Kennisdocument aan- en verkoopkosten deelneming
2 Allocatie
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2024
- Bronpublicatie:
01-02-2024, Internet 2024, kennisgroepen.belastingdienst.nl (uitgifte: 01-02-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-02-2024, Internet 2024, kennisgroepen.belastingdienst.nl (uitgifte: 01-02-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
KG Deelnemingsvrijstelling
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Deelnemingsvrijstelling
Voordat wordt toegekomen aan de kwalificatie van aan- en verkoopkosten, moet eerst worden beoordeeld aan welke vennootschap de kosten gealloceerd moeten worden. Voor de beoordeling van de vraag aan welke vennootschap de kosten gealloceerd worden is de zogenoemde ‘benefit-test’ van belang. Bij de benefit-test wordt met name gekeken naar wie er baat heeft bij de activiteiten en/of opbrengsten die de kosten hebben veroorzaakt. Bij een dergelijke analyse zal ook het motief om de kosten te maken een rol kunnen spelen en het antwoord op de vraag wie in het zakelijke (niet-gelieerde) verkeer bepaalde kosten zou dragen.
Het antwoord op de vraag aan welke vennootschap de kosten gealloceerd behoren te worden ligt primair op het terrein van de Coördinatiegroep Verrekenprijzen (‘CGVP’). Voor vragen hierover is het wenselijk om contact op te nemen met de CGVP. Hierna wordt kort ingegaan op jurisprudentie ten aanzien van het allocatievraagstuk in relatie tot aan- en verkoopkosten. Tevens wordt verwezen naar paragraaf 5.3 voor de specifieke situatie van overnamehoudsters en doorbelasting van aankoopkosten.
Jurisprudentie allocatievraagstuk
Hoge Raad 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6127
In het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6127, is sprake van de verkoop van een deelneming. De kopende vennootschap heeft bedongen dat het zittende management van de deelneming wordt ontslagen. In verband met het ontslag van het management zijn ten laste van belanghebbende (verkoper/moedermaatschappij) twee afkoopsommen betaald. De Hoge Raad oordeelt in dit geval dat de afkoopsommen niet ten laste van de winst van de moedermaatschappij kunnen worden gebracht, maar aan de deelneming moeten worden toegerekend. De kosten moeten worden beschouwd als informele kapitaalstortingen van de moedermaatschappij in de dochtermaatschappij. Er is dus bij de moedermaatschappij geen sprake van verkoopkosten ter zake van een deelneming (onder de toen geldende wet nog aftrekbaar).
Hoge Raad 23 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2280
In het arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2280 (een arrest dat overigens niet over verkoopkosten ging), heeft een Japanse moedermaatschappij uitgaven gedaan voor enkele Japanse werknemers van haar Nederlandse dochtermaatschappij. De dochtermaatschappij wil die betalingen ten laste van haar winst brengen. De Hoge Raad oordeelt dat van belang is of de dochtermaatschappij bij het ontbreken van de aandeelhoudersrelatie deze betalingen zou hebben gedaan. In dit arrest acht de Hoge Raad het relevant of belastingplichtige in het zakelijke (niet-gelieerde) verkeer de uitgaven in overigens vergelijkbare omstandigheden ook voor haar rekening zou hebben genomen. In het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6127, komt dit criterium niet naar voren, maar beperkt de Hoge Raad zich tot de opmerking dat, als salariskosten van werknemers van een dochtermaatschappij worden gedragen door de moedermaatschappij, deze kosten worden beschouwd als informele kapitaalstortingen.
De Kennisgroep gaat ervan uit dat het criterium uit het arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2280, nog steeds geldt en dat de bewoordingen in het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6127, te maken hebben met de wijze waarop de procedure is gevoerd en de specifieke omstandigheden van dat geval. Ook het December-II-arrest geeft geen duidelijkheid over het allocatievraagstuk vanwege de specifieke omstandigheden en de gemaakte afspraken tussen de inspecteur en de belastingplichtige. De te beantwoorden vraag blijft dus of de belastingplichtige deze kosten op eigen zakelijke gronden, althans redenen die zijn gelegen buiten haar aandeelhouderschap, ook had willen maken en of zij voor de benefit-test slaagt.