokkene 1] naar zeggen van de verdachte ook op dit punt niet is misleid. De tenlastelegging noch de bewezenverklaring behoeft te vermelden welke persoon door het gebruik van het valse of vervalste geschrift is misleid. Voldoende is, voor zover in dit verband relevant, dat omschreven wordt waaruit het de verdachte verweten gebruik van dit geschrift heeft bestaan."
2.4. Vooropgesteld moet worden dat van gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst - een en ander in de zin van art. 225, tweede lid, Sr - slechts sprake kan zijn indien de gebruiker het geschrift bezigt als middel tot misleiding van hem ten aanzien van wie hij daarvan gebruikmaakt en zich dus tegenover deze gedraagt als ware het geschrift echt en onvervalst (vgl. HR 6 juni 2006, LJN AW2428). Gelet hierop is de bewezenverklaring en in het bijzonder de daarin opgenomen nadere feitelijke uitwerking van het gebruikmaken, "dat hij, verdachte, die kopie van dat koopcontract heeft verstrekt aan een potentiële koper van die panden, te weten aan [betrokkene 1]" ontoereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, en dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 13 juli 2010.
Conclusie 06‑04‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 26 maart 2008 verzoeker wegens opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een geldboete van € 10.000,- subsidiair 80 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt er in essentie over dat het hof een verkeerde uitleg heeft gegeven aan het wettelijke bestanddeel van art. 225, tweede lid, Sr ‘gebruik maken van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst’: degene tegenover wie het geschrift was gebruikt was in casu met de valsheid op de hoogte. Deze klacht is vertaald in verschillende motiveringsklachten.
4.
Volgens de steller van het middel is de derde tegenover wie van de vervalste koopovereenkomst gebruik is gemaakt in de bewezenverklaring beperkt tot [betrokkene 1], waardoor het er uitsluitend om gaat of [betrokkene 1] misleid is.
5.
Aan verzoeker is, na wijziging in appel, tenlastegelegd dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 03 juli 2006 te Amsterdam, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste authentieke akte, althans een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een koopcontract over de verkoop van panden gelegen aan de [a-straat 1 –2] te Amsterdam, als ware het echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid de koopprijs was veranderd van EUR 1.750.000,00 in EUR 2.150.000,00 en
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dat koopcontract heeft verstrekt of doen toekomen aan (een) potentiële koper(s) van die panden, te weten aan (onder meer) [betrokkene 1], ten behoeve van de prijsonderhandelingen betreffende de koop van de hiervoor genoemde panden.’
6.
Daarvan heeft het hof bewezenverklaard dat:
‘hij op 3 juli 2006 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kopie van een koopcontract inzake de verkoop van panden gelegen aan de [a-straat 1 – 2]1. te Amsterdam, als ware het echt en onvervalst, bestaande die vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid de koopprijs was veranderd van EUR 1.750.000,00 in EUR 2.150.000,00 en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die kopie van dat koopcontract heeft verstrekt aan een potentiële koper van die panden, te weten aan [betrokkene 1].’
(Het hof heeft derhalve niet bewezenverklaard dat sprake was van een authentieke akte en evenmin waartoe verdachte de kopie van het koopcontract heeft verstrekt.)
7.
Het hof heeft naar aanleiding van het verweer van de verdediging het volgende overwogen:
‘Door de raadsman van de verdachte is het verweer gevoerd dat aan het oogmerk van misleiding alleen is voldaan als er derden in het spel zijn geweest die niet van de valsheid op de hoogte zijn geweest. Nu [betrokkene 1] van de werkelijke koopprijs op de hoogte was, is hiervan geen sprake. De verdachte dient om die reden, aldus de raadsman, van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof is uit het verhandelde ter terechtzitting komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk aan [betrokkene 1] een vervalste kopie van een door een notaris opgemaakt koopcontract heeft overgelegd. In die vervalste kopie stond vermeld dat de koopprijs van een aantal panden in de [a-straat] € 2.150.000,= bedroeg, terwijl (het afschrift van) het originele koopcontract als koopprijs een bedrag van € 1.750.000,= inhield. Voorts is naar het oordeel van het hof mede op basis van de verklaring van de verdachte in deze strafzaak komen vast te staan dat de werkelijke koopprijs € 2.150.000,= bedroeg, doch dat daarvan € 400.000,= onderhands (‘zwart’) is betaald en dat het bedrag van € 1.750.000,= was vastgelegd in het koopcontract om dit — aldus begrijpt het hof de verklaring van de verdachte — zo nodig aan de fiscus of andere betrokken derden te kunnen tonen.
De stelling dat [betrokkene 1], voordat hij de vervalste kopie van het koopcontract van de verdachte kreeg, al geweten zou hebben dat de koopprijs in werkelijkheid wel € 2.150.000,= bedroeg en hij daarom niet zou zijn misleid, zoals door de raadsman van de verdachte is betoogd, miskent dat met het gebruik van de vervalste kopie van het contract werd versluierd dat een deel van de koopsom ‘zwart’ was betaald, een omstandigheid waarvan andere bij de doorverkoop van de panden betrokken personen — onder wie de raadsman van [betrokkene 1] die de vervalste kopie, naar de verdachte wist, dezelfde dag als [betrokkene 1] onder ogen kreeg — niet op de hoogte waren en welke omstandigheid uit de aard der zaak geheim diende te worden gehouden voor de fiscus. Daaraan doet niet af dat [betrokkene 1] naar zeggen van de verdachte ook op dit punt niet is misleid. De tenlastelegging noch de bewezenverklaring behoeft te vermelden welke persoon door het gebruik van het valse of vervalste geschrift is misleid. Voldoende is, voor zover in dit verband relevant, dat omschreven wordt waaruit het de verdachte verweten gebruik van dit geschrift heeft bestaan.’
8.
Vooropgesteld moet worden dat van gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst slechts sprake kan zijn indien de gebruiker het geschrift bezigt als middel tot misleiding van hem ten aanzien van wie hij daarvan gebruikmaakt en zich dus tegenover deze gedraagt als ware het geschrift echt en onvervalst (o.a. HR 6 juni 2006, LJN AW2428).2.Van belang in deze zaak was dat het Antilliaanse hof de tenlastelegging zó had opgevat dat aan de verdachte werd verweten dat hij de daarin genoemde geschriften uitsluitend (curs. van NJ) had gebezigd tot misleiding van een verzekeringsmaatschappij. Aangezien de verzekeringsmaatschappij ervan op de hoogte was dat de geschriften een onjuiste inhoud hadden kwam het hof tot een vrijspraak (‘kennis van de valsheid bij het ‘slachtoffer’ staat aan bewezenverklaring in de weg’). Die uitleg van de tenlastelegging was volgens de Hoge Raad niet onverenigbaar met haar bewoordingen en moest daarom in cassatie worden geëerbiedigd. Daarop stuitte de klacht af dat de ‘slachtoffers waar de steller der tenlastelegging (mede) op doelt de personen [zijn] van wie de naam gebruikt is en van wie de handtekening is nagebootst.’
9.
Blijkens de bewijsoverweging heeft het hof de onderhavige tenlastelegging niet zo beperkt opgevat als in bovenstaande Antilliaanse zaak. Het hof heeft ook naar de ‘vervolgmisleiding’ gekeken (van de advocaat van [betrokkene 1] als een van de bij de doorverkoop betrokken personen, en de fiscus), hetgeen in overeenstemming kan zijn met HR 14 oktober 1940, NJ 1941, 42, waarin valse verkoopnota's waren opgemaakt om een cliënt te misleiden, maar naderhand werden gebruikt om de politie te misleiden: ‘het feitelijk gebruik kan een heel ander zijn dan het door de vervalser beoogde gebruik,’ aldus NLR (t.a.p.).
10.
Voorts wordt niet vereist dat de derde tegenover wie de geschriften worden gebezigd niet met de valsheid bekend is. Het bepalende arrest is dat van 1993,3. waarin de Hoge Raad overwoog dat
‘5.3.
(…) voor ‘gebruik maken’ (…) niet vereist [is] dat de derden tegenover wie de facturen worden gebezigd niet met de valsheid van de facturen bekend zijn. Zodanige bekendheid behoeft er immers niet aan in de weg te staan dat de dader de facturen heeft gebezigd ter misleiding van die derden.’
11.
Uit dit arrest leid ik af dat beslissend is wat de dader beoogde en niet zonder meer wat betrokken derden wisten. Het doen voorkomen dat een overhandigd geschift echt en onvervalst is, terwijl de derde op zijn hoede is en met de reële mogelijkheid of de zekerheid rekening houdt dat wat hij ontvangt vals is verzet zich niet tegen toepassing van de strafbepaling. Pas als sprake is van een doorgestoken kaart tussen dader en derde zou ik anders denken.
12.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden in dat [betrokkene 1] de panden zou kopen voor een bedrag van € 2.150.000,-. Het moge zo zijn dat [betrokkene 1] ervan op de hoogte was dat een zwarte betaling van € 400.000 daarvan deel uitmaakte (heel duidelijk komt dit niet in de bewijsmiddelen naar voren), maar daarmee staat nog allerminst vast dat [betrokkene 1] wist dat de kopie van de notariële koopovereenkomst (in de authentieke akte vermeldende de somma van € 1.750.000, in de kopie € 2.150.000) vervalst was. Die wetenschap heeft het hof in ieder geval niet vastgesteld. Kennelijk is het hof van oordeel dat verzoeker zich ten opzichte van [betrokkene 1] heeft gedragen alsof de aan [betrokkene 1] overgelegde kopie van de koopovereenkomst echt en onvervalst was en dat verzoekers opzet deze misleiding omvatte. In zoverre kan het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen en faalt de daarop gerichte klacht.
13.
Voor zover de steller van het middel klaagt dat het hof ten onrechte in het oordeel heeft betrokken dat verzoeker de valse koopovereenkomst ook heeft gebezigd ter misleiding van (een) ander(en), waaronder de raadsman van [betrokkene 1], merk ik nog op dat dit oordeel, gelet op het publica fides karakter van dergelijke delicten, niet onbegrijpelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat het de bedoeling was dat bij deze transactie een aanzienlijk bedrag ‘zwart’ zou worden betaald, waaraan het hof de niet onbegrijpelijke gevolgtrekking heeft verbonden dat dit deel voor anderen, waaronder de advocaat van [betrokkene 1] en de fiscus geheim moest worden gehouden. Zonder vermelding waar het gebruik van het vervalste geschrift uit heeft bestaan is een tenlastelegging van het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift nietig.4. De vermelding van de derde tegenover wie het geschrift is gebruikt behoeft evenwel niet de exclusieve betekenis te hebben zoals in het Antilliaanse geval op grond van de feiten werd aangenomen.
Het door de verdediging dienaangaande gevoerde verweer is op toereikende gronden weerlegd.
14.
De steller van het middel beroept zich op HR 27 april 1982, LJN AL7616, NJ 1982, 649. Dit arrest is hier niet van toepassing aangezien het hier niet gaat om het enkele opnemen van valse stukken in de eigen administratie, zoals in dat arrest aan de orde: de vervalste kopie is immers in casu wèl gebruikt tegenover een derde.
15.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑04‑2010
Zie ook NLR aant. 6 bij art. 225.
HR 14 september 1992, LJN ZC9096, NJ 1993, 99.
HR 19 mei 1987, LJN AC9826, NJ 1988, 172.