HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008/69 en HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008/70, m.nt. M.J. Borgers. Zie voorts: G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, p. 718.
HR, 25-10-2011, nr. 10/00141
ECLI:NL:HR:2011:BS1723
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-10-2011
- Zaaknummer
10/00141
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BS1723
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BS1723, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BS1723
ECLI:NL:PHR:2011:BS1723, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BS1723
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑10‑2011
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/00141
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 december 2009, nummer 23/005905-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 oktober 2011.
Conclusie 30‑08‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 23 december 2009 door het gerechtshof te Amsterdam wegens ‘diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het hof zich in een bewijsoverweging heeft beroepen op feiten en omstandigheden, zonder daarbij het wettige bewijsmiddel aan te duiden waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 26 augustus 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, merk Volvo, heeft weggenomen een laptop, merk Dell toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door een ruit van die personenauto in te slaan.’
5.
Het bestreden arrest bevat de volgende nadere bewijsoverweging, voor zover hier van belang:
‘Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2009 is het volgende gebleken. Op 26 augustus 2005 omstreekst9.05 uur krijgt beveiliger [betrokkene 2] een telefoontje van een klant die zich in de parkeergarage van het Krasnapolsky hotel in Amsterdam bevindt. Aan [betrokkene 2] wordt door de klant gemeld dat hij zojuist op de zevende verdieping getuige was van het inslaan van de achterruit van een auto met kenteken [AA-00-BB] door drie Marokkaanse jonge mannen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] de medeverdachte [medeverdachte 2] buiten op straat zijn tegengekomen, vervolgens gedrieën naar de parkeergarage zijn gegaan en dat zij vervolgens gedrieën in een Opel Astra zijn gestapt en daarmee hebben geprobeerd de betreffende parkeergarage te verlaten doch dat niet lukte omdat het uitrijkaartje niet werkte. Hij heeft eerder ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 oktober 2007 verklaard zichzelf en [medeverdachte 2] te herkennen op afdrukken van met een camera vastgelegde beelden. Deze afdrukken bevinden zich bij de stukken in het dossier. Daarmee staat vast dat de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die alle drie van Marokkaanse afkomst zijn, zich rond 19:06 uur — derhalve zéér kort na de melding van de autokraak — in de Opel Astra met kenteken [CC-00-DD] in de parkeergarage van Krasnapolsky bevonden. In die Opel Astra, die verdachte en zijn medeverdachten hadden achtergelaten, is vervolgens door de politie die pas later door [betrokkene 2] was gewaarschuwd en om 20:33 ter plaatse was gekomen, een laptop gevonden die afkomstig bleek uit een zich in de parkeergarage bevindende auto met kenteken [AA-00-BB], waarvan de achterruit was ingeslagen. De laptop wordt bedekt door een jas en in de Opel Astra liggen glassplinters.’
6.
Ik stel het volgende voorop. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
- (a)
die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
- (b)
het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
De ratio van het duidelijk onderbouwen van dergelijke bewijsoverwegingen is dat inzichtelijk moet zijn waaraan de rechter genoemde feiten en omstandigheden ontleent en dat controleerbaar moet zijn of de bron een wettig bewijsmiddel is.1.
7.
Het middel klaagt in het bijzonder over de overweging dat verdachte en zijn medeverdachten ‘zich rond 19.06 uur, derhalve zéér kort na de melding van de autokraak’ in de Opel Astra in de parkeergarage bevonden. Daarover klaagt het middel op zichzelf terecht. Uit hetgeen het hof daaraan voorafgaand overweegt en uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de autokraak op 26 augustus 2005 omstreeks 19.05 uur is gemeld aan de beveiliger van Krasnapolsky en dat verdachte en zijn medeverdachten zich op 26 augustus 2005 in de parkeergarage hebben bevonden, maar daaruit kan niet volgen dat dat rond 19.06 uur en (dus) kort na de autokraak is geweest. Het hof geeft ook niet aan waaraan het dat tijdstip heeft ontleend. Tot cassatie behoeft dat mijns inziens echter niet te leiden. Uit hetgeen aan de gewraakte overweging voorafgaat, kan worden afgeleid dat het hof genoemd tijdstip mede heeft ontleend aan de herkenning door verdachte van zichzelf en een medeverdachte op zich in het dossier bevindende afdrukken van met een camera vastgelegde beelden (van de parkeergarage). Die afdrukken bevinden zich inderdaad in het dossier en vermelden als ‘image capturing time’ vrijdag 26 augustus 2005 met respectievelijk 19:06:50, 19:07:37, 19:08:41, 19:08:53 en 19:09:30. Gelet daarop is voldoende duidelijk waaraan het hof heeft ontleend dat verdachte en zijn medeverdachten rond 19:06 uur, derhalve kort na de melding van de autokraak zich in de parkeergarage bevonden.2. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
8.
Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen.
9.
De gebezigde bewijsmiddelen houden onder meer in:
- —
dat een getuige heeft gezien dat een ruit van een in de parkeergarage van Krasnapolsky geparkeerde Volvo met kenteken [AA-00-BB], werd ingeslagen door drie Marokkaanse jongens of mannen (bewijsmiddel 1 en 2);
- —
dat de verdachten probeerden in een auto via de garage-uitgang de garage te verlaten maar dat hun uitrijkaartje niet werkte, waarna zij achteruit de garage weer zijn ingereden (bewijsmiddel 2 en 3);
- —
dat die auto later werd aangetroffen op de begane grond van genoemde garage en dat in die auto achter de bijrijderstoel een laptop stond, die was bedekt met een zwarte jas en waar omheen glasscherven lagen welke vermoedelijk afkomstig waren van een gebroken veiligheidsruit (bewijsmiddel 3);
- —
dat verdachte later samen met de twee medeverdachten is gezien door twee verbalisanten die op dat moment naast genoemde auto stonden, dat zij alle drie opvallend naar genoemde auto keken tijdens het langslopen en wegrenden toen de verbalisanten de achtervolging inzetten, en dat verdachte tijdens zijn aanhouding sleutels op de grond gooide waarvan later bleek dat met die sleutel genoemde auto kon worden gestart (bewijsmiddel 3);
- —
dat verdachte tijdens zijn aanhouding ook een wit kaartje op de grond gooide die later bleek te passen bij een kluis op CS waarin twee jassen werden aangetroffen die blijkens de camerabeelden van Krasnapolsky werden gedragen door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 4); en
- —
dat verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de Opel heeft gezeten en dat zij hebben geprobeerd de garage te verlaten maar dat het uitrijkaartje niet werkte, en dat hij en [medeverdachte 2] op de beelden van de bewakingscamera's in de parkeergarage van het Krasnapolsky staan (bewijsmiddel 5 en 6).
Daaruit heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte niet alleen is meegelopen naar de parkeergarage en in de Opel Astra heeft gezeten (zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld), maar dat hij een van drie Marokkaanse jongens of mannen is die (samen) de autokraak hebben gepleegd en daarna hebben geprobeerd om in die Opel Astra de garage te verlaten, en dat verdachte betrokken was bij het in een kluis op het Centraal Station leggen van twee jassen die blijkens de camerabeelden van Krasnapolsky door hem en zijn medeverdachte werden gedragen in de parkeergarage. Nu het hof op grond daarvan heeft kunnen oordelen dat verdachte actief betrokken is geweest bij het plegen van de autokraak, geeft het kennelijke oordeel van het hof dat verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededaders dat sprake is geweest van medeplegen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.3. Dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte de braakhandelingen heeft verricht doet aan dat oordeel niet af nu voor het bewijs van medeplegen niet is vereist dat de medepleger enige uitvoeringshandeling heeft verricht.4.
10.
De voorgestelde middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2011
Vgl. HR 30 november 2004, LJN AR3659, NS 2005/31.
Zie ook HR 12 april 2005, LJN AS2769, NJ 2005/577 m.nt. Mevis, waaruit volgt dat de gezamenlijkheid van het optreden een factor kan zijn bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van medeplegen.
Vgl. HR 12 november 1996, LJN ZD0574, NJ 1997/190, HR 17 november 1981, NJ 1983/84 m.nt. ThWvV (containerdiefstal) en HR 19 oktober 1993, LJN ZC9461, NJ 1994/50 m.nt. ThWvV.