ABRvS, 19-03-2014, nr. 201208463/1/R2
ECLI:NL:RVS:2014:909
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-03-2014
- Zaaknummer
201208463/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:909, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑03‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Natuurbeschermingswet 1998
- Vindplaatsen
JOM 2014/297
Uitspraak 19‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 juli 2012 heeft het college aan de vennootschap onder firma V.O.F. Nieuwenhuis-te Molder een vergunning krachtens artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het oprichten van een varkens- en rundveehouderij met 1.280 vleesvarkens en 84 runderen aan de Eldrikseweg ongenummerd te Angerlo.
201208463/1/R2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sanberian B.V. en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te Angerlo, gemeente Zevenaar,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2012 heeft het college aan de vennootschap onder firma V.O.F. Nieuwenhuis-te Molder een vergunning krachtens artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het oprichten van een varkens- en rundveehouderij met 1.280 vleesvarkens en 84 runderen aan de Eldrikseweg ongenummerd te Angerlo.
Tegen dit besluit hebben Sanberian en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft op verzoek van de Afdeling in het kader van het vooronderzoek schriftelijk vragen beantwoord.
Sanberian en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2013, waar Sanberian en anderen, in de persoon van C.M.A.J. Lurvink, bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door P.F.H.A. Tillie, A. Fopma en C.W. van Zutphen, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vennoot], vennoot van de V.O.F. Nieuwenhuis-te Molder, gehoord.
Overwegingen
Beroepsgronden
1. Sanberian en anderen betogen dat de vergunning niet met toepassing van de Beleidsregels Stikstof en Natura 2000 Gelderland mocht worden verleend, omdat deze in strijd zijn met de Nbw 1998. Zij betogen dat onvoldoende is onderbouwd dat de oprichting van de veehouderij geen significante negatieve effecten kan hebben als de daardoor veroorzaakte stikstofdepositie onder de in de Beleidsregels vermelde drempelwaarde blijft. Voorts is volgens hen ten onrechte geen passende beoordeling gemaakt. Zij betogen verder dat het saldo van de apart bijgehouden depositiebank niet als maatregel bij de passende beoordeling mag worden betrokken. Zij voeren daartoe aan dat geen grondslag bestaat voor deze depositiebank en dat deze niet kan worden gecontroleerd. Ten slotte betogen zij dat ten onrechte niet in aanmerking is genomen dat de kritische depositiewaarde van het habitattype beukenbos met hulst in het Natura 2000-gebied Veluwe wordt overschreden en dat het project hieraan een bijdrage levert.
Relevante bepalingen
2. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning projecten en andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19f wordt voor projecten die niet verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling.
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien het college van gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.
Ingevolge artikel 19ke, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover van belang, draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat passende maatregelen worden genomen om verslechtering van de kwaliteit van de voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied te voorkomen.
Ingevolge het tweede en derde lid kunnen in categorieën van gevallen bij provinciale verordening verplichtingen worden opgelegd om binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn:
a. de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen, met inachtneming van door het bevoegd gezag gegeven instructies;
b. de handeling te staken of te beperken;
c. informatie over de handeling te verstrekken.
Ingevolge artikel 19kf, tweede lid, kunnen provinciale staten in een dergelijke verordening de verplichting opleggen dat de stikstofdepositie op de voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied die wordt veroorzaakt door het desbetreffende handelen, geheel dan wel voor een bepaald deel, niet groter is dan de door het college van gedeputeerde staten geregistreerde en voor dit handelen beschikbaar gestelde afname van stikstofdepositie op deze habitats als gevolg van de beëindiging van een of meer bepaalde andere handelingen.
3. Provinciale staten van Gelderland hebben bij besluit van 28 september 2011, zoals gewijzigd bij besluit van 25 januari 2012, krachtens artikel 19ke van de Nbw 1998 de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland (hierna: de Stikstofverordening) vastgesteld. De Stikstofverordening voorziet onder meer in de oprichting van een salderingssysteem ten behoeve van de vergunningverlening op grond van de Nbw 1998.
Ingevolge artikel 1, onder d en g, van de Stikstofverordening, wordt onder ‘drempelwaarde’ verstaan: 0,5% van de kritische depositiewaarde van een voor stikstof gevoelig habitat, met uitzondering van onder meer de Natura 2000-gebieden Gelderse Poort en Uiterwaarden IJssel, waarvoor een waarde van 1% van de kritische depositiewaarde geldt.
Ingevolge artikel 1, onder h, wordt onder ‘salderen’ verstaan: het vereffenen van een door een bedrijf veroorzaakte toename van de stikstofdepositie op een stikstofgevoelig habitat met de afname van de stikstofdepositie als gevolg van het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de bedrijfsvoering door één of meer andere bedrijven.
Ingevolge artikel 1, onder k, wordt onder ‘stikstofgevoelig habitat’ verstaan: natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000-gebied ten aanzien waarvan op grond van artikel 6, eerste of tweede lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363) een verplichting geldt tot het treffen van herstel- of instandhoudingsmaatregelen, met een kritische depositiewaarde kleiner dan 2.410 mol N/ha/jaar.
Ingevolge artikel 2 is de verordening van toepassing op veehouderijbedrijven, waarbij sprake is van wijziging in veebezetting of staltype die leidt tot een toename van de stikstofdepositie op een voor stikstofgevoelig habitat in een in Gelderland gelegen Natura 2000-gebied.
Ingevolge artikel 4 draagt het college van gedeputeerde staten zorg voor het inrichten en onderhouden van het salderingssysteem, waarin de stikstofdepositie wordt opgenomen van bedrijven die na 1 februari 2009, de bedrijfsvoering geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd en waarvan de vergunning krachtens de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingetrokken, of waarvan de melding op basis van het Besluit landbouw milieubeheer is ingetrokken of vervallen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, worden stikstofdeposities die beneden de drempelwaarde liggen, niet opgenomen in het salderingssysteem.
Ingevolge artikel 10 vindt saldering uitsluitend plaats met de stikstofdeposities die zijn opgenomen in het salderingssysteem als bedoeld in artikel 4.
Ingevolge artikel 11, aanhef en onder b, vindt saldering slechts plaats in situaties waarbij de maximale stikstofdepositie van het betrokken bedrijf op het relatief meest belaste stikstofgevoelige habitat gelegen binnen een Natura 2000-gebied na wijziging of uitbreiding van het bedrijf de drempelwaarde overschrijdt.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, vindt de uitgifte van geregistreerde deposities uit het salderingssysteem plaats per de datum dat een aanvraag om een vergunning krachtens de Wabo door het bevoegd gezag wordt ontvangen of een aanvraag om een vergunning op grond van de Nbw 1998 door het college van gedeputeerde staten wordt ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is de uitgifte tijdelijk voor een periode van ten hoogste een jaar en wordt definitief op het moment dat de omgevingsvergunning of de vergunning op grond van de Nbw 1998 in werking treedt.
Ingevolge het derde lid kan het college van gedeputeerde staten de termijn genoemd in het tweede lid met maximaal één jaar verlengen.
Ingevolge het vierde lid eindigt de tijdelijke uitgifte door het buiten behandeling laten van de aanvraag op grond van de wet of de Wabo, of door weigering van de aanvraag op grond van de Nbw 1998 of door weigering van het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen.
4. Het college heeft op 28 september 2011 de Beleidsregels Stikstof en Natura 2000 Gelderland (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld. De Beleidsregels bevatten, voor zover hier van belang, algemene regels over de wijze waarop het college met betrekking tot de in Gelderland gelegen Natura 2000-gebieden zal omgaan met zijn bevoegdheid om vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998. De Beleidsregels zijn derhalve beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb.
Ingevolge artikel 1, onder a, van de Beleidsregels wordt onder ‘bedrijf’ verstaan: inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bestemd voor het fokken, mesten en houden van dieren, inclusief de aan de betreffende inrichting gekoppelde mestopslag of -verwerkingstechnieken.
Ingevolge artikel 1, onder c en d wordt onder ‘drempelwaarde’ en ‘stikstofgevoelig habitat’ hetzelfde verstaan als ingevolge artikel 1, onder d, e, en k, van de Stikstofverordening.
Ingevolge artikel 2, voor zover hier van belang, zijn deze beleidsregels van toepassing op beslissingen op aanvragen om een vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 voor zover:
a. de aanvraag dan wel het verzoek betrekking heeft op een oprichting of wijziging van een bedrijf zoals bedoeld in artikel 1, onder a, en;
b. de aanvraag of het verzoek leidt tot een toename van de stikstofdepositie op een in een Natura 2000-gebied gelegen stikstofgevoelig habitat, waar de totale depositie groter is dan de kritische depositiewaarde.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, worden voor de toepassing van de Beleidsregels bedrijven ingedeeld in de volgende categorieën:
I Bedrijven, waarvan de stikstofdepositie in de aangevraagde situatie op een voor stikstofgevoelig habitat binnen een Natura 2000-gebied, de drempelwaarde zoals bedoeld in artikel 1, onder c, niet overschrijdt;
II […];
III […].
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, verleent het college van gedeputeerde staten een vergunning als bedoeld in artikel 2 indien bij een bedrijf behorend tot categorie I van artikel 3, eerste lid de drempelwaarde zoals vermeld in artikel 1, onder c, niet wordt overschreden.
Ingevolge het tweede lid weigert het college van gedeputeerde staten, behoudens het bepaalde in artikel 19f, 19g en 19h van de Nbw 1998, de vergunning, indien niet aan de voorwaarden in het eerste lid van dit artikel wordt voldaan.
5. De vergunning is verleend in verband met de gebieden Veluwe, Uiterwaarden IJssel en Gelderse Poort. Deze gebieden zijn op 24 maart 2000 aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogelrichtlijn en zijn daarnaast bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Hoewel de gebieden Veluwe, Uiterwaarden IJssel en Gelderse Poort nog niet zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998, zijn daarvoor wel ontwerpbesluiten in procedure gebracht. De concept-instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden hebben onder meer betrekking op voor verzuring gevoelige habitats en soorten die van die habitats afhankelijk zijn.
Uiterwaarden IJssel
6. De aanvraag heeft betrekking op de oprichting van een bedrijf zoals bedoeld in artikel 1, onder a, van de Beleidsregels. Niet in geschil is dat de oprichting van de veehouderij een toename van stikstofdepositie veroorzaakt op het stikstofgevoelige habitattype Glanshaverhooilanden in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel en dat de voor dit habitattype geldende kritische depositiewaarde in de bestaande situatie wordt overschreden. Gelet hierop zijn de Beleidsregels ingevolge artikel 2 in zoverre van toepassing op de aanvraag.
De drempelwaarde van de in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel gelegen stikstofgevoelige habitats is ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Beleidsregels 1% van de kritische depositiewaarde. Onbetwist is dat de drempelwaarde voor het stikstofgevoelige habitattype Glanshaverhooilanden in de aangevraagde situatie niet wordt overschreden door de oprichting van de veehouderij. Hieruit volgt dat de veehouderij een bedrijf van categorie I is als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Beleidsregels.
7. Gezien artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van de Beleidsregels, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, wordt voor bedrijven van categorie I een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend, zonder dat daaraan voorafgaand een passende beoordeling wordt verricht.
Gelet op het bepaalde in artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998, kan voor een project als gevolg waarvan de stikstofdepositie toeneemt alleen een vergunning worden verleend zonder dat daaraan voorafgaand een passende beoordeling is verricht, indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het project significante gevolgen kan hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied.
Ter zitting heeft het college erkend dat het verlenen van een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 voor bedrijven van categorie I zonder dat daaraan voorafgaand een passende beoordeling is verricht, waarin artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voorzag, zich niet verdraagt met de Nbw 1998. Het college heeft gesteld dat, nu bedrijven van categorie I leiden tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats waarvan de kritische depositiewaarde reeds wordt overschreden, bij nader inzien uit een passende beoordeling de zekerheid moet worden verkregen dat de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet worden aangetast. Zo is onderkend dat de in opdracht van de provincie Gelderland door Aequator op 30 maart 2010 uitgebrachte rapporten "Scenarioberekeningen ammoniakdepositie Gelderse vallei" en "Scenarioberekeningen ammoniakdepositie Korenburgerveen" onvoldoende onderbouwing bieden voor de gehanteerde drempelwaarden. Deze rapporten geven geen indicatie van de totale stikstofdepositie op de onderzochte gebieden, en voor de overige in de provincie Gelderland gelegen Natura 2000-gebieden, zoals het gebied Uiterwaarden IJssel, ontbreekt een onderzoek naar de gevolgen van een toename van stikstofdepositie onder de gehanteerde drempelwaarden.
Gelet hierop is artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels zoals deze bepaling luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, in strijd met artikel 19f en 19g van de Nbw 1998.
8. De Afdeling stelt vast dat het college bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft volstaan met toetsing aan het destijds geldende artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels. Het college heeft tevens bezien of de daling van stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden als gevolg van stoppende en krimpende agrarische inrichtingen onder de drempelwaarden groter is dan de aangevraagde stikstofdepositie. In zoverre heeft het college gehandeld in de lijn van het door hem op 28 augustus 2013 met terugwerkende kracht gewijzigde artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels, waaraan de zinsnede "en de daling van de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden als gevolg van stoppende en krimpende agrarische inrichtingen onder de drempelwaarden groter is dan de aangevraagde stikstofdepositie" is toegevoegd.
Volgens het college is de daling van de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden als gevolg van stoppende en krimpende agrarische inrichtingen onder de drempelwaarden groter dan de aangevraagde stikstofdepositie, indien uit een berekening blijkt dat voldoende saldo aanwezig is in een door het college bijgehouden stikstofdepositiebank voor bedrijven van categorie I. Deze depositiebank (hierna: de niet geregelde depositiebank) kent geen regeling en functioneert naast de op de Stikstofverordening berustende depositiebank.
Volgens het college vormen de berekening van de depositie in de aangevraagde situatie en de vergelijking met het saldo in de niet geregelde depositiebank een passende beoordeling. Als daaruit blijkt dat voldoende saldo in de niet geregelde depositiebank aanwezig is, staat volgens het college vast dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet worden aangetast.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat het saldo in de niet geregelde depositiebank bestaat uit stikstofdeposities onder de drempelwaarden van stoppende en krimpende agrarische inrichtingen. Voorts heeft het college toegelicht dat het saldo in de niet geregelde depositiebank eens per twee maanden wordt bepaald. De bij het bestreden besluit gevoegde uitdraai ‘bankcategorie: registratie onder drempelwaarde’ is volgens het college de laatst verrichte tweemaandelijkse bepaling voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit. Uit de berekeningen die bij het bestreden besluit zijn gevoegd, blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van de oprichting van de veehouderij minder bedraagt dan het op de meest recente tweemaandelijkse bepaling vermelde saldo in de niet geregelde depositiebank.
De Afdeling zal derhalve beoordelen of hetgeen Sanberian en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het op basis van deze passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel niet zullen worden aangetast.
9. De Afdeling ziet zich in dat verband gesteld voor de vraag of het college voor bedrijven van categorie I het saldo uit de niet geregelde depositiebank kan betrekken bij de passende beoordeling.
De Afdeling stelt vast dat de vergelijking met de tweemaandelijkse balans van de niet geregelde depositiebank, door het college "monitoring van de registratie" genoemd, een vorm is van zogenoemde saldering ten behoeve van de vergunningverlening. Beoogd is immers om via de niet geregelde depositiebank toenamen van stikstofdeposities door de oprichting of wijziging van bedrijven van categorie I te vereffenen met afnamen van de stikstofdeposities als gevolg van het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de bedrijfsvoering door andere bedrijven, zij het dat de onttrekking van saldo uit de niet geregelde depositiebank niet plaatsvindt op het moment van vergunningverlening, maar bij de volgende tweemaandelijkse berekening van het beschikbare saldo.
Uit het samenstel van de bepalingen in de Stikstofverordening, waaronder met name artikel 10 en 13, volgt dat saldering ten behoeve van de vergunningverlening krachtens de Nbw 1998 voor veehouderijbedrijven in de Stikstofverordening wordt gereguleerd. De op de Stikstofverordening berustende depositiebank wordt ingevolge de artikelen 4 en 5 van de Stikstofverordening gevuld met vergunde stikstofdeposities van bedrijven die na 1 februari 2009 de bedrijfsvoering geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd, tenzij die stikstofdeposities beneden de drempelwaarden liggen. Het college vult de niet geregelde depositiebank met de stikstofdeposities die niet mogen worden opgenomen in de krachtens de Stikstofverordening ingestelde depositiebank. De Stikstofverordening kent ook bedrijven van categorie I, maar is daarover in artikel 11, aanhef en onder b, van de Stikstofverordening bepaald dat deze bedrijven niet in aanmerking komen voor saldering met het saldo van de op de Stikstofverordening berustende depositiebank. Blijkens de toelichting bij de Stikstofverordening wordt daarin geregeld hoe het salderingssysteem werkt en op welke wijze daaraan uitvoering wordt gegeven. Saldering buiten het salderingssysteem om is niet toegestaan, hetgeen volgens de toelichting betekent dat saldering op andere wijze dan via het salderingssyteem zoals geregeld in de Stikstofverordening niet wordt meegenomen in de beoordeling van een vergunningaanvraag of een verzoek om een verklaring van geen bedenkingen. Volgens de toelichting is voor de uitbreiding van bedrijven van categorie I wel een vergunning nodig maar worden aan deze bedrijven geen aanvullende eisen opgelegd.
Op grond van het vorenstaande stelt de Afdeling vast dat de Stikstofverordening een uitputtende en exclusieve regeling bevat voor saldering die wordt betrokken bij de passende beoordeling die wordt verricht voor de vergunningverlening krachtens de Nbw 1998 aan veehouderijbedrijven voor in de provincie Gelderland gelegen Natura 2000-gebieden. Naar het oordeel van de Afdeling staat de Stikstofverordening dan ook eraan in de weg dat ten behoeve van de vergunningverlening krachtens de Nbw1998 voor veehouderijbedrijven van categorie I buiten het in de Stikstofverordening geregelde regime een depositiebank wordt aangehouden waarvan, zoals in dit geval, het saldo wordt betrokken als maatregel bij de passende beoordeling.
De conclusie is dat het college ten onrechte het saldo uit de niet geregelde depositiebank als maatregel heeft betrokken bij de passende beoordeling. Het college heeft zich derhalve niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uit de passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel niet zullen worden aangetast.
Het betoog slaagt.
Veluwe
10. Het college heeft ter zitting erkend dat hij bij het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan van het onjuiste uitgangspunt dat voor het stikstofgevoelige habitat Beuken- en eikenbossen met hulst in het Natura 2000-gebied Veluwe de kritische depositiewaarden niet worden overschreden en dat het project daartoe ook niet zal leiden.
De Afdeling ziet derhalve aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uit de passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebiede Veluwe niet zullen worden aangetast.
Het betoog slaagt.
Gelderse Poort
11. Volgens de passende beoordeling en naar het college ter zitting heeft toegelicht, leidt de oprichting van de veehouderij op het dichtst bij de veehouderij gelegen punt van de rand van het Natura 2000-gebied Gelderse Poort tot een toename van 0,22 mol N/ha/jaar. Het college heeft toegelicht dat ter plaatse geen voor verzuring gevoelig habitattype aanwezig is en dat de oprichting van de veehouderij dan ook niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op voor verzuring gevoelige habitats in het gebied. In hetgeen Sanberian en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van deze toelichting. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Gelderse Poort niet zullen worden aangetast.
Het betoog faalt.
Conclusie
12. In hetgeen Sanberian en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 19g van de Nbw 1998. Het beroep is reeds hierom gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998 te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
Proceskosten
13. Het college dient ten aanzien van Sanberian en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van V.O.F. Nieuwenhuis-te Molder bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 23 juli 2012, kenmerk 2011-019217;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sanberian B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.018,68 (zegge: duizendachttien euro en achtenzestig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sanberian B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
12-743.