Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139.
HR, 05-04-2013, nr. 12/04490
ECLI:NL:HR:2013:BZ6365
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2013
- Zaaknummer
12/04490
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BZ6365
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6365, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑04‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:BX8436, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6365
ECLI:NL:PHR:2013:BZ6365, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2012:BX8436
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ6365
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2014/12 met annotatie van mr. dr. I. Curry-Sumner
Uitspraak 05‑04‑2013
5 april 2013
Eerste Kamer
12/04490
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
1. RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
2. STICHTING BUREAU JEUGDZORG,
gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. den Hoed.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de ouders en Bureau Jeugdzorg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 421543/FA RK 12-4503 van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juli 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.110.550/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 augustus 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bureau Jeugdzorg heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De advocaten van de ouders hebben bij brief van 26 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 5 april 2013.
Conclusie 15‑02‑2013
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/04490
Mr. P. Vlas
Zitting, 15 februari 2013 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
- 1)
[Verzoeker 1],
- 2)
[Verzoekster 2],
(hierna de vader resp. de moeder, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders)
tegen
1) De Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen
(hierna: de Raad),
- 2)
Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,
(hierna: Bureau Jeugdzorg)
1.
De Hoge Raad heeft bij beschikking van 4 januari 2013 (LJN: BY7753, RvdW 2013/106) met toepassing van art. 81 lid 1 RO het cassatieberoep verworpen dat de ouders hebben gericht tegen de beschikking van het hof Leeuwarden van 1 maart 2012. In deze beschikking heeft het hof beslist dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd was te oordelen over de maatregelen inzake de voorlopige uithuisplaatsing, ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen van de ouders, omdat zij ten tijde van het inleiden van de procedure hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De minderjarige kinderen zijn: [kind 1] (geboren [geboortedatum] 2007), [kind 2] (geboren [geboortedatum] 2008) en [kind 3] (geboren [geboortedatum] 2009) (hierna gezamenlijk: de minderjarigen).
2.
Op 19 juni 2012 hebben de ouders de rechtbank 's-Gravenhage onder meer verzocht de teruggeleiding van de minderjarigen van Nederland naar Duitsland te bevelen op de voet van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: HKOV).1. De rechtbank heeft bij beschikking van 20 juli 2012 geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen ten tijde van hun overbrenging vanuit Duitsland naar Nederland nog altijd in Nederland was gelegen en dat er geen sprake is geweest van het ongeoorloofd overbrengen of het niet doen terugkeren van de minderjarigen als bedoeld in art. 3 HKOV. De rechtbank heeft het verzoek om teruggeleiding van de minderjarigen naar Duitsland dan ook afgewezen.
3.
De ouders zijn van de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gekomen. De ouders hebben het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, de uithuisplaatsing en de overbrenging van de minderjarigen vanuit Duitsland naar Nederland in december 2011 ongeoorloofd te verklaren en de onmiddellijke teruggeleiding te gelasten van de minderjarigen naar de ouders in Duitsland. Voorts verzoeken zij alle beschikkingen die ter zake van de minderjarigen sedert 24 november 2011 zijn genomen nietig te verklaren, althans de uitvoering daarvan onrechtmatig te verklaren, althans onmiddellijk te beëindigen, met veroordeling van Bureau Jeugdzorg en de Raad in de kosten. Bij beschikking van 29 augustus 2012 heeft het hof 's-Gravenhage de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen. De overbrenging door Jeugdzorg van de minderjarigen van Duitsland naar Nederland is, aldus het hof, geen kinderontvoering in de zin van art. 3 HKOV.
4.
Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders cassatie ingesteld. De Raad heeft geen verweerschrift ingediend in tegenstelling tot Bureau Jeugdzorg.
5.
Krachtens de Wet van 10 november 2011, Stb. 2011, 530, in werking getreden op 1 januari 2012, staat in zaken van internationale kinderontvoering geen beroep in cassatie meer open (art. 13 lid 8 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering). Deze regel geldt voor alle beschikkingen die zijn gegeven na 1 januari 2012. Van de onderhavige beschikking - gewezen op 29 augustus 2012 - staat derhalve geen beroep in cassatie open voor zover de klachten betrekking hebben op de afwijzing van het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen op de voet van het HKOV. Onder omstandigheden kan het cassatieverbod worden doorbroken2., doch hierop hebben de ouders geen expliciet beroep gedaan.
6.
Voor zover de klachten op andere kwesties betrekking hebben - nog daargelaten dat de klachten niet of nauwelijks zijn te doorgronden - falen zij, omdat door de beschikking van de Hoge Raad van 4 januari 2013 thans onherroepelijk vast staat dat de minderjarigen ten tijde van het nemen van de maatregelen inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Daarmee staat ook de rechtmatigheid van de genomen maatregelen vast, die voor erkenning en tenuitvoerlegging in Duitsland onder de Verordening Brussel II-bis in aanmerking komen.3.
7.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2013
HR 13 juli 2012, LJN:BW7476, RvdW 2012/1003.
Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, PbEG 2003, nr. L 338/1.