Rb. 's-Hertogenbosch, 01-09-2011, nr. 01/856046-10
ECLI:NL:RBSHE:2011:BR5890, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
01-09-2011
- Zaaknummer
01/856046-10
- LJN
BR5890
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2011:BR5890, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 01‑09‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1284, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
Jwr 2011/91
Uitspraak 01‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aanrijding veroorzaakt met een voetganger. De voetganger is tengevolge van deze aanrijding overleden. Verdachte verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank. Verdachte is vrijgesproken van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet omdat niet valt uit te sluiten dat verdachte buiten zijn schuld de voetganger pas heel laat heeft gezien. Voor het veroorzaken van de aanrijding wordt verdachte geen straf of maatregel opgelegd. Voor het rijden onder invloed wordt verdachte veroordeeld tot een rijontzegging van 6 maanden. Een geldboete acht de rechtbank gelet op de gevolgen van het bewezen verklaarde feit niet passend.
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/856046-10
Datum uitspraak: 1 september 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 juli 2011.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2010 te Lith als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot type 307), daarmede rijdende over de weg, Mr. van Coothstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk roekeloos en/of onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt :
verdachte heeft rijdende over de Mr. van Coothstraat, een (ruim) vóór zich (aan de, gezien verdachte's rijrichting, rechterzijde) op die Mr. van Coothstraat, zich bevindende voetganger, dan wel een in de berm van die Mr. van Coothstraat, zich bevindende voetganger (genaamd [slachtoffer]) niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of is (vervolgens) niet, althans niet tijdig (naar links) uitgeweken en/of heeft niet, althans niet tijdig geremd en/of is niet in staat geweest om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg / zijn weghelft vrij was en hij deze kon overzien, waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde (personen)auto en die voetganger,
waardoor een ander (te weten die voetganger, genaamd [slachtoffer])
werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, ten tijde van dit ongeval, zijn (personen)auto bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcohogehalte van zijn adem, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 465 microgram alcohol, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgedademde lucht bleek te zijn;
(artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994);
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2010 te Lith als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Peugeot type 307), daarmee rijdende op de weg, Mr. van Coothstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft
verdachte rijdende over de Mr. van Coothstraat, een (ruim) vóór zich (aan de, gezien verdachte's rijrichting, rechterzijde) op die Mr. van Coothstraat, zich bevindende voetganger, dan wel een in de berm van die Mr. van Coothstraat, zich bevindende voetganger (genaamd [slachtoffer]) niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of is (vervolgens) niet, althans niet tijdig (naar links) uitgeweken en/of heeft niet, althans niet tijdig geremd en/of is niet in staat geweest om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg / zijn weghelft vrij was en hij deze kon overzien;
(artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994);
en / of
hij op of omstreeks 24 mei 2010 te Lith, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 465 alcohol per microgram alcohol, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
(artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994);
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De vaststaande feiten.
Op 24 mei 2010, omstreeks 23.00 uur, heeft op de Mr. van Coothstraat te Lith een ongeval plaatsgevonden tussen een door verdachte bestuurde auto en een voetgangster. De voetgangster is door dat ongeval overleden. De bestuurder van de auto, verdachte, had alcohol gedronken.
Bewijsbeslissing ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit (artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994).
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht in de schuldgradatie aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Verdachte geeft aan dat hij het slachtoffer in het geheel niet heeft gezien. Hij heeft dan ook niet geremd en is niet uitgeweken.
De raadsman heeft op gronden in zijn schriftelijke pleitnota verwoord, zowel voor het primair ten laste gelegde feit als de subsidiair ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. De raadsman twijfelt over de zichtbaarheid van het slachtoffer en stelt dat niet duidelijk is wanneer zij voor verdachte zichtbaar was. Hij wijst er op dat de conclusies uit de verkeersongevalsanalyse alleen gelden als de voetgangster zich vrij constant op de desbetreffende positie bevond. Niet exact kan worden aangegeven op welke positie zij zich bevond voordat de aanrijding plaatshad en op het moment van de aanrijding. Hij stelt daarop dat het mogelijk is dat het slachtoffer, komende vanuit de berm, achterwaarts enige stappen de rijbaan is opgelopen, kort voordat de auto daar was.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een bewezenverklaring van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit moet worden vastgesteld dat hij op zijn minst genomen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld.
De Mr. van Coothstraat ter plaatse van de aanrijding is een weg met aan weerszijden een berm met gras en struikgewas. Langs de weg is geen voetpad of fietspad.
Uit de verkeersongevalsanalyse van de politie blijkt dat de auto van verdachte ter plaatse niet van de weg af is geweest. De voetgangster moet zich dus op het wegdek hebben bevonden op het moment dat zij werd aangereden.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is, of verdachte de voetgangster - tijdig - heeft kunnen zien.
De in de verkeersongevalsanalyse getrokken conclusies gelden alleen indien de voetgangster zich vrij constant op de positie bevonden heeft, die is aangegeven bij de zichtproeven. De analyse gaat derhalve uit van de vooronderstelling dat het slachtoffer zich in een min of meer statische positie op de weg heeft bevonden.
Gelet op de bewijsmiddelen, waaronder de processen verbaal, en het onderzoek ter terechtzitting van 18 augustus 2011 valt niet uit te sluiten dat het slachtoffer vanuit de berm een plotselinge (achterwaartse) beweging heeft gemaakt waardoor zij op het wegdek kwam en daar in aanraking is gekomen met het door verdachte bestuurde voertuig. De reconstructie en de desbetreffende fotoreportage zijn in verschillende seizoenen gemaakt en daarmee voor wat betreft de vaststelling van de zichtbaarheid van de voetgangster minder goed te interpreteren dan wanneer deze eerder waren gemaakt. Het is voor de rechtbank op basis van de stukken niet uit te sluiten dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval mogelijk minder goed zichtbaar is geweest dan op het moment van de genomen reconstructiefoto's. Dat verdachte alcoholhoudende drank had gedronken doet hieraan niet af.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat onvoldoende is komen vast te staan en mitsdien niet kan worden bewezen dat verdachte aan het ongeval schuld heeft gehad als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal gelet hierop verdachte van het aan hem primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen maken deel uit van een eindproces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Noord, district Maasland, met registratienummer PL21Y1 2010056212, afgesloten op 12 januari 2011, in totaal 111 doorgenummerde bladzijden (in de voetnoten te noemen: eindproces-verbaal).
Het oordeel van de rechtbank.
Op 24 mei 2010 heeft verdachte verklaard toen als bestuurder van een personenauto, merk Peugeot, type 307, te Lith met een snelheid van ongeveer 50 km/uur te hebben gereden over de Mr. van Coothstraat.1
De auto heeft blijkens de door de politie geconstateerde schade met het rechtergedeelte van de voorzijde het slachtoffer geraakt.2,3
Er is relatief flinke schade aan het voertuig geconstateerd4 en het slachtoffer, [slachtoffer], is ter plaatse overleden.5,6 Verdachte heeft verklaard dat hij alcoholhoudende drank had gedronken.7,8 Verder is uit de afgenomen ademanalyse gebleken dat verdachtes ademalcoholgehalte 465 µg/l uitgeademde lucht bedroeg.9 Verdachte heeft verklaard het slachtoffer totaal niet te hebben gezien en ineens een klap aan de rechterzijde van de auto te hebben gehoord.10 Dat verdachte geen snelheid heeft verminderd of niet noemenswaardig is uitgeweken blijkt eveneens uit de verklaring van getuige [getuige], die achter hem reed.11
Het ongeval heeft plaatsgevonden op een recht weggedeelte van de Mr. van Coothstraat te Lith. Deze weg is circa 6 meter breed. Aan beide zijden van de weg grenst direct een berm.12 Het ongeval vond plaats om 23.00 uur; het weer was helder en droog. Het was donker en de straatverlichting was in werking.13
Door de raadsman is in de eerste plaats bepleit dat er ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 geen concreet gevaarscheppende gedraging van verdachte is geweest.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte had gezien de situatie ter plaatse - bebouwde kom, geen afzonderlijk voet- of fietspad - en het tijdstip van de aanrijding, andere weggebruikers op zijn rijbaan kunnen verwachten. Hij was onder invloed van alcohol en reed met een snelheid van ongeveer 45 à 50 km/u, en hield zich dus aan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid. Echter het enkele feit dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde is naar het oordeel van de rechtbank als zodanig een gevaar verhogende factor. Dit in combinatie met de overige omstandigheden leidt ertoe dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de Mr. van Coothstraat werd veroorzaakt. De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 acht de rechtbank dan ook bewezen.
Verdachte heeft verklaard op 24 mei 2010 te Lith een personenauto te hebben bestuurd en voordat hij daarmee is gaan rijden rosé te hebben gedronken.14 Blijkens de ademanalyse bedroeg het alcoholgehalte van verdachtes adem bij onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 465 µg/liter uitgeademde lucht.15
Door de raadsman is vervolgens ten aanzien van het rijden onder invloed het verweer gevoerd, dat aan de hand van het proces-verbaal van de politie niet is vast te stellen wat de juistheid van de relevante tijdstippen van het alcoholonderzoek is en dat het aldus niet te controleren valt of de vereiste wachttijd van 20 minuten in acht is genomen, waardoor het alcoholonderzoek niet als bewijs kan worden gebezigd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft verklaard op 24 mei 2010 een aantal glazen rosé te hebben gedronken voordat hij is gaan rijden. Blijkens de ademanalyse is 465 µg/l uitgeademde lucht gemeten.
De rechtbank overweegt dat bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van de ademanalyse ervan uit is gegaan, dat tussen het eerste contact met de bestuurder en het begin van het ademonderzoek een periode van ten minste twintig minuten dient te zijn verstreken. Dit om te voorkomen dat nog aanwezige resten mondalcohol het resultaat van de ademanalyse beïnvloeden.
De rechtbank stelt vast dat verbalisanten verdachte op 24 mei 2010 om 23.28 uur hebben aangehouden op verdenking van overtreding van artikelen 6 en 8 van de Wegenverkeerswet 1994.16 Zij hadden eerder ter plaatse van een collega vernomen, dat verdachte mogelijk alcoholhoudende drank had gedronken, waarop zij verdachte reeds om 23.15 uur een blaastest hebben afgenomen en waarbij het apparaat een A-indicatie gaf.17,18 Blijkens de testgegevens van het ademanalyserapport heeft de analyse vervolgens om 23.52 uur plaatsgevonden.19 Aan de desbetreffende 20 minutentermijn conform artikel 6 van het Besluit alcoholonderzoeken is hiermee voldaan. De rechtbank acht de resultaten van de ademanalyse dan ook voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de eveneens subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 dan ook bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 24 mei 2010 te Lith als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Peugeot, type 307), daarmee rijdende op de weg, Mr. van Coothstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt immers heeft verdachte, rijdende over de Mr. van Coothstraat, een vóór zich (aan de, gezien verdachtes rijrichting, rechterzijde) op die Mr. van Coothstraat, bevindende voetganger (genaamd [slachtoffer]) niet opgemerkt en is vervolgens niet naar links uitgeweken en heeft niet geremd en is niet in staat geweest om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg / zijn weghelft vrij was en hij deze kon overzien;
en
op 24 mei 2010 te Lith, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 465 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
De rechtbank heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde geconcludeerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte schuld heeft aan het ongeval. De rechtbank heeft evenwel vastgesteld dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt op de weg. Met betrekking tot dit subsidiair bewezen verklaarde feit en het eveneens subsidiair bewezen verklaarde rijden onder invloed zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen in dat kader te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring en een strafoplegging mocht komen, heeft de raadsman aangevoerd dat door de rechtbank rekening gehouden dient te worden met het blanco strafblad van verdachte, zijn proceshouding en opstelling van meet af aan in de richting van de nabestaanden, alsook het feit dat deze strafzaak ook bij verdachte een enorme impact heeft gehad en nog heeft op zijn privéleven.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de strafoplegging voorts het volgende.
Als gevolg van de aanrijding is een dodelijk slachtoffer te betreuren. Dat zeer ernstige gevolg heeft veel leed teweeggebracht, ook voor de nabestaanden. Dat leed valt niet werkelijk te compenseren, ook niet door middel van een aan verdachte op te leggen straf.
De rechtbank acht een geldboete niet passend, gelet op hetgeen is bewezen verklaard en gelet op de persoon van verdachte.
Het is de rechtbank gebleken dat verdachte zeer onder de indruk is van het ongeval en dat verdachte zich verantwoordelijk voelt voor het overlijden van het slachtoffer. Hij heeft onder meer contact gezocht en gehad met de echtgenoot van de overledene. Gebleken is ook dat verdachte zichtbaar lijdt onder het gebeurde en de gevolgen daarvan. Ook hiermee zal de rechtbank rekening houden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van het primaire feit zal vrijspreken, en de rechtbank voorts van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Omdat de rechtbank zoals overwogen een geldboete niet passend vindt zal zij tot een andere straf komen in de vorm van een ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank zal die verbinden aan het zwaardere, als misdrijf gecategoriseerde, rijden onder invloed. Rekening houdend met de hiervoor omschreven gevolgen voor verdachte zelf acht de rechtbank het niet passend om naast de ontzegging van de rijbevoegdheid nog een tweede straf op te leggen. Daarom zal de rechtbank voor de overtreding van artikel 5 van de wegenverkeerswet 1994 verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 passend en geboden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder het primaire feit is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
en
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart verdachte met betrekking tot de hiervoor bewezen verklaarde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 strafbaar, maar legt met betrekking tot dat feit geen straf of maatregel op;
verklaart verdachte met betrekking tot de hiervoor bewezen verklaarde overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 strafbaar en legt met betrekking tot dat feit op de volgende straf:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. M.M. Klinkenbijl, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 1 september 2011.
1 Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. inverzekeringstelling d.d. 25 mei 2010, eindproces-verbaal, p. 16.
2 Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, eindproces-verbaal, p. 88.
3 Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, eindproces-verbaal, p. 88-89.
4 Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, eindproces-verbaal, p. 71 en 76 en bijbehorende foto's.
5 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 25 mei 2010 door verbalisant [verbalisant 1] eindproces-verbaal, p. 17 en proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 25 mei 2010 door verbalisant [verbalisant 1] eindproces-verbaal, p. 18.
6 Proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, eindproces-verbaal, p. 81 en 82.
7 Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. inverzekeringstelling d.d. 25 mei 2010, eindproces-verbaal, p. 16.
8 Verklaring verdachte d.d. 25 mei 2010, eindproces-verbaal, p. 29.
9 Afdruk ademanalyseapparaat, eindproces-verbaal, p. 53.
10 Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. inverzekeringstelling d.d. 25 mei 2010, eindproces-verbaal, p. 16.
11 Verklaring [getuige] d.d. 25 mei 2010, eindproces-verbaal, p. 21 en 22, laatste alinea.
12 Proces-verbaal verkeersongevalanalyse, eindproces-verbaal, p. 59.
13 Proces-verbaal verkeersongevalanalyse, eindproces-verbaal, p. 62.
14 Zie voetnoten 5 en 12.
15 Afdruk ademanalyseapparaat, eindproces-verbaal, p. 53.
16 Proces verbaal van aanhouding d.d. 25 mei 2010, eindproces-verbaal, p. 10.
17 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 13 januari 2011 door verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 1] en [verbalisant 3], eindproces-verbaal, p. 42.
18 Proces verbaal van aanhouding d.d. 25 mei 2010, eindproces-verbaal, p. 11.
19 Afdruk ademanalyseapparaat, eindproces-verbaal, p. 53.
??
??
6
Parketnummer: 01/856046-10
[verdachte]