Hof Amsterdam, 08-08-2017, nr. 23-003851-16
ECLI:NL:GHAMS:2017:3246
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-08-2017
- Zaaknummer
23-003851-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:3246, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑08‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Snorder. Verweer uitlokking verworpen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003851-16
datum uitspraak: 8 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-023055-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de in hoger beroep gevoerde verweren zal bespreken.
Bespreking van de gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft primair het verweer gevoerd dat er sprake is van uitlokking door de verbalisanten. Het openbaar ministerie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte tot voltooiing van het feit is gebracht door het aanbieden van geld door de verbalisanten en in dat kader verwezen naar een arrest van dit hof van 14 november 2014 waarbij er volgens de raadsvrouw sprake was van een gelijksoortige situatie waarin de verbalisanten het initiatief tot de betaling naar zich toe hadden getrokken, waardoor het hof niet kon oordelen of de opzet van de verdachte was gericht op het verrichten van vervoer tegen betaling.1.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het bij ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2014 is het volgende gebleken. Op 25 september 2014 bevonden verbalisanten zich in het kader van een zogenoemde ‘snordersactie’ in burgerkleding op de Bijlmerdreef ter hoogte van de kruising met de Flierbosdreef te Amsterdam. Zij zagen dat er een zilverkleurige personenauto met het kenteken [kenteken] aan kwam rijden, dat de bestuurder zijn snelheid zo goed als naar stilstand terugbracht en dat de bestuurder (hierna: de verdachte) zijn bovenlichaam vooroverboog, zijn hoofd hun kant op draaide , oogcontact met hun maakteen op het moment dat hij oogcontact maakte een wenkend gebaar met zijn rechterhand maakte. De combinatie van deze zaken gaf de verbalisanten het gevoel dat zij uitgenodigd werden om bij de verdachte in de auto te stappen. De verdachte liet vervolgens toe dat de verbalisanten daadwerkelijk in zijn auto stapten. De verbalisanten hoorden de verdachte na een begroeting meteen, zonder verder een gesprek met hun aan te knopen, vragen: “waarheen?”. Vervolgens reed de verdachte de verbalisanten naar de door hun opgegeven locatie. Bij aankomst op de plek van bestemming viel er een stilte van enkele seconden. In de beleving van de verbalisanten ontstond er een ongemakkelijke situatie. Eén van de verbalisanten zei: “hoeveel”. De verdachte antwoordde: “vijf euro”. Het was de verbalisanten daardoor duidelijk dat de verdachte een vergoeding wilde hebben voor de rit. Hierop is de verdachte aangehouden.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal. Op grond van dit proces-verbaal is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte door de verbalisanten tot andere handelingen is gebracht dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Uit de hiervoor weergegeven bevindingen volgt immers dat de verdachte door het afgeven van duidelijke signalen zelf het initiatief heeft genomen om de verbalisanten tegen betaling met zijn auto te vervoeren. Reeds uit deze signalen blijkt de opzet van de verdachte. De verbalisanten hebben aldus niet onrechtmatig gehandeld en het verweer wordt dientengevolge verworpen.
Daarnaast kan het voorstel van de verdachte dat de verbalisanten hem vijf euro zouden betalen bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een concreet initiatief om geld te krijgen voor het door hem verrichte vervoer, waarbij hij de hoogte van het bedrag zelf stelde op vijf euro. Als de verdachte louter een dienst had willen verlenen zoals door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is betoogd, dan had het op de weg van de verdachte gelegen voor elke vorm van betaling te bedanken in plaats van geld aan te pakken. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte tot voltooiing van het feit is gebracht door handelen – het vragen of geld verschuldigd is – van de verbalisanten, nu de verbalisanten enkel hebben gezegd “hoeveel”, en dit niet kan worden opgevat als een concreet aanbod tot het betalen van geld. Ook het subsidiair gevoerde verweer wordt verworpen.
Oplegging van straf
De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,00, subsidiair 22 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van taxivervoer zonder de daartoe vereiste vergunning te hebben. Het vergunningsstelsel voor het taxivervoer is onder meer in het leven geroepen om toezicht van de overheid op het veilig vervoer van personen en een correcte opgave van inkomsten mogelijk te maken. Door taxivervoer te verrichten zonder een daartoe afgegeven vergunning heeft de verdachte zich onttrokken aan dit toezicht. Bovendien heeft hij hierdoor de concurrentiepositie van de vervoerders die wel onder een vergunning hun diensten aanbieden onrechtmatig verslechterd, waardoor zij financieel worden benadeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 76 en 103 van de Wet personenvervoer 2000.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 augustus 2017.
Mr. M.J.A. Plaisier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑08‑2017