Hof Amsterdam, 01-07-2008, nr. 23-006272-07
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7281
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-07-2008
- Zaaknummer
23-006272-07
- LJN
BD7281
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7281, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑07‑2008
Uitspraak 01‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Hof komt tot bewijs van witwassen aan hand van rubricering inzake de herkomst van het geld, de financiële positie van de verdachte, de wijze van transport en het negeren van de wettelijke bepalingen en de samenstelling van het geld (overwegend coupures van € 500) na onderzoek naar gepretendeerde legale herkomst geld.
Partij(en)
arrestnummer:
parketnummer: 23-006272-07
datum uitspraak: 1 juli 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 12 oktober 2007 in de strafzaak onder parketnummer 15-830153-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 september 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Bij controle op Schiphol is bij de verdachte een grote som geld aangetroffen. Het betrof € 50.000 in biljetten van € 500, verpakt in een panty, door de verdachte onder de kleding op de buik gebonden. In zijn portemonnaie had hij een bedrag van € 4.685 waarvan € 3000 in biljetten van
€ 500. De verdachte heeft verklaard dat het bedrag van € 50.000 was bestemd voor zijn broer [M] in Turkije. Het bedrag was samengesteld uit € 20.000 van de verdachte,
€ 15.000 afkomstig van zijn broer [A] en € 15.000 afkomstig van zijn moeder. Later verklaarde hij dat dit laatste bedrag afkomstig was van zijn zus dat zijn moeder op haar beurt van die zus had geleend.
Herkomst van het geld
Bij nader onderzoek naar de herkomst van het geld is het volgende gebleken.
De verdachte heeft gesteld dat de € 20.000 direct of indirect afkomstig is van een geldbedrag van ruim € 24.000 dat hij in 2002 van zijn toenmalige werkgever heeft ontvangen. Het hof heeft geconstateerd dat door de echtgenote van de verdachte op 29 april 2002 € 18.000 is overgeboekt naar Turkije, zodat van dit bedrag in mei 2002 nog slechts € 6.000 resteerde. Door de verdachte is vervolgens in 2002 € 4.500 en € 10.000 naar Turkije overgeboekt, waarmee het van de werkgever ontvangen bedrag ruimschoots is overschreden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de verdachte in 2002 een lening is aangegaan bij de bank van € 18.000, maar op deze lening is nog nauwelijks afgelost, zodat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat hij nog over veel contant geld beschikte.
Ter terechtzitting bij de politierechter op 28 september 2007 heeft de broer van de verdachte [A] als getuige verklaard dat hij € 15.000 in coupures van € 500 aan de verdachte heeft gegeven, bestemd voor hun broer [M] in Turkije. De getuige heeft verklaard dat hij een deel van het geld bij de bank heeft opgenomen en een deel thuis had liggen. Bij de overgelegde bescheiden bevinden zich de inkomensgegevens van de getuige en zijn echtgenote en een leenovereenkomst van 18 maart 2006 tussen [A] als geldschieter en [M] van een bedrag van € 10.000, opeisbaar op 1 april 2007. Tevens bevinden zich rekeningafschriften in het dossier van de privérekening van [A] en zijn echtgenote waaruit blijkt dat op 15-2-2007 is opgenomen € 3.000,op 28-2-2007
€ 1.200, op 17-11 2006 € 1.900, op 19-9-2006 € 1.600, op 28-6-2006 € 1.200 en op 29-5 2006 € 1.500, in totaal een bedrag van € 10.400. De overgelegde bescheiden geven naar het oordeel van het hof aan dat [A] en zijn echtgenote een redelijk inkomen hebben. Niet kan daaruit worden afgeleid dat op 1 april 2007 de lening is terugbetaald noch blijkt daaruit voor welk doel van de privé-rekening gelden zijn opgenomen, terwijl uit de overgelegde rekeningafschriften ook niet kan worden vastgesteld wat het saldo op de rekening is noch welk verloop de rekening heeft gehad. Zelfs is niet duidelijk of [A] met het bij de bank opgenomen deel duidt op de in februari 2007 opgenomen gelden.
Over het tweede bedrag van € 15.000 is ter terechtzitting bij de politierechter de zus van de verdachte [H] gehoord. Ter terechtzitting bij het hof is zij opnieuw als getuige gehoord alsmede de moeder van verdachte. Uit deze verklaringen blijkt dat dit geldbedrag afkomstig is van [H] en door de moeder aan de verdachte is afgegeven. De reden van deze handelswijze zou zijn dat [H] in onmin leeft met de broer in Turkije. Zij heeft het geld aan de moeder geleend, omdat deze aangaf dat zij het nodig had.
[H] heeft verklaard dat zij het geld in coupures van € 500 heeft afgegeven en dat zij daarover kon beschikken omdat zij deze coupure spaart. Zij heeft het bedrag van € 15.000 bijeengebracht uit een tweede hypotheek ten behoeve van een verbouwing/aanschaf nieuwe keuken en uit een bedrag dat in een kluis lag die zij samen met haar echtgenoot heeft. Bij de overgelegde stukken bevindt zich een hypotheekakte, opgemaakt 29 juni 2006, waaruit volgt dat zij en haar echtgenoot naast een bouwdepot van € 30.000 de beschikking hadden over een bedrag van € 8.459,13. Tevens is overgelegd een huurovereenkomst uit 1995 op naam van [H] en haar echtgenoot van een safeloket bij de Rabobank en een jaaropgave ten name van [H] over 2006 alsmede die van haar echtgenoot. Daarnaast is overgelegd een rekeningafschrift van een betaalrekening ten name van [H] waaruit blijkt dat zij op 21 mei 2003 een saldo had van
€ 8.255,92. Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde bescheiden niet kan worden afgeleid dat [H] in april 2007 kon beschikken over een bedrag van € 15.000 (zodat niet aannemelijk is geworden dat het bedrag van € 15.000 een legale herkomst heeft). Daarbij weegt bij het hof mee dat een lening van € 15.000 aan de moeder zonder enige wetenschap over het doel van de lening, terwijl niet is gebleken dat de moeder de lening kon terugbetalen binnen het gestelde jaar, het hof niet aannemelijk voorkomt.
Financiële positie van de verdachte
Uit de gegevens van de belastingdienst die zich in het dossier bevinden blijkt dat de verdachte en zijn echtgenote in 2004 en 2005 een uitkering van de Nederlandse Staat ontvingen en dat geen rente inkomsten bekend zijn. Zij hebben daarnaast aanmerkelijke schulden zoals blijkt uit zes BKR registraties waaronder voormelde lening bij de bank. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, ook als rekening wordt gehouden met het feit dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, zwart werk heeft verricht in de periode dat hij een uitkering genoot (welke inkomsten daardoor derhalve van misdrijf afkomstig zijn), gelet op de financiële gegevens geen deugdelijke verklaring gegeven voor de herkomst van dat deel van het bij hem aangetroffen bedrag ad
€ 20.000, waarvan hij zegt dat het van hemzelf afkomstig is.
Het zak-en reisgeld dat de verdachte bij zich had alsmede de kosten van het vliegticket zijn, zo is ter terechtzitting van het gerechtshof op 17 juni 2008 uit de verklaring van de verdachte gebleken, afkomstig uit gelden die hij naast zijn uitkering heeft verdiend en bij de uitkerende instantie niet heeft opgegeven. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte deze gelden mitsdien door het plegen van uitkeringsfraude verworven.
Wijze van transport van het geld / negeren wettelijke bepalingen
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij het geldbedrag in een panty had verstopt en het vervolgens onder zijn kleding had verborgen, omdat hij bang was dat het geld zou worden gestolen.
Het feit dat de verdachte een dergelijk geldbedrag op een zodanige wijze onder zijn kleding verstopt om er op die manier voor zorg te dragen dat het niet zal worden gestolen, acht het hof volstrekt onaannemelijk.
Naar het oordeel van het hof is het een feit van algemene bekendheid en vaste jurisprudentie dat- na een kortstondige uitgifte in 2002 de banken geen coupures van € 500 meer uitgeven- deze coupures nagenoeg uitsluitend (nog) in het criminele circuit worden gebruikt.
De duiding dat ieder natuurlijk persoon die de Europese Gemeenschap binnenkomt of verlaat en liquide middelen ten bedrage van € 10.000 of meer vervoert, dat bedrag moet aangeven bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke deze middelen de Europese Gemeenschap binnenkomen of verlaten, is door de verdachte niet in acht genomen terwijl hij deze wel heeft moeten waarnemen en dienovereenkomstig had moeten handelen1. Bij het passeren van de paspoortcontrole op Schiphol wordt door borden duidelijk aangegeven dat het niet is toegestaan om meer dan € 10.000 te vervoeren zonder dit bij de douane aan te geven.
De wijze van transport en het negeren van de aangifteverplichting zijn naar het oordeel van het hof typologieën die duiden op de uitvoerhandelingen van geld dat door misdrijf is verkregen.
Samenstelling geldbedrag
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte op het lichaam aangetroffen bedrag van
€ 50.000 van misdrijf afkomstig is evenals het bedrag van € 4.685 in diens portemonnaie dat tot een bedrag van € 3000 eveneens was samengesteld uit coupures van € 500 alsmede het overige geld ad € 1685, zodat het hof komt tot de volgende bewezenverklaring en kwalificatie.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 april 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten: bankbiljetten ter waarde van 54.685 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. De rechtbank heeft verbeurdverklaard, te weten: geld Nederlands ter waarde van EUR 39.685 en heeft de teruggave gelast van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 mobiele telefoon, merk Nokia, aan de verdachte en geld Nederlands ter waarde van EUR 15.000 aan de rechthebbende.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en tot een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis. Tevens dient te worden verbeurd verklaard het in beslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten: EUR 54.685.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid geld, ten aanzien waarvan hij wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was, voorhanden gehad. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten omdat zonder de mogelijkheid van het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 mei 2007 is verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen geldbedrag, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot dit geldbedrag is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 (honderd) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: Geld Nederlands ter waarde van EUR 54.685.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK mobiele telefoontoestel kleur: zilver, merk Nokia..
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. M. Gonggrijp-van Mourik en mr. P.J. Baauw, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2008.
Mr. P.J. Baauw is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.