Het navolgende is ontleend aan: HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443; HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481, m.nt. Keijzer; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407; HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. Mevis; HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391, m.nt. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. Mevis; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond; HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, m.nt. Rozemond; HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140, m.nt. Vellinga; en HR 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1606, NJ 2021/30, m.nt. Reijntjes.
HR, 13-07-2021, nr. 20/01553
ECLI:NL:HR:2021:1080
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-07-2021
- Zaaknummer
20/01553
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1080, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑07‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:606
ECLI:NL:PHR:2021:606, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1080
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑07‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01553
Datum 13 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 mei 2020, nummer 20-002457-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2021.
Conclusie 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Bewijsklacht medeplegen moord. Wezenlijke bijdrage? Conclusie strekt tot verwerping. Samenhang met 20/01534 en 20/01551.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01553
Zitting 22 juni 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
I Inleiding
De verdachte is bij arrest van 4 mei 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “medeplegen van moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met dien verstande dat de verdachte, met zijn mededader(s), hoofdelijk voor dat gehele bedrag aansprakelijk is, en heeft het de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr aan de verdachte opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld. Ook heeft het hof de teruggave respectievelijk de bewaring gelast van een aantal in beslag genomen voorwerpen.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/01534, 20/01551 en 20/01563. Vandaag zal ik ook concluderen in de zaken 20/01534 en 20/01551. De zaak 20/01563 is bij akte van 26 maart 2021 tijdig ingetrokken en daarin zal dus geen conclusie worden genomen.
Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen zodat de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet voldoende met redenen is omkleed.
II Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 22 februari 2014 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel in het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden.”
6. Het hof heeft het bewezenverklaarde doen steunen op de in de bijlage bij het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen. Deze Aanvulling bewijsmiddelen beslaat 75 pagina’s. Hieronder geef ik enkel de inhoud weer van de bewijsmiddelen die naar mijn inzicht relevant zijn voor de beoordeling van het middel:
“12. De verklaring van [verdachte] d.d. op 4 juni 2014 op het politiebureau te München en vertaald uit de Duitse taal, dossierpagina’s 2212-2225, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2215) Ik had een Renault Scénic. [betrokkene 1] heeft verteld dat hij via een belwinkel contact met [medeverdachte 3] had opgenomen. [medeverdachte 3] wilde dat [betrokkene 1] naar Nederland reed. Daartoe had [medeverdachte 3] via Western Union op mijn naam als ontvanger € 150,- overgemaakt. Het geld heb ik bij het filiaal opgehaald. Ik heb [betrokkene 2] en [betrokkene 1] met mijn auto gereden. We zijn via Venlo Nederland in gereden en naar het huis van [medeverdachte 3] in [plaats] gereden. Ik heb daar in de [a-straat] geparkeerd en we zijn naar zijn huis gelopen.
(dossierpagina 2216) We zijn tegen 02.00 uur of 03.00 uur aangekomen. [medeverdachte 3] sliep al, [betrokkene 3] deed voor ons open. Ik ben in de fauteuil gaan slapen. Ik ben tegen 07.00 uur wakker geworden. Toen heb ik ook gehoord dat [medeverdachte 3] wakker was.
(dossierpagina 2217) V: (...) [medeverdachte 2] heeft tegen [betrokkene 3] gezegd dat [betrokkene 3] het vandaag moest afmaken.
(dossierpagina 2218) [medeverdachte 2] zei nog een keer tegen [betrokkene 3] dat hij de aangelegenheid moest afmaken. Hij rekende daarop.
[medeverdachte 3] bracht zijn navigatie en overhandigde deze aan [betrokkene 3] met een briefje. De navigatie had hij uit de auto gehaald. Ik heb [betrokkene 3] rondgereden in mijn Renault. We waren ongeveer twee dagen onderweg. Tenslotte zijn we naar Antwerpen in België gereden. In Antwerpen waren we in een café. Later zijn [medeverdachte 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij het café aangekomen. [medeverdachte 3] reed in een Volkswagen Passat met een Nederlands kenteken. Later kwam [medeverdachte 2] .Iedereen heeft [betrokkene 3] gefeliciteerd. [medeverdachte 2] is met twee zakken gekomen. In die zakken zat kilo’s amfetamine en tienduizenden euro’s aan geld.
(dossierpagina 2219) De zakken waarin de amfetamine was verpakt, waren van die speciale zakken. De zakken zijn zwart, relatief dik en voelde aan als een rubberlaag.
(dossierpagina 2220) [medeverdachte 3] wilde zijn navigatiesysteem terug hebben uit mijn auto. Toen ik naar mijn auto ging, stond hij er echter niet meer. Ik had hem per ongeluk geparkeerd op een plaats met een parkeerverbod. De auto was blijkbaar weggesleept.
(dossierpagina 2223) Mij werd verboden de auto op te halen en gevraagd hoeveel hij waard was. Ik zei dat de auto € 3.000,- tot € 3.500,- waard was en dat hij van een vriend uit Kroatië was. [medeverdachte 3] gaf me geld voor mijn auto. Ik ben met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] terug het café ingegaan. We wilden [betrokkene 3] halen. Toen zijn we met de auto van [medeverdachte 3] naar het adres gereden waar mijn auto naartoe was gesleept. Ik had dat adres van de politie gekregen. We zijn naar de auto gegaan. Ik heb mijn persoonlijke spullen en het navigatiesysteem uit de auto genomen. [betrokkene 3] heeft de rest van de tassen uit de auto genomen. [betrokkene 3] had een lap doordrenkt met een vloeistof en met de lap aansluitend het stuur, de bedieningsrichting en de passagierskant afgeveegd.
13. De verklaring van [verdachte] d.d. 4 juni 2014 op het politiebureau te München (welk verhoor is vertaald uit de Duitse taal), dossierpagina’s 2046- 2089, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2051) [medeverdachte 3] heet, zoals ik gehoord heb, [medeverdachte 3] met zijn voornaam. [betrokkene 1] heet met zijn voornaam [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heet [betrokkene 2] .
V: Hoe ging het verder toen u bij [medeverdachte 3] was?A: (...) Ik heb een klein pistool en een geluidsdemper gezien.
(dossierpagina 2052) V: Was het een pistool of een revolver? A: Het was een pistool. Het was metaalkleurig, niet zwart. Het pistool had een lichte kleur.
(dossierpagina 2053) V: Hoe groot was het wapen ongeveer? A: Even groot als uw wapen.
V: Kunt u iets vertellen of het een echt pistool was?A: Zover ik er iets vanaf weet, ja.
(dossierpagina 2054) V: Kunt u de geluidsdemper beschrijven? A: Deze was groter dan het pistool. Die was ook lichtkleurig en van metaal.
(dossierpagina 2055) V: Heeft u het wapen en de geluidsdemper gezien, dat ze aan elkaar zaten? A: Ze hebben het pistool meerdere keren met de geluidsdemper verbonden en vastgeschroefd en weer losgeschroefd. [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] hebben dat gedaan. [medeverdachte 3] heeft [betrokkene 3] ook gevraagd of het wapen goed was.
(dossierpagina 2056) V: Wie waren er op dat tijdstip aanwezig? A: [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [medeverdachte 3] , [betrokkene 3] en ik.
dossierpagina 2057) Opmerking van de verdachte: Ik kan u ook nog zeggen waar het wapen is. Het ligt in de haven van Antwerpen. Ik kan ook zeggen op welke plaats, bij welke zuil het in het water gegooid werd. V: Wie heeft het wapen weggegooid?
A: [betrokkene 3] .
V: Werd de geluidsdemper ook in de haven van Antwerpen gegooid?A: Nee, alleen het pistool. De geluidsdemper heeft [betrokkene 3] weggegooid bij een korte stop op een kleine inham op de autosnelweg die je van Essen naar Antwerpen neemt. Hij heeft de geluidsdemper over een daar staande vier tot vijf meter hoge betonmuur gegooid.
dossierpagina 2058) Bovendien heeft hij ook nog het jack dat hij aan had toen hij met het pistool geschoten heeft, uitgetrokken en in een zak gedaan en toen die zak met het jack over een muur gegooid.
(dossierpagina 2061) V: Weet u nog wanneer u het geld, € 150,-, bij Western Union opgehaald heeft? A: Dat was ongeveer drie tot vier dagen voor de moord in [plaats] .
V: Hoe ging het toen verder?A: We zijn met zijn drieën, dus [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en ik, met mijn Renault Scénic vanuit München naar [medeverdachte 3] te [plaats] gereden.(...) [medeverdachte 3] ging naar zijn auto. Hij haalde het navigatiesysteem uit zijn auto. Toen hij weer terugkwam, heeft hij het navigatiesysteem en een briefje aan [betrokkene 3] gegeven. Op dat briefje stond het adres waar de moord heeft plaatsgevonden.
(dossierpagina 2062) V : Stond daar de naam van een stad of van een persoon? A: Nee alleen de straat, misschien ook de stad. En het huisnummer. Ik weet nog dat er bij dat adres een paardenstal was.
(dossierpagina 2063) [betrokkene 3] en ik reden naar het adres dat in het navigatiesysteem was ingevoerd. Zoals ik later vaststelde, was dat niet het adres van de man die we wilden bezoeken, maar het adres van de paardenstal. Ik zou dat graag voor u willen tekenen (bijlage 3) (het hof: in combinatie met bewijsmiddelen 17 en 18 stelt het hof vast dat bijlage 3 op dossierpagina 2112 is weergegeven.).
V: Zegt u mij wat heeft u getekend?A: Ik heb een rechthoek met meerdere streepjes getekend. Dat moet de paardenstal voorstellen. Toen heb ik nog eens een rechthoek ingetekend met PI en nog een kleinere met P2, dat zijn beide parkeerplaatsen.
(dossierpagina 2064) Ik heb een ingekleurde kleine rechthoek getekend met het woord auto erin geschreven. Dat was de plaats waar ik gestaan heb. Toen heb ik er een straat in getekend, van de parkeerplaats waar ik overwegend stond, tot aan het begin van de straat, waar de man woont, is het ongeveer 200 meter tot die ringweg. Daar rijdt men om de daar staande huizen heen. Als je erin komt en links naar de ringweg rijdt, staan er enkele huizen naast elkaar. Ongeveer over een lengte van 250 meter zijn deze huizen gebouwd en in een van deze huizen woont de man.
V: Hoe wist u dat?A: Toen het navigatiesysteem ons naar de paardenstal gebracht had, zei [betrokkene 3] : ‘We rijden nog een rondje.’ Bij dat rondje heeft [betrokkene 3] gewezen en gezegd dat de man daar woont.
V: (...)A: We hebben dat rondje gereden en zijn naar de parkeerplaats gereden.
(dossierpagina 2067) V: (...) A: Ik ben in de richting van de ringweg gegaan en heb een rondje gemaakt.
(dossierpagina 2069) Ik stond met mijn auto zoals tevoren op de parkeerplaats. Ik heb de auto niet verplaatst. [betrokkene 3] zei tegen mij dat hij de man niet ontmoet had. Daarna reden we weg. We reden aan de inmonding voorbij, de straat verder, die vanaf de paardenstal komt. Vanaf de parkeerplaats heb ik ongeveer twee tot drie kilometer op deze weg gereden en toen naar zo’n bosperceel afgebogen. Wanneer men van de grote weg rechts afbuigt, komt men weer op een kleinere weg die dan overgaat in een veldweg het bos in. Daar hebben we geparkeerd en in de auto overnacht. Ik vroeg hem waarom we niet naar de woning van [medeverdachte 3] reden en hij zei: ‘Nee, die zal kwaad op ons zijn, morgen gaan we erheen als ik dat afgewerkt heb.’
V: Van welk voertuig maakte u gebruik?A: Een zilverkleurige Renault Scénic, bouwjaar 1999.
(dossierpagina 2070) Hij wilde niet dat we naar [medeverdachte 3] reden. Hij meende, omdat hij niets afgewerkt had. Omdat de anderen zeker geïrriteerd zouden zijn. Het was koud, we hebben daar overnacht. Ik heb steeds de auto laten lopen, zodat de verwarming ging. De volgende dag tegen zes uur ben ik weer naar deze parkeerplaats teruggegaan waar ik de vorige dag ook al stond. [betrokkene 3] is er nog een keer heen gelopen.
(dossierpagina 2071) Hij was vijf tot tien minuten weg. [betrokkene 3] kwam terug en zei dat hij niet terug naar huis wilde gaan, omdat zij immers kwaad waren. We zijn toen ver van de paardenstal naar de volgende stad gereden, misschien 100 kilometer. De stad heet Renesse. Dat is een toeristische plaats. We hebben daar koffie gedronken en iets gegeten. We waren enkele uren in Renesse. We hebben daar ook een beetje overdag op het strand geslapen. Toen zijn we weer naar dat huis gereden.
Ik heb op dezelfde parkeerplaats geparkeerd. Op de weg terug heeft [betrokkene 3] verteld dat de man een BMW en een Lexus rijdt.
[betrokkene 3] zei dat, wanneer ik de BMW of de Lexus voorbij zou zien rijden, ik in de richting van dat huis moest lopen.
(dossierpagina 2072) V: Hoe laat was het ongeveer toen [betrokkene 3] in de richting van de ringweg liep? A: Om 19.00, 20.00 of 21.00 uur.
V: Hoe ging het toen verder?A: Ik heb gezien dat een Lexus voorbij reed. (...) [betrokkene 3] kwam naar mij toe gelopen.
(dossierpagina 2073) [betrokkene 3] had een pistool met de geluidsdemper in de hand. Hij zei: Ik heb hem verwond, verwond.’ Hij liep aan mij voorbij en ik begon ook te lopen. Hij liep verder de straat in naar de grotere straat en ik liep achter hem aan.
(dossierpagina 2074) V: Waar hield hij de geluidsdemper? A: Die zat nog op het pistool.
V: Weet u nog welke kleding [betrokkene 3] op dat moment droeg?A: Spijkerbroek, ik geloof donkerblauw. Een jack met capuchon. Hij droeg ook een muts en handschoenen.
(dossierpagina 2076) V: Hoe ging het verder nadat u achter [betrokkene 3] aan gelopen bent? A: We kwamen bij de auto aan. Ik heb de auto opengemaakt. (...) Ik heb het pistool gezien en hij heeft gezegd dat hij de man verwond had. Toen hebben we ook nog gerend. [betrokkene 3] heeft het navigatieapparaat uit de houder getrokken. Hij heeft gezegd dat ik naar Essen moest rijden en hij heeft me toen ook gezegd hoe ik moest rijden. Vanaf de parkeerplaats ben ik naar links gereden, dus weg van de ringweg. Toen zijn we eerst naar rechts afgebogen.
(dossierpagina 2077) V: (...) A: Hij heeft uit zijn broekzak een briefje met adressen in Essen gehaald, een ervan was het station in Essen. Daar ben ik gestopt en is hij uitgestapt. Op het station in Essen heb ik gezien dat hij naar een container liep en daar iets in gegooid heeft.
(dossierpagina 2078) V: Hoe ging het toen verder? A: We zijn toen in de richting van Antwerpen gereden. Op deze weg, waar ik voorheen reeds over verteld heb, heeft hij de geluidsdemper en het jack over de muur gegooid. Toen we in Antwerpen warén, reden we naar de haven. Daar heeft hij toen op de grote parkeerplaats daar het pistool in het water gegooid. Dat was aan het einde van de parkeerplaats, waar campingwagens en kleinere vrachtwagens stonden. Ik teken het voor u (bijlage 7). Ik heb het haventerrein getekend, de zee, een schip dat daar lag, de parkeerplaats. Ik heb meerdere kleine vierkantjes getekend, dat zijn betonpaaltjes van ongeveer 30 centimeter hoog. Mijn auto heb ik met een rechthoek ingetekend. Ik heb in de zee een rechthoek getekend en daarin een kruis. Ongeveer op die plaats heeft [betrokkene 3] het pistool erin gegooid. Tussen de betonpaaltjes en de zee is er een weg, waarop men kan lopen. Van daaruit heeft hij het pistool in het water gegooid. [betrokkene 3] heeft ter hoogte van de auto het pistool erin gegooid.
dossierpagina 2079) V: (…)
A: We hebben daar gewacht tot het licht werd. Hij (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ) heeft geslapen. De volgende morgen zijn we naar het café gegaan, waarvan het adres op het briefje stond dat hij de avond tevoren uit zijn zak gehaald had.
V: Was er in het café iets aan de hand?A: Daar hebben we gewacht. Toen kwamen [medeverdachte 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en later ook [medeverdachte 2] . [betrokkene 3] werd door iedereen die daar was gefeliciteerd.
V: (...)A: We waren urenlang in dat café. Toen kwam [medeverdachte 2] met twee zakken.
(dossierpagina 2080) [medeverdachte 3] heeft een paar keer getelefoneerd en toen zei hij dat de chef tevreden was.
V: Waarom werd [betrokkene 3] gefeliciteerd? A: Nadat we enige tijd in het café waren, nog voordat dat (het hof begrijpt: de overdracht) met de drugs plaatsvond, zei [betrokkene 3] tegen de anderen dat hij het afgewerkt had. Daarop feliciteerden de anderen hem met de slag van de hand. In het café heeft [betrokkene 3] gezegd dat hij de man had gedood.
(dossierpagina 2081) V: Heeft hij daarbij nog iets gezegd? A: Ja: ‘De hond was twee dagen niet thuis. Ik moest op hem wachten terwijl ik in de wei lag.’ (...) [betrokkene 1] heeft hem gevraagd hoe [betrokkene 3] het gedaan heeft en [betrokkene 3] zei dat hij van achteren naar hem toegegaan is en hem toen in zijn hoofd geschoten heeft. Ik geloof dat [betrokkene 3] zelfs gezegd heeft dat de man op dat moment iets uit de kofferruimte gehaald heeft.
(dossierpagina 2083) V: (...) A: Toen we in dat café waren, is mijn auto door de politie weggesleept. Ik had deze op een groenstrook geparkeerd.
(dossierpagina 2084) V: Waar staat de auto nu? A: Ik denk dat de auto nog op die bewaarplaats staat in Antwerpen.
V: Ligt het navigatieapparaat nog in de auto?A: Nee, omdat ik toen met [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in zijn Passat naar de bewaarplaats ben gereden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben mij en [betrokkene 3] opgedragen om naar de auto te gaan en het navigatiesysteem te halen. Ik moest mijn spullen halen. [betrokkene 3] hebben ze nog een doek gegeven. [medeverdachte 2] heeft hem toen een kleine plastic fles gegeven die naar alcohol rook. [medeverdachte 2] heeft tegen [betrokkene 3] gezegd dat hij met de doek en het middel het stuur, dashboard en de deurgrepen zuiver moest maken. [medeverdachte 2] of [medeverdachte 3] heeft ook nog gezegd dat [betrokkene 3] de vloermatjes mee moest nemen. We zijn toen naar binnen gegaan en hebben tegen de mensen van de bewaking gezegd dat ik nog iets uit mijn auto wilde halen en dat werd ons toegestaan.
(dossierpagina 2085) V: Kunt u ongeveer aangeven wanneer de moord plaatsvond? A: Het was in februari en ’s-avonds tussen 20.00 uur en 23.00 uur.
(dossierpagina 2086) [medeverdachte 3] heeft me een YouTube video laten zien. In de video werd over een moord verteld. [medeverdachte 3] heeft het voor me vertaald. Dat een vrouw het gezien had. Dat er een compositietekening van mij was. Ik heb die compositietekening bekeken en vastgesteld dat het werkelijk veel op mij lijkt.
(dossierpagina 2087) V: Bedoelt u daarmee de compositietekening (bijlage 8) (het hof: dossierpagina 2041)? A: Ja, dat is de compositietekening die in de video getoond werd.
V: Kunt u zich nog herinneren aan voertuigen die in deze video getoond werden?A: De kleur van de auto’s was vals. Er werd een gezinsauto gezocht, maar ze hebben een Ford laten zien, een donkere Ford. Mijn auto was echter een Renault Scénic zilverkleurig.
V: Was het u duidelijk dat er naar uw auto werd gezocht?A: Dat was me duidelijk. Heel duidelijk was me ook dat getuigen daar iets verwisseld moesten hebben. [medeverdachte 3] heeft me de hele video vertaald en daarom weet ik dat deze Ford in verbinding met de compositietekening werd gezocht. Bovendien werd in de video verteld dat de getuigen niet zeker waren of het kenteken met [AA] of [AB] begon. Ik had op mijn Renault Scénic het kenteken [AA] .
(dossierpagina 2088)V: (…) A: Ik had altijd alleen de Renault Scénic van mijn vriend in Kroatië met het [AA] -kenteken.
(dossierpagina 2089)Mij schiet nog te binnen dat ik de kleding nog heb die ik toen droeg. De politie heeft die kleding meegenomen. V: Wat voor kleding droeg u? A: Een lange zwarte wintermantel, daaronder een zwart hemd, zwarte stoffen broek en witte Puma sportschoenen.
14. De verklaring van [verdachte] d.d. 10 juni 2014, dossierpagina’s 2090-2108, welk verhoor plaatsvond in het politiebureau te München, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2091)V: Jij hebt situatieschetsen bij je. Wat staat erop? A: Dit zijn schetsen van de locaties. Nummer 1: Dit gaat over de situatie toen de moord al gepleegd was. Van sommige voorwerpen weet ik waar ze zijn. Het zijn voorwerpen die bij de moord gebruikt zijn. Dit is een rustplaats bij de weg. Dat is misschien 500 meter van de grens met België. Het is een grote rustplaats. Er stond een vrachtauto. Ik moest daar stoppen van [betrokkene 3] .
(dossierpagina 2092)V: Wij beginnen het verhoor over hetgeen is voorgevallen op vrijdag 21 februari 2014, de dag voor de moord. Wat heb jij die dag gedaan? A: Ik begin in de ochtend. We waren in het huis van [medeverdachte 3] in [plaats] . Ik heb de exacte positie van het huis al aan de politie laten zien op Google Maps. In het huis waren [medeverdachte 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] .
[medeverdachte 2] zei herhaaldelijk: ‘Maak het vandaag af, maak het alsjeblieft vandaag af.’ Hij bleef benadrukken dat het die dag moest gebeuren. (dossierpagina 2093)De rest van de jongens ging weg. De enigen die in het huis bleven, waren [betrokkene 3] en ik. Nog vlak daarvoor ging [medeverdachte 3] naar zijn auto en haalde daar zijn navigatie uit. Dat gaf hij aan [betrokkene 3] . Samen met nog een stukje papier.
V: Wat voor auto heeft [medeverdachte 3] ?A: Hij had een donkerblauwe Passat, ik geloof een model tussen 1998 en 2003 met Nederlandse kentekenplaten. Ik zag duidelijk gele platen.
V: Wat stond er op het papiertje?A: Het was het adres van de manege waar de auto later geparkeerd stond. Ik zag het adres toen [betrokkene 3] het adres in de navigatie aan het typen was. Het was een geel post-it briefje. We zijn nog een paar uurtjes in het huis gebleven en daarna heb ik hem nog rondgereden naar een aantal locaties.
V: (...)A: Het nummer dat [betrokkene 3] gebruikte, ken ik en het moet mogelijk zijn om te achterhalen of dat nummer daar gebruikt is. Het nummer staat in mijn telefoon en die is hier in beslag genomen. Het nummer staat in mijn telefoon onder de naam [betrokkene 3] , dat betekent Kale.
(dossierpagina 2094)V: Waar zijn jullie na het rondrijden naartoe gereden? A: Naar de manege. Dat was ongeveer 50 kilometer rijden, ongeveer drie kwartier. Er waren twee aparte parkeerplaatsen. Een grotere in de buurt van een café. Eenmaal daar aangekomen zei [betrokkene 3] dat ik niet moest stoppen. We doen nog even een kort rondje, zei hij. (Verbalisant: Verdachte maakt een schets en tekent een rondje. Aan hem wordt ook bijlage 3 getoond) Dat is exact de tekening. Een van de vijf huizen wees [betrokkene 3] aan. Hij wees naar de woningen aan mijn rechterkant. Ik was linksaf het rondje in gereden. Hij zei dat het de woning was van de betreffende persoon. Daarna ben ik naar parkeerplaats P2 gereden. Ik parkeerde de auto met de voorkant in de richting van het rondje dat wij daarvoor hadden gereden.
(dossierpagina 2097)Ik hoorde van [betrokkene 3] dat de man niet thuis was gekomen. [betrokkene 3] zei dat ze de volgende dag terug zouden komen.
(dossierpagina 2098)V: Had jij zelf een tas bij je? A: (...) Ik had een klein tasje met documenten. Ik droeg dat tasje over mijn schouder, schuin over mijn lichaam. Het is van lichtbruin leer. Ongeveer het formaat A5. De tas is door de politie hier in beslag genomen.
V: Wanneer is de foto gemaakt die op Facebook staat?A: [betrokkene 3] heeft die foto gemaakt. Ik heb volgens mij vier of vijf foto’s. Daar sta ik op zoals ik gekleed was op vrijdag en zaterdag van de moord. Die foto’s heeft [betrokkene 3] in Renesse gemaakt.
V: Wanneer droeg je die tas?A: Die tas had ik altijd bij me als ik uit de auto ga.
V: Hoe lang ben jij?A: 1.78 meter.
V: Hoe lang is [betrokkene 3] ?A: Hij is behoorlijk langer. Misschien wel 25 centimeter langer. Ik denk dat ik tot aan zijn schouders kom.
V: Jij hebt de compositietekening gezien. Wat vond je daarvan?A: Ik zag alleen die ene tekening die op mij sloeg. Ik herkende mijzelf daarin.
(dossierpagina 2099)V: Hoe kan het dat verschillende getuigen hebben verklaard over de man van de tekening die daar tegelijk met een andere man was? A: (...) Op de dag van de moord was ik met hem samen.
(dossierpagina 2100)V: (...) A: [betrokkene 3] zei dat we niet terug konden gaan omdat de klus niet geklaard was. [betrokkene 3] had gezegd dat hij het vandaag zou regelen en dat was niet gelukt. En [betrokkene 3] wist dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hierover pissig zouden zijn. Dit was de reden dat [betrokkene 3] zei dat we in de bosjes zouden slapen. Daarop hebben we in de auto geslapen, iets verder in de bosjes. Ik had het behoorlijk koud.
V: Waar ergens?O: De verdachte wijst twee straten aan op de plattegrond. Staartseduinen en Heidebaan.A: Een van deze straten was het. Ik denk de Heidebaan.
(dossierpagina 2101)Het verhaal begon in München, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn uit Bosnie gekomen. Er werd gezegd dat [betrokkene 3] een chauffeur nodig had voor een klus.
(dossierpagina 2102)V: (…) A: Ik heb daags na de moord geld gekregen. Dat was in Antwerpen.
V: Van wie kreeg je dat geld?A: Het geld kwam van [medeverdachte 2] . In het café in Antwerpen voerde [medeverdachte 3] een telefoongesprek in de Albanese taal of in het Nederlands. Er waren drie belangrijke gesprekken. [medeverdachte 3] voerde het gesprek in een vreemde taal. In het tweede belangrijke gesprek richtte [medeverdachte 3] zich weer tot [betrokkene 3] . Ik hoorde dat [medeverdachte 3] zei dat de man dood was en dat de klus geklaard was. Iedereen begon [betrokkene 3] te feliciteren. Men was opgelucht en blij dat het gelukt was. [medeverdachte 3] zei dat [betrokkene 3] niet slim was maar wel betrouwbaar. Als je hem een klus opdraagt voert hij die ook uit.
V: Je hebt in je verklaringen een aantal personen genoemd. Omschrijf die personen eens. De vriend uit Bosnië die contacten in München had?A: Dat is de jongste broer van [betrokkene 1] , [betrokkene 4] .
(dossierpagina 2104)V: Wanneer heb je [betrokkene 2] voor het eerst ontmoet? A: In München toen hij samen met [betrokkene 1] hier naartoe kwam.
(dossierpagina 2105)[medeverdachte 3] woont al jaren in Nederland in [plaats] . De straat is in de buurt van de [a-straat] . In die straat is een soort van verscholen parkeerplaats. [medeverdachte 3] heeft een duivenkooi in zijn tuin. Hij had een wietkwekerij in zijn huis.
V: Waar heb je [betrokkene 3] voor het eerst ontmoet?A: In Zenica toen ik bij [betrokkene 4] op bezoek was.
(dossierpagina 2106)V: Je hebt verklaard dat jullie foto’s hebben gemaakt op het strand. Wij hebben een afdruk van die foto’s gemaakt en tonen jou er een. A: Ik herken [betrokkene 3] van die foto. Dit was de kleding die hij vrijdag aan had in Renesse. Op zaterdag had hij compleet andere kleren aan. Hij had toen een donkere spijkerbroek aan en een zwarte jas.
V: Welke talen spreekt hij?A: Bosnisch en zwak Engels.
V: Wat is zijn verblijfsadres?A: Hij verblijft bij [medeverdachte 3] in zijn woning. Hij was daar altijd als ik daar op bezoek was. Ik weet dat hij bij [medeverdachte 3] is ingetrokken.
Het slachtoffer dat vermoord is, had een solarium. [betrokkene 3] werd een hele maand op de moord voorbereid. Hij werd gecoacht door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Ze hebben hem diverse locaties laten zien. Ik heb dit van [medeverdachte 3] gehoord. Ik hoorde dat ze bij de zonnestudio zijn geweest en dat het slachtoffer daar ook was.
16. De verklaring van [verdachte] d.d. 11 juni 2014, met bijlagen, dossierpagina’s 2119-2167, welk verhoor plaatsvond in het politiebureau te München, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2120)V: Wat is het signalement van [medeverdachte 2] ? A: Lengte 1.80 tot 1.90 meter denk ik. Hij heeft min of meer een normale bouw, met een bierbuikje, hij is niet echt te dik, maar hij heeft wel wat kilo’s teveel. Hij heeft kort haar en een beetje grijs.
(dossierpagina 2121)Ik schat hem tussen de 30 en 40 jaar oud. Ik weet dat [medeverdachte 2] kinderen heeft. Ik weet dat de kinderen klein zijn.
V: (...)A: Dit was vanuit een gesprek tussen [medeverdachte 2] (...) en [medeverdachte 3] . Twee klanten kwamen bij [medeverdachte 2] drugs kopen. Deze deal ging verkeerd. En de klanten begonnen toen te schieten. Deze deal was bij [medeverdachte 2] thuis. Ze hadden in het gesprek erover wat voor risico’s dit met zich bracht voor zijn kinderen.
(dossierpagina 2122)V: Welke talen spreekt hij? A: Bosnisch, Kroatisch, Servisch, Albanees, Duits en Nederlands. Hij sprak met [medeverdachte 3] Albanees op de momenten dat hij iets discreets moest zeggen.
V: Waar woont hij ergens?
A: Hij woont ergens in de buurt van [plaats] , maar ik weet niet precies in welk stadje. [medeverdachte 3] heeft een paar keer duidelijk gezegd dat [medeverdachte 2] niet in [plaats] woont. Een paar keer was ik erbij dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] uitnodigde. [medeverdachte 2] was er dan elke keer binnen 20 minuten. Als [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 3] langskwam had [medeverdachte 2] het commentaar dat hij kotsmisselijk werd van al die bruggen, omdat er camera’s op die bruggen staan.
(dossierpagina 2123)V: Van welke voertuigen maakt hij gebruik? A: Audi A4 station model. Gele kentekenplaten, ik geloof dat ze Nederlands waren.
(dossierpagina 2127)V: Onder welke namen staan [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] opgeslagen? A: [betrokkene 3] staat geregistreerd onder zijn bijnaam [betrokkene 3] . [betrokkene 2] en [betrokkene 1] staan onder hun eigen namen opgeslagen. Het is mogelijk dat [betrokkene 2] onder de naam [betrokkene 2] staat opgeslagen.
(dossierpagina 2131)Opmerking verbalisant: Aan verdachte werden een zwarte jas en een bruine tas getoond. V: Is de getoonde jas de jas die je aan had op de dag voor de moord en de dag van de moord? A: Ja.
(dossierpagina 2132)V: Geef je toestemming aan de Nederlandse politie om deze jas mee te nemen ten behoeve van het onderzoek in Nederland? A: Ja.
V: Is de tas die je getoond is, de tas die je bij je had op de dag voor de moord en de dag van de moord?A: Ja.
V: Geef je toestemming aan de Nederlandse politie om deze tas mee te nemen ten behoeve van het onderzoek in Nederland?A: Ja.
(dossierpagina 2134)V: (...) A: [betrokkene 3] had vanaf het moment dat ik hem naar mij toe zag rennen, nadat de moord gepleegd was tot het moment van de stop, handschoenen aan.
(dossierpagina 2135)V: (...) A: [betrokkene 2] had een geldbedrag van duizenden euro’s en amfetamine, dat was zijn beloning voor de succesvolle klus. [betrokkene 3] heeft dit gekregen van [medeverdachte 2] . Ik weet dat [medeverdachte 2] drugs en geld aan [betrokkene 3] gaf. [medeverdachte 2] gaf [betrokkene 3] een geldbedrag van tienduizenden euro’s en kilo’s amfetamine. [betrokkene 1] kreeg een geldbedrag van enkele duizenden euro’s en amfetamine. Ik kreeg geld. Er was op dat moment nog amfetamine in de auto van [medeverdachte 2] . Dit was de Audi A4 die ik eerder bij [medeverdachte 2] heb beschreven.
(dossierpagina 2136)[medeverdachte 2] kwam dus met het geld en de amfetamine. Er was nagenoeg geen gesprek waardoor ik de indruk kreeg dat het van tevoren was gepland en afgesproken wat iedereen kreeg.
(dossierpagina 2137)O: Verdachte wordt een foto getoond, dit is bijlage B (het hof: dossierpagina 2145). V: Is dit het café? A: Ja.
(dossierpagina 2139) V: Foto’s C en D (het hof: dossierpagina's 2146-2147)? A: Dit is [betrokkene 3] . D in Renesse, C in Antwerpen, vlak voor de dierentuin bij het beeld van de dinosaurus.
V: Foto E (het hof: dossierpagina 2148)? A: [betrokkene 1] . Deze foto is gemaakt kort nadat ze vanuit Bosnië naar München zijn gekomen.
V: Foto F (het hof: dossierpagina 2149)? A: [betrokkene 1] , is een foto gemaakt in München.
V: Foto G (het hof: dossierpagina 2150)? A: Dit is [betrokkene 3] in Renesse. Hij schrijft in het zand het woord ‘Celo’.
(dossierpagina 2143)V: Foto I (het hof: dossierpagina 2152)? A: Dat ben ik. Ik draag de kleding die ik droeg op de dag van de moord. En niet alleen de dag van de moord, maar die drie dagen.
17. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 mei 2015, dossierpagina’s 2433-2448, betreffende de verklaring van [verdachte] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2438)[betrokkene 3] had een papiertje bij zich met wat adressen erop. Hij heeft later Essen in het navigatiesysteem ingevoerd.
(dossierpagina 2440)O: Verdachte maakt een tekening van een parkeerterrein. De tekening wordt als bijlage 6 bij dit proces-verbaal gevoegd (dossierpagina 2448). A: Er waren meerdere ingangen bij het parkeerterrein. Ik weet dat er aan de ene kant veel auto’s en mensen waren en dat wij naar de andere kant van het parkeerterrein gingen. Daar was het rustiger en waren slechts wat kleine vrachtwagentjes en oude campers. [betrokkene 3] stapte daar uit. Ik had geparkeerd in de eerste rij, vlak bij het water. Er was daar een klein muurtje of het waren bloembakken. Daar heeft [betrokkene 3] het wapen weggegooid. Ik kon het goed zien omdat er een straatlantaarn was. De reden dat ik een schip heb getekend is omdat er veel activiteit aan boord was. Het lukte niet om weg te gaan omdat de motor niet meer goed was. We konden de auto niet meer starten volgens mij. [betrokkene 3] ging in de auto slapen. In de ochtend zijn we naar het café in Antwerpen gegaan.
V: Was dat het café waar jullie de buit hebben verdeeld?A: Ja. Eenmaal daar aangekomen heb ik geparkeerd op het gras. Daarom werd mijn auto door de politie weggesleept. Die plek was 200 meter van het café.
18. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 mei 2015, dossierpagina’s 2449-2459, betreffende de verklaring van [verdachte] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2450)V: Heb jij voor de moord nog in de omgeving rondgelopen? A: Ja.
V: Hoe is dat gegaan?A: Ik ging steeds maar één dezelfde weg wandelen. Het is een circulair pad. Ik ging een paar keer de ronde lopen.
V: (...)A: Ik denk dat ik een cirkel samen met [betrokkene 3] heb gelopen. De straat loopt in een cirkel. Ik weet niet zeker of dit de eerste of tweede dag was.
V: Waar ben je met [betrokkene 3] geweest toen je met hem rondliep?A: De straat loopt in een cirkel. Daar hebben we gelopen.
(dossierpagina 2451)V: Bij welke woningen ben je geweest? A: De straat is daar best smal. We zijn langs alle woningen gelopen.
V: Zijn jullie samen langs de woning van het slachtoffer gelopen?A: Aangezien die woning in die straat ligt, ja.
V: (...)A: Ik heb op de eerste dag samen met [betrokkene 3] met de auto een rondje door de straat gereden. Toen heeft [betrokkene 3] gezegd: ‘Hier woont die man’.
(dossierpagina 2452)V: Je zei dat [betrokkene 3] niet naar huis wilde voordat de klus geklaard was. A: Ja, hij wilde niet naar huis voordat de klus geklaard was. [medeverdachte 2] heeft meerdere keren tegen [betrokkene 3] gezegd: “Maak het vandaag af, maak het vandaag af.” Het commentaar van [betrokkene 3] was: als we teruggaan zonder dat de klus geklaard is, zouden we problemen en gezeik krijgen.
Ik merkte tijdens de interactie dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] qua hiërarchie hoger zaten dan [betrokkene 3] . Dat was te merken aan de manier van omgaan.
(dossierpagina 2455)V: Wat is jou, ongeacht het tijdstip, verteld over het motief waarop deze man dood moest? A: De man moest eraan wegens een mislukte drugsdeal. Dan bedoel ik dat er iets niet is betaald of iemand is opgelicht. Een probleem over een betaling of een levering of iets dergelijks.
19. Een proces-verbaal van bevindingen uitlevering van bescheiden gegevens d.d. 24 juli 2014, met bijlage, dossierpagina’s 5673-5676, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 5674)Op 24 juli 2014 werden digitaal gegevens verstrekt door Western Union aan de politie Zeeland-West-Brabant.
(dossierpagina 5675)Op 18 februari 2014 om 09.04 uur heeft [medeverdachte 3] een bedrag van € 150,00 overgemaakt naar [verdachte] . [medeverdachte 3] heeft het geld verzonden vanuit het GWK Travelex te Roosendaal. [verdachte] heeft op 19 februari 2014 om 06.59 uur het geld opgehaald bij Western Union International B.V. te München.
20. Een proces-verbaal van bevindingen Western Union België d.d. 26 november 2014, dossierpagina’s 5684-5685, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 5684)Naar aanleiding van de gewelddadige dood van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , wonende aan de [b-straat 1] [plaats] , werd op 23 februari 2014 in opdracht van het Openbaar Ministerie te Breda een team grootschalige opsporing geformeerd onder de werknaam TGO Hainichen met onderzoeksnummer 20TGO14005.
(dossierpagina 5685)Op 21 november 2014 werden aan de politie Zeeland-West-Brabant digitaal gegevens verstrekt door het FGP Antwerpen betreffende de ontvangen Western Union gegevens. Op 27 januari 2014 om 13.09 uur heeft [medeverdachte 3] een bedrag van € 300,00 overgemaakt naar [betrokkene 3] . [medeverdachte 3] heeft het geld verzonden vanuit Western Union te Antwerpen. [betrokkene 3] heeft op 28 januari 2014 om 05.14 uur het geld opgehaald bij Investicioni Komercijaina Bank te Zenica (Bosnië-Herzegovina).
50. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 oktober 2014, dossierpagina’s 2733-2756, betreffende de verklaring van [medeverdachte 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2735)V: Welk telefoonnummer gebruikte je? A: Ik geloof dat ik in 90% van alle gevallen het nummer [telefoonnummer 5] heb gebruikt.
(dossierpagina 2737)V: (...) A: Het klopt dat ik op een zondag in [A] ben gekomen.
(dossierpagina 2738)V: Welk café bedoel je? A: [A] op Roosevelt.
V: Waar is [medeverdachte 2] in Antwerpen geweest?A: Hij was in dat café.V: (...)A: We keken waar de auto was. Want de auto stond geparkeerd, niet ver van het café [A] . Maar het bleek dat de auto door de sleepdienst was weggehaald wegens fout parkeren.
(dossierpagina 2739)Ik heb eerst drie tot vier keer gebeld met mijn telefoon om te vragen waar de auto was. Ik belde naar mensen die ik in Antwerpen ken, om te vragen waar gesleepte auto’s worden gestald.
(dossierpagina 2740)O: Wij tonen de verdachte twee foto’s van [betrokkene 1] . A: (...) Ik heb deze man gezien. (dossierpagina 2741) O: Wij tonen de verdachte een foto van [betrokkene 2] . A: Hij kwam samen met de persoon op de vorige foto.
V: Hoe lang zijn zij bij jou thuis gebleven?A: Waarschijnlijk een dag of twee à drie dagen.
V: Wie waren er nog meer in jouw woning?A: [verdachte] .
V: Waar sliepen [betrokkene 3] en zijn vrienden (het hof begrijpt dat met ‘vrienden ’ wordt bedoeld: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [verdachte] )? (dossierpagina 2742)A: Beneden had ik een tweezitsbank, een driezitsbank en een fauteuil.
(dossierpagina 2745)V: Van welke andere telefoonnummers heb jij gebruik gemaakt? A: Ik heb ook een thuisnummer.
V: Wat kun jij vertellen over het nummer [telefoonnummer 3] ?A: Ik geloof dat dit mijn thuisnummer is.
(dossierpagina 2747)V: (...) A: Er zin veel mensen aan wie ik mijn navigatiesysteem heb uitgeleend.
V: Van wie kun jij je dat herinneren?A: [betrokkene 3] heeft mijn navigatie gebruikt. De rest kan ik mij niet herinneren.
52. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 oktober 2014, dossierpagina’s 2505-2518, betreffende de verklaring van [betrokkene 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2514)V: De auto van [verdachte] was kapot en kwijt? A: Hij had hem ergens geparkeerd. Later bleek dat hij was weggesleept. Die twee hebben geholpen dat de auto teruggevonden werd, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] is volgens mij per toeval met [medeverdachte 2] meegegaan.
53. De verklaring van getuige [betrokkene 3] , afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 3 december 2018, opgenomen in het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 december 2018, voor zover inhoudende:
(pagina 13 tot en met 17 van het proces-verbaal van de terechtzitting van [medeverdachte 3] d.d. 3 december 2018)Opmerking griffier: de verdachte [betrokkene 3] heeft in zijn eigen strafzaak het volgende verklaard:
U, voorzitter, vraagt mij of ik op 22 februari 2014 samen met [verdachte] in de nabijheid van de woning van het latere slachtoffer [slachtoffer] aan de [b-straat 1] te [plaats] ben geweest. Ik ben daar geweest. U vraagt mij waarom ik naar de woning van het slachtoffer ben gegaan. [medeverdachte 3] heeft mij gevraagd om daar met [verdachte] naartoe te gaan. U vraagt mij of ik behalve op 22 februari 2014 ook al eerder bij die woning ben geweest. Ja. Ik ben daar één keer eerder geweest. Ik ben als gast bij [medeverdachte 3] gekomen. We hebben rondgereden. Hij heeft het huis aan mij aangewezen en ook twee auto’s. [verdachte] en [betrokkene 1] zouden ook nog bij hem langskomen. Hij was aan het wachten op nog een ander, [betrokkene 2] . [medeverdachte 3] zou achterblijven met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .[…]De advocaat-generaal vraagt of ik op enig moment een briefje heb gezien met het adres in [plaats] . Dat adres had ik bij me. [medeverdachte 3] had dat voor mij opgeschreven. Dat was op een stuk papier. Ik heb het ingevoerd in de navigatie.
54. De verklaring van [betrokkene 2] d.d. 21 april 2015, dossierpagina’s 3276-3338, afgelegd bij de politie te Augsburg, voor zover inhoudende:
[…]
(dossierpagina 3285)V: (...) A: Ze hebben aangekondigd dat ze een job uit te voeren hadden. Ik heb zelfs het wapen in de woning gezien. V: Kunt u dat wapen nader omschrijven? A: Het was geen grootkaliber wapen, er was een geluidsdemper op aangebracht. Het zag eruit als zilverkleurig of vernikkeld.
(dossierpagina 3286)V: Kunt u de geluidsdemper omschrijven? O: [betrokkene 2] wordt een A4 blad overhandigd en wordt verzocht de grootte van het wapen met inbegrip van de geluidsdemper te tekenen. [betrokkene 2] vertelt intensief over de grootte van het wapen en tekent dit op het papier. Hem wordt verzocht zijn handtekening op de tekening te zetten. De geluidsdemper was ook zilverkleurig of zwart.
V: Wie heeft het wapen onder de bank gehaald?A: [betrokkene 3] .
V: Onder welke bank lag het wapen?A: In de woning bij [medeverdachte 3] .
(dossierpagina 3287)O: [betrokkene 2] wordt verzocht de ruimte te tekenen waar hij gezeten heeft en waar de bank stond waar onder vandaan het wapen gehaald werd. A: Hier staat een sofa. Hier staat een grote tv. Ik heb hier gezeten en hij heeft van hier het pistool en de geluidsdemper er onderuit gehaald. Die lag daaronder. Hier zat [betrokkene 1] , [betrokkene 3] was hier en [verdachte] zat hier. Later kwam toen [medeverdachte 3] erbij.
(dossierpagina 3289)V: Welke personen, buiten u, hebben nog in de woning overnacht? A: Ik, [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 3] en [medeverdachte 3] .
(dossierpagina 3291)V: (...) A: [verdachte] en [betrokkene 3] zijn weggegaan. Zij reden met de eerder genoemde Scénic. [medeverdachte 3] bleef bij ons in de woning.
V: Hoe lang bleven die twee weg en hoe laat was dat?A: We zijn in de woning achtergebleven. [medeverdachte 3] heeft met iemand getelefoneerd. Ze waren de hele nacht deze dag, toen de hele daarop volgende dag weg.
V: (...)A: Op de dag dat [verdachte] en [betrokkene 3] weg waren, reden wij ( [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] en ik) naar een café in Antwerpen. We reden met de auto van [medeverdachte 3] . We bleven ongeveer anderhalf uur in het café. [medeverdachte 3] verliet in die tijd het café.
(dossierpagina 3292)V: Bent u tijdens de heen- of terugrit nog ergens anders heen gereden of bent u ergens gestopt? A: [medeverdachte 3] wachtte op een Albanees. Hij is met zijn voertuig achter ons gaan staan. [medeverdachte 3] ging naar het voertuig van de Albanees, heeft deze flessen aangenomen en kwam naar ons terug.
(dossierpagina 3293)V: Werd er voorheen al over de ‘opdracht’ gesproken? A: [medeverdachte 3] , [verdachte] en [betrokkene 3] hebben daar al over gesproken. Ik heb gehoord dat deze plaats ongeveer 40 kilometer weg was.
(dossierpagina 3294) V: Wat werd er later over deze plaats nog verteld? A: Dat was op de volgende dag, toen ze teruggekeerd waren. [verdachte] en [betrokkene 3] hebben een nacht lang op iemand gewacht, die niet gekomen is. Toen reden ze van die plaats weg en hielden zich aan zee op. Ik heb bij de politie een foto gezien waarop ik [verdachte] herken (bijlage 4, het hof: dossierpagina 3250). V: [betrokkene 2] wordt nu een foto voorgelegd (bijlage 12, het hof: dossierpagina 3256). A: Ja, op de foto herken ik [betrokkene 3] .
(dossierpagina 3297) V: Heeft u de Albanees bij andere gelegenheden gezien? A: Ja. Dat was onze laatste ontmoeting in het café in Antwerpen. Dat was na de moord. We reden met twee auto’s. [betrokkene 1] en ik reden in de auto van [medeverdachte 3] , die ons reed. [verdachte] en [betrokkene 3] ontmoetten we in het café in Antwerpen. Zij reden apart met de Renault Scénic.
V: Toen u alle vijf in het café was, kwam er nog ene persoon bij?A: [medeverdachte 3] verliet meerdere keren het café en wachtte klaarblijkelijk op iemand. Hij kwam toen met iemand terug. De persoon kwam naar ons toe, gaf ons de hand. Ik kan met zekerheid zeggen dat het om een Albanees ging. Zowel zijn uiterlijk als ook zijn accent wezen hier duidelijk op.
V: Wat was de reden voor het verschijnen van de Albanees?A: [medeverdachte 3] is met de Albanees naar buiten gegaan.
(dossierpagina 3298)Ik kom terug op de plaats waar we in het café waren en nu begon de nervositeit met de auto, die door de afsleepdienst weggebracht werd. Ik weet dat het voor [verdachte] oneindig belangrijk was bij het navigatieapparaat in de auto te komen.
Ik weet dat [verdachte] in de Renault Scénic geen navigatieapparaat had. [medeverdachte 3] gaf [verdachte] een nieuw navigatieapparaat wat ze gebruikten om in het dorp te komen. Beiden waren, nadat de auto weggesleept was, bang dat het navigatieapparaat gevonden zou worden.
(dossierpagina 3299)V: Hoe kwamen [verdachte] of [medeverdachte 3] na het wegslepen van de personenauto aan het navigatieapparaat? A: Ik denk dat [medeverdachte 3] in opdracht van de Albanees gehandeld heeft. Ik had de indruk dat [medeverdachte 3] de ‘overdragende’ of uitvoerende’ voor de Albanees was.
V: Kunt u de Albanees omschrijven? A: Ik zou hem wel herkennen, wanneer ik een foto van hem zou zien. Ik kan mij herinneren dat hij heel kort haar had, een groot hoofd en een hoog voorhoofd. O: [betrokkene 2] wordt nu een foto voorgelegd (bijlage 7, het hof: dit betreft een foto van [medeverdachte 2] , dossierpagina 3253). A: Ja, dat is de persoon.
V: Laat de foto de persoon zien, zoals hij er bij de ontmoeting uitzag?A: Ja, precies. Ik weet nog dat de Albanees getrouwd is en twee of drie kinderen heeft. Dit werd me door [medeverdachte 3] verteld.
(dossierpagina 3301)V: U heeft gezegd dat het navigatieapparaat zich in de auto bevond, toen deze weggesleept werd. Hoe kwam [verdachte] aan het navigatieapparaat? A: Toen we in het café zaten zijn [medeverdachte 3] en de Albanees naar buiten gegaan. De meeste tijd was de Albanees buiten, [medeverdachte 3] kwam steeds weer binnen en ging weer naar buiten. Zoals ik begrepen heb, was de Albanees erachter gekomen, waar de auto naartoe gebracht werd of waar deze zich bevond.
(dossierpagina 3302)V: Wat gebeurde er daarna in het café? A: [medeverdachte 3] wachtte op een telefoontje.
(dossierpagina 3303)Mij werd duidelijk dat dit de betaling was voor die zaak, die de vorige avond afgewikkeld was.
(dossierpagina 3305)V: Toen u in het café in Antwerpen was en de betaling van [verdachte] en [betrokkene 1] besproken werd, kwam het daar tot verdere uitbetalingen? A: Ja, daartoe kwam het. Later heb ik de overhandiging gezien.
V: (...)A: [medeverdachte 3] verliet het lokaal (het hof begrijpt: het café).
V: Heeft u de overhandiging van geld of kilo’s gezien?A: Na vijf minuten kwam [medeverdachte 3] terug. Hij zat met ons aan tafel, toen ging hij aan de telefoon, verliet het lokaal en kwam met een zwarte zak terug. [medeverdachte 3] haalde een stapeltje bankbiljetten uit de zak en gaf ze aan [verdachte] .
(dossierpagina 3309)V: Hoe lang bleef u in het café? A: Zeker drie tot vier uur.
(dossierpagina 3322)Voor de rit werd een van de twee via Western Union een bedrag van € 150,00 overgemaakt.
(dossierpagina 3331)We reden op 23 februari 2014 naar Antwerpen, ontmoetten daar de Albanees en werd de zak geld overhandigd.
55. De verklaring van [betrokkene 2] d.d. 24 november 2015, afgelegd ten overstaan van de rechter aan het kantongerecht te Straubing, los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
(pagina 15 van het verhoor)De auto van [verdachte] stond niet waar hij hem geparkeerd had. Er werd toen vastgesteld dat de auto waarschijnlijk was weggesleept, omdat hij verkeerd stond geparkeerd. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben toen ergens opgebeld om vast te stellen waar de auto was.
56. De verklaring van getuige [betrokkene 2] d.d. 15 januari 2018, opgemaakt tijdens de besloten zitting van het Amtsgericht Straubing, los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
(pagina 8 van het verhoor) In het tweede café werd over geld en drugs gepraat. Ik was aanwezig bij de geldoverdracht. Ik heb een plastic zak gezien. (pagina 9 van het verhoor) [medeverdachte 2] was erbij. Hij is weliswaar later die dag in het café verschenen. Toen het geld en de drugs werden aangeboden was [medeverdachte 2] aanwezig. [medeverdachte 3] vroeg [verdachte] of hij drugs of geld wilde en [verdachte] vroeg [betrokkene 1] of hij amfetamine of geld wilde hebben. Tien minuten later kwam [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] binnen en hij had die spullen bij zich. [medeverdachte 3] ging naar buiten, kwam terug, ging weer naar buiten en kwam met [medeverdachte 2] terug. [medeverdachte 3] had zijn telefoon aan en tien minuten later verscheen [medeverdachte 2] en had hij die spullen bij zich. [medeverdachte 3] ging naar buiten, kwam enkele minuten later terug, ging toen weer naar buiten en kwam met [medeverdachte 2] terug. [medeverdachte 2] was erbij toen het geld en de drugs werden uitgedeeld.”
7. De bewijsoverwegingen van het hof houden onder meer het volgende in:
“1. 112-melding en bevindingen ter plaatseOp 22 februari 2014 om 21.06 uur kwam bij de ambulancedienst van de meldkamer een eerste melding binnen dat er aan de [b-straat] te [plaats] een persoon onwel was geworden. Naar aanleiding van bovenstaande melding gingen meerdere politie-eenheden ter plaatse. Op de oprit van [b-straat 1] werd - naar later is gebleken - [slachtoffer] aangetroffen. Hij lag op zijn rug, met zijn voeten in de richting van een zwarte personenauto, merk Lexus. Hij was gewond aan de rechterzijde van zijn hoofd en naast hem lag een grote plas bloed op de grond (bewijsmiddelen 1, 2 en 63). [slachtoffer] overleed op 23 februari 2014 te 04.30 uur in het Universitair Ziekenhuis te Antwerpen. Bij sectie op het slachtoffer werd een inschotverwonding rechts aan het behaarde hoofd gezien met een schotkanaal van rechts naar links door de hersenen. Er was een projectiel in de hersenen. Er was veel begeleidende bloeduitstorting in en naast het schotkanaal met een ernstige hersenkneuzing en hersenzwelling. Het overlijden werd volgens de patholoog zonder meer verklaard door functieverlies van de hersenen. Door de patholoog van het NFI werd vastgesteld dat [slachtoffer] was overleden als gevolg van een bij leven opgelopen schotverwonding door het hoofd (bewijsmiddel 3).
Op het dak van de Lexus werd een patroonhuls van het merk Sellier & Bellot aangetroffen (SIN AAGX7653NL) (bewijsmiddelen 1, 5 en 6).
2. De overige relevante onderzoeksbevindingen van kort na het schietincident
De echtgenote van [slachtoffer] , [betrokkene 5] , was ten tijde van het schietincident in de woning aan de [b-straat 1] . Deze woning grenst aan de oprit waar [slachtoffer] is aangetroffen. [betrokkene 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] met de Lexus was vertrokken en rond 21.00 uur weer thuiskwam. Zij hoorde de elektrische poort van het perceel opengaan en zag dat [slachtoffer] de oprit op reed, de auto parkeerde en de lichten uitschakelde. Zij hoorde dat de motor werd afgezet en dat het portier van de auto openging en weer werd gesloten. [betrokkene 5] hoorde nog voetstappen, waardoor zij vermoedde dat [slachtoffer] nog iets uit de kofferbak van de auto moest halen. Meteen daarna hoorde zij een geluid van zwaar ademen. Zij is naar buiten gerend en trof [slachtoffer] aan op de oprit. Hij was niet aanspreekbaar. De kofferbak van de auto stond open (bewijsmiddelen 2 en 4). Afgezien van deze verklaring - die voornamelijk het tijdstip en verloop van de schietpartij zelf kan begrenzen - en de verklaringen van enkele getuigen die eerder die avond twee manspersonen over de [b-straat] hebben zien lopen - welke verklaringen het hof later zal bespreken - kwam het onderzoek naar het dodelijke schietincident niet veel verder en werd het in mei 2014 zonder resultaat stilgelegd.
3. De verklaringen van [verdachte] en de bruikbaarheid ervan voor het bewijs
3.1 Hervatting van het onderzoek Het onderzoek is pas weer hervat en werkelijk op gang gebracht nadat de politie in juni 2014 in kennis werd gesteld van het feit dat [verdachte] , die in Duitsland was aangehouden ter zake van een poging tot inbraak en het bezit van amfetamine, aldaar op 30 mei 2014 spontaan ten overstaan van een Duitse verbalisant had verklaard dat hij wetenschap had van een moord in [plaats] (bewijsmiddelen 10 en 11). Op 4 juni 2014 heeft [verdachte] hieromtrent voor het eerst een uitgebreide inhoudelijke verklaring afgelegd, gevolgd door nadere verklaringen op onder meer 10 juni 2014, 11 juni 2014, 13 mei 2015, 14 mei 2015 en 1 juli 2016.
3.2 Het motief van [verdachte] om te verklaren Uit het onderzoek ter terechtzitting en de overige inhoud van het dossier is het hof niet gebleken wat het motief van [verdachte] is geweest om uit eigen beweging te gaan verklaren. Hij heeft zich daarover meerdere keren uitgelaten, maar verschillende redenen genoemd, zoals gewetenswroeging en dat het hem te heet onder de voeten werd. Het hof laat voorts niet onbesproken dat uit het dossier volgt dat [verdachte] ook zelf een rol heeft vervuld in het criminele circuit en dat tussen hem en personen die in het dossier voorkomen, onderlinge criminele verhoudingen bestonden die voor het hof slechts beperkt inzichtelijk zijn geworden. Het hof zal, in het licht van het voorgaande en gelet op de ernst van het feit, de verklaringen van [verdachte] met behoedzaamheid beoordelen en deze wegen tegen de overige inhoud van het dossier.
3.3 De kern van de verklaringen van [verdachte] heeft in de kern het volgende verklaard.
Hij is eind januari 2014 door een vriend uit Bosnië in contact gebracht met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Drie tot vier dagen voor de moord in [plaats] heeft [verdachte] via Western Union € 150,- opgehaald. Dit geldbedrag had [medeverdachte 3] overgemaakt om de rit naar Nederland te kunnen maken. [verdachte] is vervolgens samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar Nederland gereden. Ze reden met de Renault Scénic waar [verdachte] in die tijd gebruik van maakte. Ze kwamen rond 02.00 uur of 03.00 uur aan in de [a-straat] te [plaats] . Daar hebben ze de auto geparkeerd. Vanaf daar zijn ze naar de woning van [medeverdachte 3] gelopen, alwaar ze de nacht hebben doorgebracht. [medeverdachte 3] overhandigde de volgende dag aan [betrokkene 3] zijn navigatiesysteem en een briefje met daarop het adres van de paardenstal nabij de woning van de man die zij zouden bezoeken. Er was iets misgegaan met een drugsdeal. [medeverdachte 2] heeft herhaaldelijk tegen [betrokkene 3] gezegd dat hij het vandaag moest afmaken. [verdachte] en [betrokkene 3] zijn vervolgens naar dit adres toe gereden en reden een rondje over de [b-straat] , waarbij [betrokkene 3] hem de woning van de betreffende man aanwees. Nadat later bleek dat de man niet thuis was, hebben zij overnacht in de auto in de omgeving van de woning/paardenstal. [betrokkene 3] wilde niet terug naar de woning van [medeverdachte 3] , omdat deze kwaad zou zijn dat het nog niet was afgewerkt. De volgende dag zijn [betrokkene 3] en [verdachte] naar Renesse gegaan, alwaar zij overdag hebben doorgebracht. In de avond zijn zij teruggekeerd naar het huis van de man, alwaar zij op zijn komst hebben gewacht. Ze hadden de auto (wederom) op de parkeerplaats van de manege geparkeerd. [verdachte] keek uit naar een Lexus en kort nadat hij de Lexus voorbij zag komen rijden, kwam [betrokkene 3] naar hem toe gerend, met in zijn handen een pistool en geluidsdemper. [betrokkene 3] riep: “Ik heb hem verwond, verwond.” Hierop renden zij naar de auto, stapten zij in en reden zij weg.
Direct na de moord zijn [verdachte] en [betrokkene 3] naar Essen en uiteindelijk Antwerpen gereden. [verdachte] was de bestuurder. Zij overnachtten in de auto op een parkeerplaats in de haven van Antwerpen. De volgende ochtend zijn zij naar een café in Antwerpen gegaan, alwaar zij [medeverdachte 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben ontmoet. Later arriveerde ook [medeverdachte 2] . [betrokkene 3] gaf te kennen dat hij het had afgewerkt en werd daarop door iedereen gefeliciteerd. [medeverdachte 2] overhandigde in het café geld en amfetamine voor de succesvolle liquidatie. De Renault Scénic van [verdachte] bleek te zijn weggesleept. Hij had deze op een groenstrook in Antwerpen geparkeerd waar een parkeerverbod gold. Na navraag te hebben gedaan waar de auto heen was gesleept, is [verdachte] is samen met [betrokkene 3] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met de auto van [medeverdachte 3] naar die locatie gereden. Aldaar droegen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hem, [verdachte] , op het navigatiesysteem en andere spullen uit de auto te halen. [medeverdachte 2] gaf [betrokkene 3] een doek en een fles met een vloeistof, waarmee [betrokkene 3] delen van de auto moest schoonmaken. [medeverdachte 3] verbood hem, [verdachte] , auto op te halen en mee te nemen.
[verdachte] heeft voorafgaand aan de moord een vuurwapen met geluidsdemper in de woning van [medeverdachte 3] gezien. Op dat moment waren ook [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] in de woning. De geluidsdemper werd op het vuurwapen geschroefd en ook weer losgeschroefd.
(bewijsmiddelen 12, 13, 14, 16, 17, 18)
[…]
3.5.3 De reis naar Nederland en het verblijf in de woning van [medeverdachte 3]
A. Verklaring van [verdachte]
heeft verklaard dat [medeverdachte 3] drie tot vier dagen voor de moord € 150,- aan hem heeft overgemaakt via Western Union om naar Nederland te komen en dat [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en hij vervolgens vanuit München naar Nederland zijn gereden. Zij kwamen om 02.00 uur of 03.00 uur aan en parkeerden in de [a-straat] , vanaf waar zij naar de woning van [medeverdachte 3] liepen. Zij brachten daar de nacht door (bewijsmiddelen 12 en 13).
B. Gegevens uit het dossierUit de door Western Union verstrekte gegevens blijkt dat [medeverdachte 3] op 18 februari 2014 inderdaad € 150,- aan [verdachte] heeft overgemaakt en dat [verdachte] dat bedrag op 19 februari 2014 heeft opgehaald (bewijsmiddel 19).
Op 20 februari 2014 om 21.35 uur werd vanaf het telefoonnummer van [betrokkene 3] een sms gestuurd naar het telefoonnummer van [verdachte] met de tekst (in het Nederlands vertaald luidende) “ [a-straat 1] , stad [plaats] , dat is de stad en het adres, achter het huis parkeren, dan pik ik je op” (bewijsmiddel 46). Om 21.58 uur, 22.12 uur en 22.15 uur ontving [betrokkene 2] sms-berichten, waarbij zijn telefoon achtereenvolgens zendmasten in Venlo, Helenaveen en Neerkant aanstraalde. Hieruit volgt dat hij zich in Nederland in westelijke richting verplaatste (bewijsmiddel 63). De reis naar Nederland en aankomst bij de woning van [medeverdachte 3] in de nachtelijke uren volgt verder uit de ARS-gegevens van de Renault Scénic. Op 21 februari 2014 om 01.31 uur werd de auto op de N59 ter hoogte van de Oude Tonge geregistreerd en om 02.11 uur op de N59 ten noorden van [plaats] (bewijsmiddel 34).De reis naar Nederland wordt tot slot bevestigd door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Zij hebben verklaard dat ze (eind februari) samen met [verdachte] naar de woning van [medeverdachte 3] zijn gereden en daar ongeveer twee dagen hebben verbleven (bewijsmiddelen 54 en 57).
Naast [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [verdachte] , heeft ook [medeverdachte 3] verklaard dat [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [verdachte] , [betrokkene 3] en hijzelf die nacht in zijn woning doorbrachten (bewijsmiddel 50).
A. Verklaring van [verdachte] heeft verklaard dat hij in de woning van [medeverdachte 3] een vuurwapen (pistool) met geluidsdemper heeft gezien en dat [betrokkene 3] , [medeverdachte 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hierbij aanwezig waren. De geluidsdemper werd op het pistool geschroefd en weer losgeschroefd. [verdachte] heeft aangegeven dat dit is gebeurd toen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en hij ongeveer 10 dagen vóór 20 februari 2014 voor de eerste keer naar Nederland waren gereisd.
B. Gegevens uit het dossier Anders dan ten aanzien van de reis op 20 februari 2014 wel het geval is, vindt de door [verdachte] genoemde eerdere reis naar Nederland geen steun in het dossier. Zo zijn er geen ARS-gegevens, telefoongegevens, bonnetjes, of verklaringen van betrokkenen die de verklaring van [verdachte] op dat punt onderschrijven. Bovendien ligt het niet direct voor de hand dat [betrokkene 3] op 20 februari 2014 een sms-bericht naar [verdachte] zou sturen met het adres waar hij naartoe moest rijden en waar hij zou worden opgehaald, als [verdachte] daar al eerder was geweest. Voor het hof is in elk geval niet met voldoende zekerheid komen vast te staan dat [verdachte] reeds vóór 20 februari 2014 samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar Nederland is gereden en in de woning van [medeverdachte 3] heeft verbleven. De verklaring van [verdachte] met betrekking tot het waarnemen van een vuurwapen met geluidsdemper in de woning van [medeverdachte 3] , vindt naar het oordeel van het hof echter wel steun in het dossier, namelijk in de verklaring van [betrokkene 2] . Laatstgenoemde heeft spontaan, zonder dat hem hierover een vraag werd gesteld, verklaard dat hij voorafgaand aan het schietincident van 22 februari 2014 een vuurwapen met geluidsdemper in de woning van [medeverdachte 3] heeft gezien. De omschrijvingen van [verdachte] en [betrokkene 2] met betrekking tot het formaat en uiterlijk van het vuurwapen komen met elkaar overeen. Verder verklaarde ook [betrokkene 2] dat [verdachte] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 3] daarbij aanwezig waren (bewijsmiddel 54).
3.5.4 De gebeurtenissen op 21 februari 2014
A. Verklaring van [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] het navigatiesysteem uit zijn auto met een briefje aan [betrokkene 3] heeft gegeven. Op het briefje stond het adres van de manege in de directe nabijheid van de [b-straat] , waar zij later de auto zouden parkeren (bewijsmiddelen 12, 13 en 14).
B. Gegevens uit het dossier Dit wordt bevestigd door [betrokkene 3] . Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 3] het adres van de manege op een briefje heeft geschreven en dit briefje aan hem heeft overhandigd en dat hij dit adres toen in het navigatiesysteem heeft ingevoerd (bewijsmiddel 53). [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zijn navigatiesysteem aan [betrokkene 3] heeft uitgeleend (bewijsmiddel 50). Uit de personenauto van [medeverdachte 3] is op 6 augustus 2014 een navigatiesysteem (van het merk TomTom) in beslag genomen. Uit het onderzoek aan dit navigatiesysteem is gebleken dat onder meer twee keer de [e-straat 1] te [plaats] was ingevoerd (bewijsmiddelen 65 en 66). Aan dit adres is manege [B] gelegen. Dit is de manege waarover [verdachte] heeft verklaard, zo kan onder meer worden opgemaakt uit de door hem gemaakte tekening (dossierpagina 2112, bewijsmiddelen 13 en 15). De manege is dicht bij de [b-straat] gelegen.
A. Verklaring van [verdachte] heeft verklaard dat [betrokkene 3] en hij die dag met de Renault Scénic naar het adres van de manege zijn gereden. Ze reden een rondje over de [b-straat] en [betrokkene 3] wees de woning van [slachtoffer] aan hem aan. [verdachte] heeft de auto op de parkeerplaats van de manege geparkeerd. Nadat bleek dat [slachtoffer] niet thuis was, hebben zij in de omgeving van de [b-straat] in een bosgebied in de auto overnacht (bewijsmiddelen 12, 13 en 14).
B. Gegevens uit het dossier Om 15.08 uur straalde de telefoon van [verdachte] nog de zendmast aan de [c-straat 1] te [plaats] aan. Deze zendmast ligt dicht bij de woning van [medeverdachte 3] en bedekt deze woning. Uit de ARS-gegevens blijkt dat de Renault Scénic van [verdachte] om 18.34 uur op de N59 werd geregistreerd, vermoedelijk rijdend in oostelijke richting (bewijsmiddelen 34, 46, 47 en 63). Ook [betrokkene 3] heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 december 2018 bevestigd dat [verdachte] en hij op 21 februari 2014 naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan, dat [slachtoffer] niet thuis bleek te zijn en dat zij vervolgens in het bos hebben overnacht (bewijsmiddel 53). Tot slot hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verklaard dat [verdachte] en [betrokkene 3] die nacht niet zijn teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 3] (bewijsmiddelen 54 en 57). Die avond zagen de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] omstreeks 20.00 uur twee mannen over de [b-straat] lopen, komende uit de richting van [b-straat 1] (bewijsmiddelen 7 en 8).
3.5.5 De gebeurtenissen op 22 februari 2014
A. Verklaring van [verdachte] heeft verklaard dat [betrokkene 3] en hij de volgende ochtend tegen 06.00 uur nog een keer naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan. Hij bleek niet thuis te zijn. Hierna zijn zij naar Renesse gereden, alwaar zij de dag hebben doorgebracht (bewijsmiddelen 13 en 14).
B. Gegevens uit het dossierOp 22 februari 2014 om 06.27 uur straalde de telefoon een zendmast te [plaats] aan. Uit ARS-gegevens blijkt dat de Renault Scénic van [verdachte] om 07.36 uur rijdend over de N59 in westelijke richting ten noorden van [plaats] is geregistreerd (bewijsmiddelen 46 en 63). In de Renault Scénic is een bonnetje van een supermarkt te Renesse aangetroffen van 22 februari 2014 te 08.44 uur (bewijsmiddel 25). Om 08.48 uur stuurde [betrokkene 3] een sms-bericht naar [betrokkene 1] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] een zendmast in Renesse aanstraalde (bewijsmiddelen 46 en 63). Tot slot heeft ook [betrokkene 3] verklaard dat [verdachte] en hij die dag naar Renesse zijn gegaan (bewijsmiddel 53).
A. Verklaring van [verdachte] heeft verklaard dat [betrokkene 3] en hij die avond weer terug zijn gereden naar de woning van [slachtoffer] . [betrokkene 3] had hem verteld dat [slachtoffer] een BMW en een Lexus reed (bewijsmiddel 13).
B. Gegevens uit het dossier Uit ARS-gegevens blijkt dat de Renault Scénic van [verdachte] op 22 februari 2014 om 18.01 uur op de N57 bij Serooskerke werd geregistreerd. Van 18.12 uur tot 19.34 uur werd de auto achtereenvolgens te [plaats] , Bruinisse en Halsteren geregistreerd (bewijsmiddel 34). [betrokkene 3] heeft verklaard dat de eerste avond alleen de Lexus er stond en niet de BMW. Ook heeft [betrokkene 3] bevestigd dat [verdachte] en hij op 22 februari 2014 naar de woning van [slachtoffer] zijn teruggekeerd (bewijsmiddel 53).
A. Verklaring van [verdachte] verklaarde dat [betrokkene 3] en hij na de moord weer in de auto zijn gestapt. [betrokkene 3] vertelde [verdachte] waar hij naartoe moest rijden. [betrokkene 3] had een papiertje bij zich met wat adressen erop. Ze reden eerst naar Essen en daarna naar Antwerpen. [betrokkene 3] had Essen in het navigatiesysteem ingevoerd. In Essen en op de weg van Essen naar Antwerpen maakten zij tussenstops en gooide [betrokkene 3] onder meer de geluidsdemper en een jas weg. Ze kwamen uiteindelijk aan op een parkeerplaats in de haven van Antwerpen. Hier brachten zij de nacht wederom in de auto door (bewijsmiddelen 13 en 17).
B. Gegevens uit het dossierOm 21.14 uur, acht minuten na de eerste melding bij de Regionale meldkamer van (naar later bleek) het schietincident, belde [betrokkene 3] naar [betrokkene 1] . De telefoon van [betrokkene 3] straalde daarbij een zendmast te [plaats] aan en de telefoon van [betrokkene 1] straalde de zendmast aan de [c-straat 1] te [plaats] aan. Om 21.16 uur stuurde [betrokkene 3] een sms-bericht naar [betrokkene 1] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] in Essen aanstraalde. Om 21.16 uur werd er vanaf het vaste telefoonnummer van [medeverdachte 3] naar het nummer van [medeverdachte 2] gebeld. Om 21.18 uur stuurde [betrokkene 3] nogmaals een sms-bericht naar [betrokkene 1] . Om 21.27 uur ontving [verdachte] een sms-bericht over datagebruik in België en straalde de telefoon een mast in Essen aan. Om 23.03 uur belde [betrokkene 3] tweemaal naar [betrokkene 2] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] een zendmast te Schoten aanstraalde (zijnde een plaats in de provincie Antwerpen, blijkens de openbare bron Google). Om 00.15 uur belde [betrokkene 3] naar [betrokkene 2] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] een zendmast te Merksem aanstraalde (Merksem is een district van Antwerpen, blijkens de openbare bron Google) (bewijsmiddelen 46 en 63).
Uit onderzoek aan het onder [medeverdachte 3] in beslag genomen navigatiesysteem is gebleken dat de bestemming ‘Essen’ is ingevoerd (bewijsmiddel 66).Uit triploggegevens, verkregen uit voornoemd navigatiesysteem, volgt voorts dat de auto waarin het navigatiesysteem zich bevond op 23 februari 2014 van 00.16 uur tot en met 01.18 uur op de Sint Michielskaai te Antwerpen reed (alwaar een grote parkeerplaats ligt, blijkens openbare bron Google Maps) (bewijsmiddel 63).
Tot slot heeft [betrokkene 3] ook verklaard dat [verdachte] en hij eerst naar Essen en daarna naar Antwerpen zijn gereden en dat zij ’s-nachts op een parkeerplaats in de haven van Antwerpen aankwamen, waar zij hebben geslapen (bewijsmiddel 53).
3.5.6 De gebeurtenissen op 23 februari 2014
A. Verklaring van [verdachte] heeft verklaard dat [betrokkene 3] en hij in de ochtend van 23 februari 2014 naar het café zijn gegaan. Het adres van dit café stond op het briefje dat [betrokkene 3] de avond daarvoor uit zijn zak had gehaald. [verdachte] parkeerde de auto op een grasstrook op ongeveer 200 meter van het café. Later arriveerden ook [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in het café. Ze hebben een tijd gewacht en [medeverdachte 3] was een aantal keer aan het bellen. Er waren drie belangrijke gesprekken. Uiteindelijk arriveerde ook [medeverdachte 2] in het café. [betrokkene 3] vertelde dat hij het had afgewerkt en werd hierop door iedereen gefeliciteerd. [medeverdachte 2] bracht drugs en geld mee en dit werd in het café overhandigd als beloning voor het succesvol volbrengen van de klus (bewijsmiddelen 12, 13, 14, 15 en 17).
B. Gegevens uit het dossierDe aanwezigheid van de door [verdachte] genoemde personen volgt uit telefoonmastgegevens. Op 23 februari 2014 om 07.55 uur is er vanaf het vaste telefoonnummer van [medeverdachte 3] gebeld naar [verdachte] . Om 09.22 uur belde [betrokkene 3] naar [betrokkene 2] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] aanstraalde op een zendmast aan de Franklin Rooseveltplaats […] te Antwerpen, op luttele afstand van het café [A] , dat is gelegen aan de Franklin Rooseveltplaats […] (blijkens de openbare bron Google Maps). Om 09.26 uur belde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] , waarbij de telefoon van [medeverdachte 2] een zendmast in Vlissingen aanstraalde en de telefoon van [medeverdachte 3] een zendmast in [plaats] . Om 09.29 uur belde [betrokkene 3] nogmaals naar [betrokkene 2] , waarbij de telefoon van [betrokkene 2] in [plaats] aanstraalde en de telefoon van [betrokkene 3] in Antwerpen. Om 11.14 uur belde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] , waarbij de telefoon van [medeverdachte 2] in Bergen op Zoom aanstraalde en de telefoon van [medeverdachte 3] in Antwerpen. Om 13.54 uur straalde de telefoon van [medeverdachte 2] een zendmast in Vlissingen aan bij ontvangst van een bericht van de telecomprovider en om 14.34 uur straalde zijn telefoon een zendmast in Antwerpen aan. Om 17.19 uur straalde de telefoon van [medeverdachte 2] bij een contact de zendmast gelegen aan de Keyserlei te Antwerpen aan. Deze zendmast ligt hemelsbreed 200 meter van de zendmast aan de Franklin Rooseveltplaats […] (bewijsmiddelen 46 en 63).
[medeverdachte 3] had tussen 09.26 uur en 17.15 uur zestien keer telefonisch contact met [medeverdachte 2] , via sms en bellen. [medeverdachte 3] belde drie keer naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] belde zeven keer naar [medeverdachte 3] . In vrijwel alle gevallen straalde de telefoon van [medeverdachte 3] daarbij de telefoonmast aan de Franklin Rooseveltplaats […] te Antwerpen aan en een keer de telefoonmast aan de Keyserlei (bewijsmiddelen 46 en 63).
Het verblijf van de door [verdachte] genoemde personen in het café te Antwerpen, een dag na het schietincident, wordt bevestigd door de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] . Zowel [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben verklaard dat zij met de Volkswagen Passat van [medeverdachte 3] naar het café zijn gereden en dat zij daar [verdachte] en [betrokkene 3] troffen. [betrokkene 1] verklaarde dat dit het eerste weerzien met [verdachte] en [betrokkene 3] was na hun vertrek uit de woning van [medeverdachte 3] enkele dagen daarvoor. [betrokkene 2] verklaarde dat [betrokkene 3] en [verdachte] apart met de Renault Scénic kwamen. [betrokkene 2] verklaarde verder dat [medeverdachte 2] later ook in het café verscheen (bewijsmiddelen 54 en 57).
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat het café de naam ‘ [A] ’ had en dat hij [medeverdachte 2] die dag ook in het café heeft getroffen (bewijsmiddel 50).Ook [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij die ochtend naar een café is gegaan, dat hij [medeverdachte 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] daar trof en dat [medeverdachte 2] later op de dag kwam (bewijsmiddel 53).
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] meerdere keren in en uit het café liep en dat hij telefoneerde. Op een gegeven moment werd aan [verdachte] gevraagd of hij geld of kilo’s amfetamine wilde. Kort daarna kwam [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] binnen en hij had een zwarte zak bij zich. [betrokkene 2] verklaarde dat [medeverdachte 2] erbij was toen de drugs en het geld in het café werden uitgedeeld. Het was [betrokkene 2] duidelijk dat dit de uitbetaling was van de zaak die de dag ervoor was afgewikkeld (bewijsmiddelen 54 en 56).
A. Verklaring van [verdachte] heeft verklaard dat hij op 23 februari 2014 op een zeker moment erachter kwam dat zijn auto was weggesleept. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] droegen [betrokkene 3] en hem op om naar de auto te gaan om het navigatiesysteem uit de auto te halen. [verdachte] is vervolgens samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] in de auto van [medeverdachte 3] naar de locatie gegaan waar de auto heen was gesleept. Daar moest [verdachte] het navigatiesysteem van [medeverdachte 3] en nog enkele andere spullen uit de auto halen. [medeverdachte 2] gaf aan [betrokkene 3] een doek en een vloeistof, waarna [betrokkene 3] delen van de auto schoonmaakte. [medeverdachte 3] verbood [verdachte] om de auto mee te nemen. Hij vroeg aan [verdachte] wat de auto waard was en gaf hem dat bedrag, ongeveer € 3.500,- (bewijsmiddelen 12 en 13).
B. Gegevens uit het dossier Uit onderzoek door de Belgische politie is inderdaad gebleken dat de Renault Scénic met kenteken [kenteken 2] op 23 februari 2014 in Antwerpen door de politie is weggetakeld wegens een verkeersovertreding. Het voertuig stond op een verhoogde berm te Antwerpen, Italiëlei ter hoogte van de Goudbloemstraat (bewijsmiddel 23).
Ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] als [betrokkene 2] hebben verklaard dat de auto van [verdachte] bleek te zijn weggesleept. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] hem dit heeft verteld. [medeverdachte 3] gaf aan dat ze hebben gekeken waar de auto was. Volgens [betrokkene 2] waren [medeverdachte 3] en [verdachte] bang dat het navigatiesysteem zou worden gevonden en heeft [verdachte] het navigatiesysteem uiteindelijk uit de auto gehaald (bewijsmiddelen 48, 50, 54 en 55).
3.6 Conclusie van het hof ten aanzien van de periode vanaf 20 februari 2014 tot aan het dodelijke schietincident en de periode na het schietincident Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat - naast hetgeen in paragraaf 3.4 al is vooropgesteld - de verklaringen van [verdachte] op wezenlijke onderdelen steun vinden in overig bewijsmateriaal. Dit geldt grofweg voor de door [verdachte] geschetste tijdslijn en feitelijke gang van zaken ten aanzien van de periode 20 februari 2014 tot en met 23 februari 2014, alsook voor essentiële details van de verklaringen van [verdachte] .
Daarbij komt nog dat [verdachte] op het moment dat hij de verklaringen aflegde niet kon weten dat een groot deel van zijn verklaringen later zou worden ondersteund door uit het politieonderzoek naar voren gekomen objectieve gegevens, zoals telefoongegevens van de medeverdachten, ARS-gegevens van de Renault Scénic, gegevens uit het onder [medeverdachte 3] aangetroffen navigatiesysteem, triploggegevens, en gegevens omtrent de weggetakelde auto.
Het hof acht de verklaringen van [verdachte] ten aanzien van de periode vanaf 20 februari 2014 tot aan het dodelijke schietincident en de periode na het schietincident derhalve authentiek en voldoende betrouwbaar, zodat deze bruikbaar zijn om tot het bewijs te worden gebezigd en ook tot het bewijs zullen worden gebezigd.
Het hof bespreekt hieronder nog in het bijzonder een aantal specifieke gebeurtenissen en vraagstukken.
De verklaring van [verdachte] dat [medeverdachte 2] in de ochtend van 21 februari 2014 in de woning van [medeverdachte 3] is geweest wordt - anders dan bij de verdachten [betrokkene 3] , [medeverdachte 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] wel het geval is - niet ondersteund door objectieve gegevens, zoals telefoongegevens of ARS-gegevens van de auto van [verdachte] . Voorts hebben de anderen niet verklaard dat [medeverdachte 2] toen in de woning van [medeverdachte 3] is geweest. [medeverdachte 2] heeft wel verklaard dat hij wel eens bij [medeverdachte 3] thuis kwam, [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] hebben verklaard dat [medeverdachte 2] in het bewuste weekend in de woning van [medeverdachte 3] is geweest, en [betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] er toen ook was, maar zij verklaren over een ander moment dan [verdachte] . Op welk moment [medeverdachte 2] precies in de woning van [medeverdachte 3] is geweest, kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Desalniettemin acht het hof de verklaring van [verdachte] , inhoudende dat [medeverdachte 2] ertegen [betrokkene 3] op had aangedrongen dat het die dag moest gebeuren/dat hij het moest afmaken, betrouwbaar. Ten aanzien van dit punt heeft [verdachte] ook van meet af aan in zijn gedetailleerde verklaringen consistent verklaard. Daarbij komt dat [verdachte] bij de bespreking van een later moment in de door hem beschreven tijdslijn van gebeurtenissen - welke tijdslijn op veel punten wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen - teruggreep op die uitspraken van [medeverdachte 2] . Dit was toen hij verklaarde dat [betrokkene 3] in de avond van 21 februari 2014 niet terug wilde keren naar de woning van [medeverdachte 3] . [verdachte] verklaarde dienaangaande op 10 juni 2014: ‘[betrokkene 3] zei dat we niet terug konden gaan omdat de klus niet geklaard was. [betrokkene 3] had gezegd dat hij het vandaag zou regelen en dat was niet gelukt. En [betrokkene 3] wist dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hierover pissig zouden zijn. Dit was de reden dat [betrokkene 3] zei dat we in de bosjes zouden slapen. Daarop hebben we in de auto geslapen, iets verder in de bosjes.' (bewijsmiddel 14, dossierpagina 2100). [verdachte] heeft verklaard dat [betrokkene 3] de ochtend erna, nadat zij wederom zonder resultaat bij de woning van [slachtoffer] waren geweest, ook niet terug wilde keren naar de woning van [medeverdachte 3] : ‘[betrokkene 3] kwam terug en zei dat hij niet terug naar huis wilde gaan, omdat zij immers kwaad waren.’ (bewijsmiddel 13). [verdachte] maakte derhalve een koppeling tussen de uitspraken van [medeverdachte 2] en de omstandigheid dat zij tot twee keer toe niet zijn teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 3] . Uit de bewijsmiddelen zoals hiervoor besproken, volgt dat [verdachte] en [betrokkene 3] in de nacht van 21 februari 2014 inderdaad niet zijn teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 3] , maar in de auto in het bos hebben overnacht. De volgende ochtend zijn zij wederom niet teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 3] , maar naar Renesse gereden. Het hof acht de door [betrokkene 3] opgegeven reden voor het niet terugkeren naar de woning van [medeverdachte 3] - namelijk dat [verdachte] dit niet wilde vanwege problematische verhoudingen met [betrokkene 2] - niet aannemelijk geworden. Zo waren zij op 20 februari 2014 samen naar Nederland gekomen, ontmoetten zij elkaar op 23 februari 2014 in het café, heeft [verdachte] die dag aan [betrokkene 2] geld gegeven om met de trein terug te reizen en troffen zij elkaar later weer in München (dossierpagina’s 3310-3312). Het hof hecht op dit punt geloof aan de verklaring van [verdachte] en ziet daarin steun voor diens verklaring dat [medeverdachte 2] tegen [betrokkene 3] zou hebben gezegd dat hij het die dag af moest maken. Het hof bezigt derhalve ook dit deel van de verklaring van [verdachte] tot het bewijs.
Ten aanzien van de verklaring van [verdachte] , inhoudende dat [medeverdachte 2] op 23 februari 2014 in Antwerpen drugs en geld heeft overhandigd, overweegt het hof het volgende.Het hof is van oordeel dat de verklaring van [verdachte] in grote lijnen wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 2] . [verdachte] en [betrokkene 2] hebben beiden verklaard dat er in het café een uitbetaling van geld en drugs heeft plaatsgevonden als beloning voor de succesvolle klus. Ze hebben allebei verklaard over een zwarte zak waar drugs in zaten en dat het om amfetamine en grote geldbedragen (van duizenden euro’s) ging. Wie wat exact heeft ontvangen en wie het geld en de drugs daadwerkelijk onder de betrokkenen heeft verdeeld, is niet helemaal duidelijk geworden: [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] dit heeft gedaan, terwijl [verdachte] heeft verklaard dat [betrokkene 3] dit deed.
Op wezenlijke onderdelen komen de verklaringen echter wel met elkaar overeen. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] drie belangrijke telefoongesprekken heeft gevoerd, dat [medeverdachte 2] uiteindelijk met twee zakken aankwam en dat het geld en de drugs van [medeverdachte 2] afkomstig waren. Ook [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] heeft gebeld, dat [medeverdachte 3] naar buiten ging en korte tijd later terugkwam met [medeverdachte 2] en - naar het hof begrijpt - de drugs en het geld. Uit de hiervoor reeds besproken telefoongegevens blijkt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op 23 februari 2014 veelvuldig telefonisch contact hebben gehad. Zo belde [medeverdachte 3] drie keer naar [medeverdachte 2] en belde [medeverdachte 2] zeven keer naar [medeverdachte 3] . Voorts straalde de telefoon van [medeverdachte 2] pas later op de dag (14.34 uur) in Antwerpen aan (bewijsmiddelen 46 en 63).Het hof acht, naast voornoemde telefoonmastgegevens, van belang dat uit de verklaringen van zowel [verdachte] als [betrokkene 2] volgt dat er een tijd in het café is gewacht, dat [medeverdachte 2] pas later arriveerde, dat toen pas de drugs en het geld verschenen en de uitbetaling vervolgens heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [medeverdachte 2] (bewijsmiddelen 12, 13, 14, 16, 54 en 56). Op grond van het vorenstaande staat voor het hof genoegzaam vast dat [medeverdachte 2] met de drugs en het geld is gekomen en dat hij de uitbetaling daarvan aldus mogelijk heeft gemaakt en verzorgd.
Het hof ziet ook geen reden te twijfelen aan de door [verdachte] gegeven lezing omtrent de gebeurtenissen ten aanzien van het wegslepen van de Renault Scénic op 23 februari 2014. Naast hetgeen het hof in paragraaf 3.4 heeft overwogen, is het hof van oordeel dat ook dit onderdeel van de verklaring voldoende steun vindt in het dossier. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de auto inderdaad was weggesleept. De verklaring van [verdachte] vindt te dien aanzien bevestiging in het onderzoek van de Belgische politie en in verklaringen van onder meer [betrokkene 2] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Daarnaast hebben [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken waren bij het terugvinden van de auto (bewijsmiddelen 48, 50 en 52).Tot slot overweegt het hof dat de door [verdachte] beschreven handelingen van [medeverdachte 2] , [betrokkene 3] en [medeverdachte 3] , het hof niet onwaarschijnlijk voorkomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Renault Scénic een dag ervoor was gebruikt bij het dodelijke schietincident aan de [b-straat] (bewijsmiddelen 9, 12, 13, 14, 53 en 54). Dat de auto was weggesleept, was bovendien een voor alle verdachten onvoorziene omstandigheid waarmee zij geen rekening hadden gehouden. Het hof acht het dan ook zeer wel voorstelbaar dat in de auto nog allerlei (persoonlijke) spullen lagen die eruit moesten worden gehaald en dat de verdachten er dus belang bij hadden om de auto terug te vinden en mogelijke sporen te wissen.
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, zal het hof de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] niet geheel van het bewijs uitsluiten.Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op bepaalde onderdelen steun vinden in de verklaringen van [verdachte] , alsook in overig bewijsmateriaal. Zo heeft [betrokkene 2] de reis naar Nederland eind februari 2014 erkend, heeft hij verklaard over een wapen met geluidsdemper in de woning van [medeverdachte 3] , over de afwezigheid van [betrokkene 3] en [verdachte] op 21 en 22 februari 2014, en over de uitbetaling van geld en drugs in café [A] . [betrokkene 3] heeft zijn aanwezigheid op de plaats delict op 21 en 22 februari 2014 erkend, heeft verklaard over zijn aanwezigheid in Renesse op 22 februari 2014, over de reis die [verdachte] en hij na de moord maakten naar Essen en Antwerpen, over de overnachting in de auto op een parkeerplaats in de haven van Antwerpen, en over zijn aanwezigheid en de aanwezigheid van andere betrokkenen op 23 februari 2014 in het café te Antwerpen.Het hof acht de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] betrouwbaar, voor zover passages steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dat hun verklaringen op andere onderdelen niet accuraat, inconsistent of zelfs aantoonbaar onjuist zijn gebleken, doet niet af aan het oordeel van het hof dat aan de genoemde specifieke passages van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wel geloof kan worden gehecht, zodat die onderdelen wel tot het bewijs worden gebezigd.
4. Overige onderzoeksbevindingenNaast de hiervoor besproken onderzoeksresultaten die de verklaringen van [verdachte] ondersteunen, zijn er uit het onderzoek voorts nog overige relevante bevindingen naar voren gekomen.
4.1 De voorverkenning op 11 februari 2014 Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer [slachtoffer] onder een auto (voorzien van kenteken 6-SFP-64) een GPS-tracker had geplaatst en dat die auto op 11 februari 2014, aldus 10 dagen voor het schietincident, op het chaletpark aan de [b-straat] te [plaats] is geweest (bewijsmiddelen 58, 59, 61, 64). De auto vertrok om 23.31 uur vanaf het adres Drossaard te Bergen op Zoom en reed om 23.45 uur het chaletpark aan de [b-straat] op, waar op [b-straat 1] het latere slachtoffer [slachtoffer] woonde. Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar op 19 of 20 februari 2014 had verteld dat de auto die hij via het GPS-baken volgde, een week daarvoor langs zijn huis was gereden (bewijsmiddel 58). Verder blijkt uit de GPS-bakengegevens dat de auto op de [b-straat] met een snelheid van 9 kilometer per uur reed en daar niet is gestopt en rechtstreeks na het rondje op het chaletpark is teruggereden naar Bergen op Zoom (bewijsmiddel 64). Het hof trekt uit het vorenstaande en de overige bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien en nu overigens niet is gebleken dat de auto op dat moment iets te zoeken had op de [b-straat] , de conclusie dat sprake was van een voorverkenning op/in de omgeving van de plaats delict. De hiervoor genoemde auto stond op naam van de zus van een persoon met wie [slachtoffer] een (zakelijk) conflict had (bewijsmiddelen 58, 59, 60, 62). Uit telecomonderzoek is gebleken dat deze persoon ( [betrokkene 8] ) in de periode van 10 tot en met 13 februari 2014 gebruik maakte van de auto waaronder het GPS-baken was aangebracht (bewijsmiddel 62). Voorts kan uit telecomgegevens (in- en uitgaand sms-verkeer) worden opgemaakt dat diens telefoon zich in de late avond van 11 februari 2014 verplaatste (bewijsmiddelen 62 en 64).
Voor het hof staat op grond van het voorgaande voldoende vast dat de auto waaronder het GPS-baken was geplaatst, op dat moment werd bestuurd door de bedoelde kennis van [slachtoffer] , [betrokkene 8] .
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat [medeverdachte 2] en de hiervóór genoemde bestuurder van de auto op 11 februari 2014 nauw contact hebben gehad met betrekking tot deze voorverkenning en dat [medeverdachte 2] hierbij betrokken is geweest, al dan niet als inzittende van de auto.Zij kenden elkaar goed en hadden op 11 februari 2014 beduidend intensiever telefonisch contact met elkaar dan op andere dagen in die periode het geval was. Om 22.59 uur, dus een half uur voordat de auto naar de [b-straat] te [plaats] vertrok, hadden zij het laatste sms-contact. Beide telefoons straalden op dat moment dezelfde zendmast te Bergen op Zoom aan. Vervolgens maakte de telefoon van [medeverdachte 2] pas weer contact met een zendmast drie minuten nadat de auto van de voorverkenning was teruggekeerd en weer aan de Drossaard te Bergen op Zoom was gestopt (12 februari 2014 te 00.05 uur). De telefoonmastgegevens duiden erop dat [medeverdachte 2] toen weer onderweg was naar zijn woning in [plaats] . De telefoon van [medeverdachte 2] straalde om 00.08 uur en om 00.09 uur twee verschillende zendmasten te Bergen op Zoom aan. Later die nacht straalde [medeverdachte 2] zendmasten te Kruiningen en Vlissingen aan (bewijsmiddelen 46 en 64).
4.2 De voorverkenning op 12 februari 2014 Op 12 februari 2014 om 11.23 uur voerden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een telefoongesprek van ruim vijf minuten met elkaar. Op dat moment straalden hun telefoons aan in hun woonplaatsen te [plaats] en [plaats] . Later die middag hadden zij meerdere keren over en weer sms-contact. Om 18.05 uur belde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] . De telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] straalden op dat moment allebei de zendmast aan de Nobelweg 6/Amundseweg te Goes aan. [betrokkene 3] en [medeverdachte 3] ontvingen om 18.33 en 18.36 uur vier sms-berichten van hun telecomprovider, waaruit blijkt dat dat zij zich op dat moment in het grensgebied met België bevonden. Het is algemeen bekend dat telecomproviders op het moment dat een mobiele telefoon gebruikmaakt van een buitenlands netwerk, sms-berichten versturen in verband met de extra kosten van gebruik in het buitenland. Uit telefoonmastgegevens blijkt dat de telefoon van [medeverdachte 3] zich om 20.36 uur in het dekkingsgebied van de woning van [slachtoffer] te [plaats] bevond (bewijsmiddel 64). Ongeveer een uur daarna (21.23 uur) straalde zijn telefoon een zendmast aan de Antwerpsestraat te Hoogerheide aan. Deze zendmast ligt in de nabijheid van de zonnestudio van [betrokkene 9] , waar [slachtoffer] geregeld kwam (bewijsmiddelen 59 en 64 in combinatie met de openbare bron Google Maps). Weer ongeveer anderhalf uur daarna straalden de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] drie minuten na elkaar dezelfde zendmast aan de Nobelweg 6/Amundseweg te Goes aan (om 22.49 uur en 22.52 uur). Om 23.08 uur was [medeverdachte 3] weer in zijn woonplaats [plaats] en om 23.20 uur was [medeverdachte 2] weer in zijn woonplaats [plaats] (bewijsmiddel 64).
De straat van de woning van [slachtoffer] , de [b-straat] te [plaats] , en de straat waar de zonnestudio was gevestigd, de [d-straat] te Hoogerheide, zijn allebei twee keer ingevoerd in de TomTom van [medeverdachte 3] (bewijsmiddel 66).
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan zijn bezoek met [verdachte] aan de woning van [slachtoffer] op 21 en 22 februari 2014, eerder samen met [medeverdachte 3] langs de woning was gereden. Ze hadden rondgereden en [medeverdachte 3] had hem de woning en twee auto’s aangewezen (bewijsmiddel 53). Tot slot heeft [verdachte] al op 11 juni 2014 verklaard dat hij van [medeverdachte 3] had gehoord dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met [betrokkene 3] naar diverse locaties waren gereden, waaronder de zonnestudio (bewijsmiddel 14).
Toen [betrokkene 3] en [verdachte] negen dagen later naar de woning van [slachtoffer] gingen, was [betrokkene 3] al op de hoogte van de exacte locatie van de woning van [slachtoffer] . Hij heeft de woning aan [verdachte] aangewezen en wist dat [slachtoffer] twee auto’s tot zijn beschikking had.
Op grond van al het voorgaande stelt het hof vast dat er op 12 februari 2014 wederom een voorverkenning heeft plaatsgevonden, waarbij in ieder geval [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] samen naar de genoemde locaties zijn gereden. Of [medeverdachte 2] in Goes is overgestapt in de auto van [medeverdachte 3] en vervolgens mee is geweest naar [plaats] en Hoogerheide, kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Nu [medeverdachte 2] de dag daarvoor al bij een voorverkenning betrokken was geweest, hij op 12 februari 2014 veelvuldig contact met [medeverdachte 3] had, de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] vóór en na de voorverkenning op dezelfde locatie te Goes aanstraalden en de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] enige tijd later weer in hun eigen woonplaatsen aanstraalden, staat voor het hof vast dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] die avond heeft getroffen en directe betrokkenheid heeft gehad bij de voorverkenning op 12 februari 2014, zoals door het tonen/verschaffen van informatie en geven van inlichtingen.
Afsluitend merkt het hof nog het volgende op. Naar het oordeel van het hof kunnen de voorverkenningen niet los worden gezien van elkaar en van de dood van [slachtoffer] . [slachtoffer] is respectievelijk 10 en 11 dagen na de voorverkenningen van achteren door het hoofd geschoten. [medeverdachte 3] heeft [betrokkene 3] op 21 februari 2014 een briefje met het adres van de woning van [slachtoffer] meegegeven en [medeverdachte 2] heeft tegen [betrokkene 3] aangedrongen dat hij het die dag moest afmaken, zo volgt uit de betrouwbaar geachte verklaringen van [verdachte] . Hierna zijn [betrokkene 3] en [verdachte] naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Uit niets blijkt dat [verdachte] en [betrokkene 3] ook maar enige binding met [slachtoffer] hadden. Zij moeten vooraf dus wel zijn geïnstrueerd. Het hof beziet de voorverkenningen en de betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] daarbij (geven van instructies en informatie) dan ook in het licht van de overige inhoud van het dossier.
4.3 Aanwezigheid verdachten te Antwerpen op 21 februari 2014 Op 21 februari 2014 stralen de telefoons van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] allemaal binnen een kort tijdsbestek (tussen 20.12 uur en 20.22 uur) aan in Antwerpen (bewijsmiddel 63). [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] en hij op die dag met de auto van [medeverdachte 3] naar Antwerpen zijn gegaan en dat zij daar ook [medeverdachte 2] troffen (bewijsmiddel 54).
5. De schutterUit de inhoud van het dossier volgt dat feitelijk twee personen voor het toebrengen van het dodelijke schot aan [slachtoffer] in aanmerking komen: [betrokkene 3] en [verdachte] . Zij waren ten tijde van het schietincident op de plaats delict aanwezig. [verdachte] heeft verklaard dat [betrokkene 3] degene is geweest die [slachtoffer] op 22 februari 2014 door het hoofd heeft geschoten. [betrokkene 3] zou die avond, nadat zij waren teruggekeerd naar de woning van [slachtoffer] , op een gegeven moment een pistool met daarop een geluidsdemper in zijn hand hebben gehad en hebben geroepen: “Ik heb hem verwond, verwond.” [betrokkene 3] had op dat moment handschoenen aan. [betrokkene 3] liep hem voorbij, waarna zij samen naar de auto renden en vluchtten. Onderweg zijn zij een aantal keer gestopt en ontdeed [betrokkene 3] zich van kledingstukken en de geluidsdemper. Nadat zij waren aangekomen op de parkeerplaats in de haven van Antwerpen, gooide [betrokkene 3] het pistool aldaar in het water. De volgende dag gaf [betrokkene 3] in het café aan de overige aanwezigen te kennen dat hij [slachtoffer] door het hoofd had geschoten en werd hij gefeliciteerd met de volbrachte klus, zo verklaarde [verdachte] (bewijsmiddelen 12, 13, 14, 16, 17).
[…]
Uit het forensisch onderzoek is voorts gebleken dat op de jas van [verdachte] , die hij vrijwillig aan de politie heeft afgestaan, óók schotrestdeeltjes zijn aangetroffen. [verdachte] had deze jas naar eigen zeggen op de dag van het schietincident gedragen. Op de jas is DNA van [verdachte] aangetroffen (met een matchkans van één op één miljard) en op de mouwen van de jas zijn 7 categorie A-deeltjes en 80 categorie B-deeltjes aangetroffen. Het NFI concludeerde dat het schotrestenonderzoek heeft aangetoond dat de onderzochte delen van de mouwen van de jas van [verdachte] ook een vrijwel zekere relatie heeft gehad met een schietproces. Nader schotrestenonderzoek heeft uitgewezen dat de bevindingen op de jas van [verdachte] net zo goed passen bij een primaire overdracht als bij een secundaire overdracht. Categorie A-deeltjes zijn karakteristiek voor schotrestdeeltjes en hebben een grote bewijswaarde, terwijl categorie B-deeltjes een elementsamensteling hebben die overeenkomsten vertoont met schotrestdeeltjes en een geringe bewijswaarde hebben. Het hof stelt vast dat er een groot verschil is tussen de aangetroffen hoeveelheid A-deeltjes op de handschoen van [betrokkene 3] en de aangetroffen hoeveelheid A-deeltjes op de jas van [verdachte] . De resultaten van het schotrestenonderzoek wijzen feitelijk meer in de richting van [betrokkene 3] dan in de richting.van [verdachte] . Het aantal schotrestdeeltjes dat wordt aangetroffen, is echter onder meer afhankelijk van de handelingen met een kledingstuk of voorwerp tussen het moment dat de deeltjes op het kledingstuk of voorwerp terecht zijn gekomen en het moment van bemonsteren. In dat kader merkt het hof op dat [verdachte] de jas na het schietincident nog enige tijd onder zich heeft gehad en heeft verplaatst, terwijl de handschoen voortdurend in de auto heeft gelegen. Gelet daarop kan op basis van de resultaten van het schotrestenonderzoek op zichzelf nog niet zonder meer worden geconcludeerd dat de drager van de handschoen ( [betrokkene 3] ) de schutter is geweest.
[…]Gelet op de verklaringen van [verdachte] , in combinatie met de forensische bevindingen en het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd, twijfelt het hof ook ten aanzien van dit onderdeel niet aan de verklaring van [verdachte] . Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [betrokkene 3] degene is geweest die [slachtoffer] door het hoofd heeft geschoten.”
8. In onderdeel 6 van het bestreden arrest heeft het hof zich gebogen over de afzonderlijke rollen van de verdachten, in welk kader ook wordt ingegaan op de vraag of de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan medeplegen:
“6. De rollen van de afzonderlijke verdachten
[betrokkene 3]Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat [betrokkene 3] degene is geweest die [slachtoffer] door het hoofd heeft geschoten. Hij heeft [slachtoffer] met één schot omgebracht. Uit de verklaringen van [verdachte] , de getuigenverklaring van [betrokkene 5] , de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen (liggend op de grond bij de auto, met zijn hoofd richting de ingang van het erf), trekt het hof de conclusie dat [betrokkene 3] [slachtoffer] onverhoeds en van achteren heeft benaderd en door het hoofd heeft geschoten. Het dossier biedt geen enkele ruimte voor een dodelijk schot als gevolg van een op de plaats delict uit de hand gelopen ruzie. Integendeel, uit de verklaring van [betrokkene 5] volgt dat de schietpartij zich in geruisloze stilte en een mum van tijd nadat [slachtoffer] arriveerde en uit zijn auto stapte, heeft voltrokken. Uit deze wijze van uitvoering en de overige bewijsmiddelen leidt het hof af dat zonder meer sprake is geweest van opzettelijk handelen. Het hof merkt [betrokkene 3] dan ook aan als feitelijk uitvoerder van het ten laste gelegde.
12. Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen.
[verdachte] Het hof overweegt dat niet voldoende is komen vast te staan of [verdachte] op het moment van de schietpartij in of nabij de auto heeft gewacht, of dat hij samen met [betrokkene 3] bij de woning van [slachtoffer] was en daar bijvoorbeeld heeft geholpen met het openhouden van de elektrische poort, zodat sprake zou zijn van een gezamenlijke uitvoering. [verdachte] heeft verklaard dat hij in de auto heeft gewacht en pas is uitgestapt en in de richting van de woning van [slachtoffer] is gelopen, toen hij de Lexus zag passeren. Deze verklaring vindt geen steun in de overige inhoud van het dossier. Wel kan uit de verklaring van de getuige [betrokkene 6] worden opgemaakt dat [betrokkene 3] en [verdachte] ongeveer drie kwartier vóór het dodelijke schot samen bij de woning van [slachtoffer] zijn geweest en uit de verklaring van Friesen kan worden opgemaakt dat zij ongeveer een halfuur voor het dodelijke schot (nogmaals) in de richting van de woning van [slachtoffer] zijn gelopen. Doch omstreeks het moment van het schietincident zijn er geen getuigen of andere gegevens die op dit punt duidelijkheid kunnen verschaffen. Het hof laat derhalve in het midden waar [verdachte] zich ten tijde van het schietincident exact heeft gepositioneerd en wat zijn exacte rol is geweest ten tijde van het schietincident. Wel moet deze rol - zo heeft [verdachte] zelf ook verklaard - minimaal hebben bestaan uit het in de gaten houden van de aankomst van de Lexus vanaf een locatie waar [verdachte] dit kon waarnemen en, wanneer hij de Lexus zag, in de richting van de woning van [slachtoffer] lopen. Dit was immers de auto waar zij naar uit moesten kijken, omdat het latere slachtoffer zich hierin bevond.
Het hof acht bewezen dat [verdachte] wetenschap had van wat [betrokkene 3] bij de woning van [slachtoffer] ging doen. [verdachte] heeft zijn eigen rol geminimaliseerd en verklaard dat hij pas een dag later in het café kennis kreeg van wat er was gebeurd, maar het hof hecht op dat punt geen geloof aan de verklaring van [verdachte] . Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat [verdachte] het bewuste vuurwapen waarmee [betrokkene 3] [slachtoffer] heeft doodgeschoten, vooraf in de woning van [medeverdachte 3] heeft gezien. [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] hebben in de woning een geluidsdemper op het vuurwapen geschroefd en [slachtoffer] is later door [betrokkene 3] doodgeschoten met een vuurwapen met een geluidsdemper. [verdachte] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 3] in de woning aan [betrokkene 3] vroeg ‘of het wapen goed was’. Verder heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte 2] herhaaldelijk tegen [betrokkene 3] heeft gezegd: ‘Maak het af’. Hij bleef volgens [verdachte] benadrukken ‘dat het die dag moest gebeuren’. Dergelijke uitlatingen kunnen naar het oordeel van het hof, zeker in het licht van het voorgaande, bezwaarlijk anders worden opgevat dan het aansporen om iemand om het leven te brengen. Tot slot blijkt naar het oordeel van het hof ook uit de (door [verdachte] geschetste) feitelijke gang van zaken op 21 februari 2014 en 22 februari 2014 dat [verdachte] moet hebben geweten wat [betrokkene 3] ging doen. Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat hij naar Nederland is gekomen voor een ‘klus’, dat [betrokkene 3] en hij twee dagen samen op pad zijn geweest met maar één doel, dat zij in een auto in het bos hebben overnacht omdat [betrokkene 3] niet terug wilde gaan voordat de klus was geklaard en dat zij de volgende dag in de avond weer terug naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan. Het hof acht het onaannemelijk dat [verdachte] dermate moeite in een ontmoeting met [slachtoffer] stak met slechts de bedoeling een onderhandeling tussen [betrokkene 3] en [slachtoffer] te bewerkstelligen, zoals [verdachte] heeft verklaard. Wanneer het slechts om onderhandelingen zou gaan, had het veel meer voor de hand gelegen dat er al dan [niet, zo begrijp ik, A-G] telefonisch een afspraak zou zijn gemaakt en dat [medeverdachte 3] zelf, die de Nederlandse taal machtig is, naar de woning van [slachtoffer] zou zijn gegaan. Bovendien is er voor een onderhandeling geen tweede persoon met een vluchtauto nodig.
Op grond van de in het vorengaande weergegeven, redengevend geachte feiten en omstandigheden, staat voor het hof vast dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] wist dat [betrokkene 3] [slachtoffer] om het leven zou gaan brengen.
Het hof acht, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, voorts bewezen dat [verdachte] zowel op 21 februari 2014 als op 22 februari 2014 samen met [betrokkene 3] langs de woning van [slachtoffer] heeft gelopen. Het hof kent in dat kader in het bijzonder gewicht toe aan de verklaring van [betrokkene 6] . Zij heeft verklaard dat zij op 21 februari 2014 en 22 februari 2014 omstreeks hetzelfde tijdstip dezelfde twee personen zich bij de [b-straat 1] (zijnde de woning van [slachtoffer] ) zag ophouden. De ene man was langer dan de andere man. De kortere man omschreef zij als ‘een mooie jongen’, met donkere ogen, zwart net geknipt haar, plat kort model kapsel. Voorts verklaarde zij dat de kortere man een laptoptas om zijn schouder droeg (bewijsmiddel 7). Op basis van de verklaring van [betrokkene 6] is een compositietekening gemaakt. [verdachte] heeft verklaard dat de persoon op die compositietekening veel op hem leek en dat hij zichzelf erin herkende (bewijsmiddelen 13 en 14).Ook [betrokkene 7] heeft verklaard dat hij op 21 februari 2014 een langere en een kortere man uit de richting van de woning van [slachtoffer] zag komen lopen. De kortere man droeg een lange jas en een lichtbruine schoudertas om zijn schouder (bewijsmiddel 8). [verdachte] heeft verklaard dat hij (als hij buiten was) altijd een lichtbruine tas over zijn schouder droeg en dat hij op 21 februari 2014 en 22 februari 2014 een lange jas droeg (bewijsmiddel 14). [betrokkene 6] heeft verder verklaard dat zij zag dat de langere man op 22 februari 2014 over de schutting van de woning van [slachtoffer] keek. [betrokkene 3] heeft erkend dat hij dit heeft gedaan (bewijsmiddel 53).De tijdstippen waarop [betrokkene 6] en [betrokkene 7] de twee personen zagen, vallen bovendien binnen de tijdsspanne of kort voor dat [verdachte] en [betrokkene 3] op 21 februari 2014 en 22 februari 2014 bij de [b-straat] te [plaats] zijn geweest (bewijsmiddelen 13, 14, 34, 46 en 63). Tot slot acht het hof de verklaringen van [verdachte] zelf belang. Waar [verdachte] op de hiervoor besproken tot het bewijs gebezigde onderdelen van zijn verklaring telkens consistent en gedetailleerd heeft verklaard, heeft hij op dit punt juist wisselend verklaard. Hij heeft verklaard dat hij zowel op 21 februari 2014 als op 22 februari 2014 bij de [b-straat] is geweest en dat hij verschillende rondjes heeft gelopen. Bij zijn eerste politieverhoren heeft hij echter verklaard dat hij geen rondje samen met [betrokkene 3] over het chaletpark heeft gelopen. Ook toen hem werd voorgehouden dat getuigen in de avond van 21 en 22 februari 2014 twee personen samen over de [b-straat] hebben zien lopen, bleef [verdachte] volhouden dat hij niet samen met [betrokkene 3] op de [b-straat] kan zijn gezien (dossierpagina’s 2069, 2100). Later verklaarde hij ten overstaan van de politie echter dat hij één rondje samen met [betrokkene 3] heeft gelopen en dat hij niet wist of dit op 21 of 22 februari 2014 was (bewijsmiddel 18).Gelet op de verklaringen van [verdachte] , [betrokkene 3] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , in onderlinge samenhang beschouwd, staat voor het hof echter genoegzaam vast dat [verdachte] op beide dagen een rondje met [betrokkene 3] langs de woning heeft gelopen. De door de raadsvrouw genoemde getuigen verklaringen (zoals weergegeven op pagina’s 32-36 van de pleitnota) maken dit niet anders. Deze getuigen verklaarden - blijkens de gegeven omschrijvingen - inderdaad over andere personen dan [betrokkene 3] en [verdachte] , maar ook over andere momenten dan de specifieke tijdstippen dat [verdachte] en [betrokkene 3] op 21 en 22 februari 2014 op de plaats delict moeten zijn geweest. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene blijkt ten aanzien van de bijdrage van [verdachte] aan het delict het volgende:
- [verdachte] is één dag vóór de dag dat de klus had moeten worden volbracht, samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] vanuit München naar Nederland gereisd, voor welke reis [medeverdachte 3] aan hem, [verdachte] , reisgeld heeft overgemaakt;- [verdachte] is samen met [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] in de woning van [medeverdachte 3] aanwezig geweest toen het vuurwapen tevoorschijn kwam, de geluidsdemper op het wapen werd geschroefd en [medeverdachte 3] aan [betrokkene 3] vroeg of het wapen goed was;- Hij is vanaf 21 februari 2014 twee dagen lang met zijn auto samen met de schutter [betrokkene 3] op pad geweest; [betrokkene 3] en [verdachte] hebben de avond van 21 februari 2014 samen een rondje over de [b-straat] gemaakt en op [slachtoffer] gewacht;- Zij hebben onverrichter zaken in de auto overnacht, nabij de [b-straat] ;- Zij zijn de volgende dag samen naar Renesse gegaan om de tijd vol te maken en zijn de avond van 22 februari 2014, nog steeds met de auto van [verdachte] , teruggekeerd naar de woning van [slachtoffer] ;- Zij hebben die avond nogmaals tenminste één keer gezamenlijk een rondje over de [b-straat] gelopen, waarbij [betrokkene 3] over de schutting van het erf van [slachtoffer] keek;- Zij hebben [slachtoffer] die avond gezamenlijk opgewacht, waarbij [verdachte] in de gaten hield wanneer zijn auto eraan kwam;- [verdachte] was ten tijde van de uitvoering van het schietincident in elk geval in de buurt van de plaats delict en derhalve niet ver verwijderd van de schutter [betrokkene 3] ;- Direct na de aanslag op [slachtoffer] zijn [verdachte] en [betrokkene 3] met zijn auto gevlucht en bestuurde [verdachte] deze auto, waarbij [betrokkene 3] hem aangaf hoe te rijden en [verdachte] deze aanwijzingen opvolgde;- [verdachte] is onderweg meerdere keren gestopt om [betrokkene 3] zich te laten ontdoen van delictgerelateerde voorwerpen zoals kledingstukken, de geluidsdemper en later het vuurwapen;- [verdachte] was de volgende dag aanwezig bij de samenkomst met (onder meer) [betrokkene 3] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in café [A] , waar de beloning van de klus is uitgekeerd;- Ook [verdachte] heeft toen een geldbedrag voor zijn bijdrage ontvangen;- [verdachte] heeft tot slot geholpen bij het terugvinden van zijn auto die was weggetakeld en heeft het navigatiesysteem uit de auto gehaald en zijn auto laten schoonmaken.
Op grond van het bovenstaande samenstel van redengevend geachte feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de bijdrage van [verdachte] in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit niet enkel bestond uit het bevorderen en/of vergemakkelijken van het feit. Hij heeft geld overgemaakt gekregen en is speciaal voor deze klus naar Nederland gekomen, vervolgens heeft hij heeft twee dagen lang intensief met de schutter opgetrokken, hij heeft die dagen samen met hem te voet de plaats van de aanslag verkend, hij was aanwezig op verschillende belangrijke momenten, hij heeft zich niet teruggetrokken op daartoe geëigende tijdstippen, maar juist volhard in het volbrengen van de klus door in een auto te overnachten en een dag later met [betrokkene 3] terug te keren, hij heeft de schutter aldus meermalen van en naar de plaats delict vervoerd, hij had tijdens de uitvoering van het delict in elk geval de taak om in de gaten te houden wanneer de auto van het latere slachtoffer arriveerde en hij had tot slot een rol bij de afhandeling van het delict die uit meer bestond dan het enkel faciliteren van de vlucht.
[…]
Conclusie ten aanzien van medeplegen
Het hof stelt voorop dat ten aanzien van medeplegen het volgende toetsingskader geldt. In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In zijn arrest van 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, rov. 3.2.3. heeft de Hoge Raad daarbij opgemerkt dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd (vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht (vgl. HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Op grond van vorenstaande en de wijze waarop het delict is uitgevoerd, is het hof van oordeel dat alle verdachten het gezamenlijke plan hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zij hebben in het bewuste weekend van 21 februari 2014 tot en met 23 februari 2014, alsmede in de periode daaraan voorafgaand, intensief (telefonisch) contact met elkaar gehad. Er was sprake van een onderlinge taakverdeling, waarbij ieder een eigen rol had (in de voorbereiding, uitvoering en/of afhandeling van het delict). Gelet op de vorenstaande feiten en omstandigheden en de vastgestelde bijdragen van de verdachten, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de bijdragen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of na het strafbare feit van voldoende gewicht waren en welke hun geringe rol dan wel het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict, voldoende compenseert. Derhalve is het hof van oordeel dat ten aanzien van het primair ten laste gelegde sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte met de medeverdachten [betrokkene 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Dat slechts één persoon de daadwerkelijke uitvoeringshandeling heeft gepleegd (het overhalen van de trekker) maakt het voorgaande, gelet op de aard van het feit en de intensieve samenwerking met een duidelijke taakverdeling, niet anders.”
III Het middel en de bespreking daarvan
9. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat “’s Hofs oordeel dat de bijdragen van onder meer verzoeker geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of na het strafbare feit van voldoende gewicht waren en welke hun geringe rol dan wel het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict voldoende compenseert”, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is. Voorts zou onbegrijpelijk zijn dat het hof, volgens de steller van het middel zonder nadere deugdelijke motivering, heeft overwogen dat de verdachte een rol had bij de afhandeling van het delict die uit meer bestond dan het enkel faciliteren van de vlucht.
Het juridisch kader met betrekking tot medeplegen1.
10. Zoals het hof op juiste wijze heeft uiteengezet, is voor de kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met één of meer anderen. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Het is dus niet noodzakelijk dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult; het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling(en) heeft verricht. De verdachte kan ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht. De omstandigheid dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandeling(en) heeft verricht, behoeft aan het bewijs van medeplegen niet in de weg te staan. Het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de plaats delict kan worden gecompenseerd door andere factoren, zoals de rol van de verdachte in het kader van het beramen en voorbereiden van het feit. Daar komt bij dat ook het bestaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan gewicht in de schaal kan leggen bij de vraag of sprake kan zijn van medeplegen. In gevallen waarin sprake is van dergelijk gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van het gedeelde plan, kan medeplegen (in voorkomende gevallen) ook worden aangenomen als de (afzonderlijke) gedragingen van de verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het tenlastegelegde feit kunnen worden aangemerkt.2.
Bespreking van het middel
11. Anders dan het hof heeft de rechtbank in haar vonnis van 26 juli 2016 de verdachte veroordeeld voor medeplichtigheid bij het delict en niet voor het medeplegen daarvan. De steller van zich middel lijkt zich in dat oordeel te kunnen vinden. Het andersluidende oordeel van het hof wordt met name bestreden met de klacht dat de gedragingen van de verdachte niet van een zodanig gewicht zijn dat van medeplegen gesproken kan worden.
12. Het hof is uitvoerig ingegaan op het aandeel dat de verdachte heeft gehad in het plegen van het misdrijf en zijn samenwerking met de medeverdachten in dat kader. Daarbij laat het hof in het midden waar de verdachte zich ten tijde van het schietincident exact heeft gepositioneerd en wat zijn exacte rol op dat moment precies is geweest, maar naar het hof heeft vastgesteld moet zijn rol toen ter plaatse ten minste hebben bestaan uit het in de gaten houden van de aankomst van de Lexus (de auto van het slachtoffer) en het in de richting van de woning van [slachtoffer] lopen zodra hij de Lexus zag, en was de verdachte in ieder geval ook in de buurt van de plaats delict en niet ver verwijderd van de schutter. Voorts volgt uit de vaststellingen van het hof dat de verdachte een dag voordat ‘de klus’ eigenlijk volbracht had moeten worden met twee anderen vanuit München naar medeverdachte [medeverdachte 3] is gereisd. In zijn woning is in het bijzijn van de verdachte het vuurwapen tevoorschijn gehaald en is de geluidsdemper op het wapen geschroefd. De verdachte heeft vervolgens als chauffeur de auto bestuurd waarin hij en de schutter [betrokkene 3] naar het huis van het slachtoffer zijn gereden. Dat deden zij, aldus het hof, met maar één doel: de klus volbrengen door het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte en [betrokkene 3] hebben samen twee dagen doorgebracht en zijn zeker twee keer gezamenlijk langs het huis van het latere slachtoffer [slachtoffer] gelopen. Direct na het schietincident zijn de verdachte en [betrokkene 3] gevlucht met de auto die door de verdachte werd bestuurd en kwamen de verdachte en zijn medeverdachten samen in een Antwerps café waar – ook aan de verdachte – een beloning voor zijn bedrage werd uitgekeerd. Daarna heeft de verdachte nog geholpen de door hem van een vriend geleende auto terug te vinden nadat deze was weggesleept en heeft hij op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 3] het navigatiesysteem uit de auto gehaald en de auto laten schoonmaken.
13. Al met al heeft de verdachte voorafgaand aan, ten tijde van en na afloop van het voltooien van het misdrijf diverse (ook wezenlijke) bijdragen daaraan geleverd. Dat op zichzelf beschouwd niet elke gedraging als een bijdrage van voldoende gewicht voor de kwalificatie medeplegen kan worden aangemerkt, laat onverlet dat de gedragingen in samenhang met elkaar en tezamen genomen de bijdrage van de verdachte aan het delict vergroten en zij wel degelijk de bedoelde nauwe en bewuste samenwerking opleveren. Daarbij merk ik op dat voor de kwalificatie medeplegen niet is vereist dat de betrokkene een leidende of sturende rol heeft gehad; ook de meeloper kan medepleger zijn.3.
14. Op grond van al die vaststellingen heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat sprake was van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om de aan hen tenlastegelegde moord te plegen. In het licht van het voorgaande is het, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigend, oordeel van het hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn medeverdachten, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
15. Zoals hierboven blijkt, heeft het hof bij het oordeel dat de verdachte het misdrijf heeft medegepleegd mede betrokken dat hij heeft geholpen bij het terugvinden van zijn auto die was weggetakeld, dat hij het navigatiesysteem uit de auto heeft gehaald en dat hij zijn auto heeft laten schoonmaken. De steller van het middel meent dat dit onbegrijpelijk is, nu deze handelingen weliswaar onder de delictsomschrijving van art. 189, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr vallen, maar deze bepaling ingevolge het derde lid niet van toepassing is op hem die de daarin vermelde handelingen verricht teneinde gevaar van vervolging te ontgaan. Deze bijzondere strafuitsluitingsgrond strekt zich volgens de steller van het middel ook uit over de dader van het misdrijf, zodat het, in zijn woorden, “eigenaardig” is dat het hof deze omstandigheden redengevend acht voor het bewijs van medeplegen.4.Daarin volg ik de steller van het middel niet. Alsof deze omstandigheid – die zich bovendien laat plaatsen in het kader van een strafuitsluitingsgrond – niet zou kunnen meewegen in het bewijsoordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.5.Ter zijde merk ik op dat de genoemde omstandigheden met betrekking tot de auto na afloop van het schietincident slechts een onderdeel van de bewijsconstructie inzake het medeplegen betreffen. Zelfs als zouden deze omstandigheden in de bewijsvoering buiten beschouwing (moeten) worden gelaten, dat nog blijft er voldoende over om de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn medeverdachten aan te nemen.6.
16. Ook wordt in de toelichting op het middel de opmerking van het hof in paragraaf 3.2 van het arrest over het motief van de verdachte om te gaan verklaren aangekaart. Gesteld wordt dat deze overweging van het hof, die in strijd zou zijn met de onschuldpresumptie als bedoeld in art. 14, tweede lid, IVBPR en art. 6, tweede lid, EVRM, niet redengevend kan zijn voor het bewijs.
17. Het hof heeft de gewraakte overweging in de volgende context geplaatst (ik herhaal):
“3.2 Het motief van [verdachte] om te verklarenUit het onderzoek ter terechtzitting en de overige inhoud van het dossier is het hof niet gebleken wat het motief van [verdachte] is geweest om uit eigen beweging te gaan verklaren. Hij heeft zich daarover meerdere keren uitgelaten, maar verschillende redenen genoemd, zoals gewetenswroeging en dat het hem te heet onder de voeten werd. Het hof laat voorts niet onbesproken dat uit het dossier volgt dat [verdachte] ook zelf een rol heeft vervuld in het criminele circuit en dat tussen hem en personen die in het dossier voorkomen, onderlinge criminele verhoudingen bestonden die voor het hof slechts beperkt inzichtelijk zijn geworden. Het hof zal, in het licht van het voorgaande en gelet op de ernst van het feit, de verklaringen van [verdachte] met behoedzaamheid beoordelen en deze wegen tegen de overige inhoud van het dossier.”
18. Anders dan de steller van het middel begrijp ik deze overweging aldus, dat de kennelijke criminele verhoudingen waarop het hof slechts beperkt zicht heeft gekregen vooral reden voor het hof vormden om behoedzaam met de verklaringen van de verdachte om te gaan. In het vervolg blijkt dat het hof de verklaringen van de verdachte steeds afzet tegen en vergelijkt met hetgeen uit het dossier kan worden afgeleid. Zonder zich uit te laten over de eventuele schuld van de verdachte ten aanzien van niet door het hof beoordeelde strafbare feiten – maar door slechts de mogelijkheid open te laten dat een dergelijke, uit het dossier blijkende, achtergrond wellicht drijfveer van de verdachte kan zijn geweest om de verklaring uit eigen beweging af te leggen –, maakt het hof zijn gedachtegang daaromtrent transparant. De aanleiding om daarop ook in de zaak van de verdachte in het arrest expliciet in te gaan,7.lijkt te liggen in hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep namens de medeverdachten is aangevoerd omtrent het kennelijke motief van de verdachte om spontaan te verklaren en de opgeworpen suggestie dat de verklaringen van de verdachte (daarom) onbetrouwbaar zouden zijn.8.Kennelijk heeft het hof daarop met de hierboven door mij (opnieuw) aangehaalde overweging willen reageren. Tot strijd met de voormelde onschuldpresumptie leidt dit niet.
19. Het middel faalt in alle onderdelen.
IV Slotsom
20. Het middel faalt en kan naar het mij voorkomt met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
21. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2021
Zie hierover uitgebreider (de conclusie voorafgaand aan) HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140, m.nt. Vellinga. Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Aben (randnummer 15) voorafgaand aan HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:544 en de conclusies van mijn ambtgenoot Bleichrodt (randnummer 10) voorafgaand aan HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1162 en van 6 april 2021, ECLI:NL:PHR:2021:336 (randnummer 36).
Zie bijvoorbeeld HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140, m.nt. Vellinga en de rol die de verdachte in die zaak had gespeeld.
Vgl. (de conclusie van Harteveld voorafgaand aan) HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2395, NJ 2017/388 en eerder HR 17 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0248, NJ 1996/337, m.nt. Schalken.
Anders gezegd: alsof het bestaan van een strafuitsluitingsgrond, meer in het bijzonder een schulduitsluitingsgrond, meebrengt dat een tenlastegelegd feit als het onderhavige niet voor een bewezenverklaring in aanmerking komt.
Overigens zij opgemerkt dat in cassatie niet voor het eerst een beroep kan worden gedaan op de bijzondere strafuitsluitingsgrond van art. 189, derde lid, Sr, mocht de klacht zich ook daarover willen uitstrekken. Zie HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2395, NJ 2017/388: “2.5. Het middel klaagt voorts dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de bijzondere strafuitsluitingsgrond van art. 189, derde lid, Sr. De klacht faalt reeds omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet inhoudt dat door of namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan teneinde gevaar voor vervolging, als bedoeld in die bepaling, te ontgaan of af te wenden. Zo een verweer kan niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd, aangezien de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen.”
Een gelijkluidende overweging is opgenomen in de arresten met betrekking tot de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] .
Zie de pleitnotities in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 3] , voorgedragen ter terechtzitting van 21 april 2020, p. 10 e.v. en de pleitnotities in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 2] , voorgedragen ter terechtzitting van 20 februari 2020, p. 9. De zaken werden gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. Deze pleitnotities zijn mij ambtshalve bekend vanwege de samenhang tussen deze zaken en de voorliggende zaak van de verdachte.