Proces-verbaal van 8 oktober 2015, verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris, p. 1.
Hof Amsterdam, 04-05-2017, nr. 23-001696-16
ECLI:NL:GHAMS:2017:4212, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-05-2017
- Zaaknummer
23-001696-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:4212, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑05‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:209, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 04‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling door in het openbaar een mes in de arm van het slachtoffer te steken. Beroep op noodweer(exces) verworpen. Uit de verklaringen kan wellicht worden afgeleid dat de verdachte door jongeren, waaronder de aangever, is lastiggevallen of beschimpt of dat er mogelijk tegen de zin van de verdachte een foto van hem is gemaakt. Uit geen van de verklaringen kan echter worden afgeleid dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf of een goed van de verdachte. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat van een dergelijke aanranding sprake is geweest. De verdachte heeft dan ook niet uit noodweer of noodweerexces gehandeld. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001696-16
datum uitspraak: 4 mei 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-700095-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof in hoger beroep gevoerde verweren bespreekt.
Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een beroep toekomt op noodweer dan wel noodweerexces en heeft daarbij het volgende naar voren gebracht.
De verdachte heeft een visuele handicap. Op de dag van het incident op 13 december 2013 kwam hij aan op station Zaandam om zijn moeder te bezoeken. Zijn moeder haalde hem gewoonlijk op het perron op, omdat hij door zijn handicap zelf de weg niet kan vinden in Zaandam. De dag van het incident was zijn moeder echter niet aanwezig op het perron. De verdachte raakte daardoor in paniek en bleef op het perron staan om op zijn moeder te wachten. Over hetgeen daarna is voorgevallen hebben verschillende betrokkenen verklaringen afgelegd. De verklaringen van de aangever [getuige 1] en de getuige [getuige 2] hierover zijn niet betrouwbaar. De getuige [getuige 3] is onafhankelijk van beide partijen en heeft wel een betrouwbare verklaring afgelegd. Ook de verklaring van de verdachte is op hoofdlijnen betrouwbaar en juist. Uit de verklaringen van [getuige 3] en van de verdachte blijkt dat drie jongens, waaronder de aangever, de verdachte hebben benaderd, hoewel daartoe geen enkele reden was. De jongens bleven de verdachte telkens opzoeken om hem te sarren en te pesten. Op een gegeven moment was de maat voor de verdachte vol en heeft hij, onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, de aanval gekozen. De verdachte had geen andere keuze kunnen maken, omdat vanwege zijn handicap niet van de verdachte verwacht kon worden dat hij wegliep. Gelet daarop komt aan de verdachte een beroep op noodweer dan wel op noodweerexces toe en dient de verdachte te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier het navolgende vast.
De getuige [getuige 3] heeft op 8 oktober 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris onder meer verklaard: “Het leek er op dat de drie jongens die gehandicapte man lastig vielen. De man liep weg van de drie jongens. Even later kwam één van de drie jongens op hem af en ging vervelend tegen hem doen. Hij zat aan zijn arm. Er is toen ook kort geschreeuwd. De gehandicapte man leek het zat te zijn en haalde uit met zijn arm naar die jongen.”1.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer verklaard
“Ik weet nog dat ik op het station was en dat ik heb gestoken. Ik rende op het slachtoffer af en toen stak ik hem. Zij wilden een foto van mij maken.
Ik ben heel boos geworden toen ik merkte dat ze een foto van mij hadden gemaakt. Ik ben achter het slachtoffer aan gelopen.
Het klopt dat ik een flits zag. Ik ben op mijn gehoor achter ze aangegaan. Ik denk dat het zo’n tien à twintig passen waren, maar het kunnen er meer zijn geweest. Ik ben bewust op het slachtoffer afgerend en heb hem ook bewust neergestoken. Ik weet niet precies of het degene was die de foto maakte, maar ik weet wel dat het iemand was die erbij was. Het was geen willekeurig persoon.”2.
Bij de politie heeft de verdachte onder meer verklaard: “Zij wilden van mij een foto maken en dat wilde ik niet. Ik zag een flits ofzo. Ik dacht dat het een camera was, omdat ik een flits zag en ik hoorde ze letterlijk zeggen: ‘We willen een foto nemen.’ Ik zei: ‘Ik wil dat niet.’ Ik weet niet meer wat zij precies zeiden, maar ik werd heel kwaad. Ik ben achter ze aan gerend en ik heb mijn mes gepakt uit mijn jas.”3.
De aangever [getuige 1] heeft verklaard: “Op 13 december 2013 kwam ik samen met twee vrienden op het centraal station Zaandam aan. We zijn naar snackcorner “Smulders” (het hof begrijpt: snackbar Smullers, in het stationsgebied) gelopen. Daar stond een man. Ik hoorde dat de man iets zei. Ik verstond niet wat de man zei. Ik keek naar de man en zag dat hij met zijn rechterhand een mes uit zijn jaszak haalde. Opeens haalde de man met het mes uit. Hij maakte echt een zwaai met zijn arm. Ik voelde dat ik werd geraakt op mijn rechter onderarm.”4.
Naar het oordeel van het hof kan uit vorenstaande verklaringen wellicht worden afgeleid dat de verdachte door jongeren, waaronder de aangever, is lastiggevallen of beschimpt of dat er mogelijk tegen de zin van de verdachte een foto van hem is gemaakt.
Uit geen van de verklaringen kan echter worden afgeleid dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf of een goed van de verdachte. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat van een dergelijke aanranding sprake is geweest. De verdachte heeft dan ook niet uit noodweer of noodweerexces gehandeld. Het hof verwerpt daarom het verweer.
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van tachtig uur.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, waarbij de verdachte in het openbaar met een mes in de arm van het slachtoffer heeft gestoken. Door dit handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel en pijn ondervonden. Het slachtoffer heeft voor het herstel van zijn arm een operatie moeten ondergaan, zijn arm heeft zes weken in het gips gezeten en hij heeft een uitgebreid revalidatietraject met handfysiotherapeuten doorlopen. Hij zal altijd gevolgen blijven ondervinden van de steekpartij. Ter terechtzitting is gebleken dat de mishandeling het slachtoffer nog altijd zeer aangrijpt. Geweldpleging als het bewezenverklaarde versterkt bovendien de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 april 2017 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Met de advocaat-generaal stelt het hof vast dat voor een dergelijke zware mishandeling, waarbij de verdachte nog niet eerder is veroordeeld, in beginsel een gevangenisstraf van zeven maanden passend is. In het voordeel van de verdachte houdt het hof echter rekening met de volgende omstandigheden.
Over de persoon van de verdachte is een Pro Justitia rapport, gedateerd 13 januari 2015, uitgebracht, opgemaakt door [psychiater] , psychiater. Het psychiatrisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een stoornis in de impulsbeheersing, niet anderszins omschreven, en een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheidsstoornis, niet anderszins omschreven, met cluster B (impulsieve) en (veelal afgeweerde) C (afhankelijke, vermijdende) trekken, op basis van een reactieve hechtingsstoornis van het geremde type. Daarnaast is betrokkene blind, waardoor de wereld voor hem bedreigender is dan voor de gemiddelde mens.
Betrokkene voelde zich belachelijk gemaakt door een groepje jongeren. Deze (vermeende) ridiculisering trof hem in een hoogst gespannen toestand, samenhangend met zijn blindheid (onzekerheid die hij afweert) en zijn neiging zich niet te laten kennen (toch op reis gegaan terwijl het donker was en hij niet goed in zijn vel zat) waardoor hij zijn neiging tot indirecte agressie, dat wil zeggen agressie vanuit boosheid/onzekerheid en vanuit een verdedigingsmodus niet langer meester was. Het verminderd aanwezig zijn van impulsremming (in het kader van de stoornis in de impulsbeheersing niet anderszins omschreven (neiging tot directe agressie en driftaanvallen)) heeft de agressieve impulsdoorbraak verder gefaciliteerd. Het is niet onmogelijk dat dit (het zich bijzonder onzeker voelen en de verhoogde neiging tot agressie) mede gefaciliteerd werd door het feit dat hij juist door zijn persoonsgebonden wispelturigheid (cluster B) in de weken daarvoor zijn medicatie (risperidon ≈ agressiedemper,) niet trouw gebruikte.
Gegeven zijn cluster B trekken is hij geneigd tot impulsief en indirect agressief handelen; zijn steeds weer falende afweer van zijn afhankelijkheid gaat gepaard met dysforie die deze neiging versterkt. De consequenties van zijn handelen zal hij altijd minder goed kunnen inschatten dan personen die kunnen zien wat er gebeurt, dat wil zeggen de daadwerkelijke schade die hij aanricht, kan hij van tevoren niet inschatten.Geadviseerd wordt betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Op grond van dit rapport, waarvan het hof de inhoud overneemt en de conclusies tot de zijne maakt, acht het hof de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Ook slaat het hof bij de strafoplegging acht op de bijzondere kwetsbaarheid van de verdachte. Om die reden zal het hof een deel van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf in geheel voorwaardelijke vorm opleggen. De door het hof op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf is hoger dan die door de rechtbank opgelegd, dit in verband met de ernst van het bewezen verklaarde feit en om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst wederom dergelijk agressief gedrag zal vertonen. Vanwege de ernst van het feit wordt bovendien het overige deel van de door de advocaat-generaal gevorderde straf in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M.M.H.P. Houben en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2017.
=========================================================================
[…]