RvdW 2017/5
Faillissement. Bevoegdheid openbare pandhouder in zin art. 3:246 lid 1 BW tot aanvragen faillissement schuldenaar?; art. 1 Fw.
HR 09-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2833
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
9 december 2016
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
16/01629
- Conclusie
A-G mr. L. Timmerman
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Insolventierecht / Faillissement
Goederenrecht / Zekerheidsrechten
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:2833, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑12‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:1002, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑09‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑03‑2016
- Wetingang
Art. 1 Fw; art. 3:246 BW
Essentie
Faillissement. Bevoegdheid openbare pandhouder in zin art. 3:246 lid 1 BW tot aanvragen faillissement schuldenaar?; art. 1 Fw.
Door de mededeling van de verpanding aan de schuldenaar krachtens art. 3:246 lid 1 BW gaat de bevoegdheid tot inning van de verpande vordering over van de pandgever op de pandhouder. De in art. 3:246 lid 1 BW bedoelde inningsbevoegdheid omvat de bevoegdheid tot verhaal van de vordering op het vermogen van de schuldenaar. Daartoe staan de pandhouder de middelen ten dienste die vóór de mededeling van het pandrecht aan de pandgever als schuldeiser ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.