Ik merk in dit verband op dat de rechtbank ten onrechte de teruggave van de in beslag genomen boot aan de beslagene [betrokkene 1] heeft gelast. De wet kent immers in de beklagprocedure van art. 552a Sv niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend. Het middel bevat hierover geen klacht en een reden tot ambtshalve ingrijpen geeft het evenmin (vgl. HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9355). In dit geval heeft de officier van justitie bovendien kenbaar gemaakt dat de boot terug moet worden gegeven aan [betrokkene 1] , zodat de officier van justitie ex art. 116 lid 1 Sv de teruggave van de boot aan hem kon gelasten.
HR, 29-03-2022, nr. 20/03922
ECLI:NL:HR:2022:461
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2022
- Zaaknummer
20/03922
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:461, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:105
ECLI:NL:PHR:2022:105, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:461
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03922 B
Datum 29 maart 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2020, nummer RK 19/6915 en 19/6916, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager 1] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1972,
en
[klager 2] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de klagers.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens deze heeft S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
Conclusie 08‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Klaagschrift ex art. 552a Sv door oorspronkelijke eigenaren van een gestolen boot die daarna is doorverkocht. Derdenbescherming ex art. 3:86 BW. De AG is van mening dat de rechtbank de beslagene (koper van de boot) voldoende gemotiveerd heeft aangemerkt als verkrijger te goeder trouw. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03922 B
Zitting 8 februari 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
en
[klager ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de klagers.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 9 juli 2020 het klaagschrift van de klagers ex art. 552a Sv, (primair) strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klagers van een onder een ander in beslag genomen boot ongegrond verklaard en de teruggave gelast aan een derde belanghebbende1..
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klagers. Mr. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3.
Het gaat in deze beslagzaak kort gezegd om de volgende (niet bestreden) feiten en omstandigheden. De klagers hebben op 5 juni 2015 een sloep gekocht, die op 23 juni 2015 is gestolen. Daarvan heeft de klaagster [klaagster] aangifte gedaan. Meer dan vier jaren later, op 23 september 2019, denkt de klaagster [klaagster] hun gestolen sloep te hebben teruggevonden. De boot wordt ex art. 94 Sv in beslag genomen onder belanghebbende [betrokkene 1] en later aan hem in bewaring gegeven. De klagers hebben verzocht om teruggave van de boot aan hen, omdat naar hun oordeel [betrokkene 1] de boot niet te goeder trouw heeft verkregen en daarom geen derdenbescherming ex art. 3:86 BW geniet. Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van de boot verzet en dat [betrokkene 1] als eigenaar moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beklag van de klagers ongegrond verklaard en daartoe kort gezegd overwogen dat [betrokkene 1] moet worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw en dat de klagers zich niet kunnen beroepen op de mogelijkheid van revindicatie als voorzien in art. 3:86 lid 3 BW, omdat het bezit langer dan drie jaren geleden door diefstal is verloren, zodat geen teruggave van de boot aan de klagers kan volgen.
1.4.
Het middel richt zich tegen de vaststelling van de rechtbank dat [betrokkene 1] als verkrijger te goeder trouw moet worden aangemerkt.
2. De bestreden beschikking
2.1.
De bestreden beschikking houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag en teruggave aan klagers van de bij beslagene [betrokkene 1] in beslag genomen boot (merk [C] en Rijke, 8M). Subsidiair verzoeken klagers om opheffing van de bewaring van de boot met afgifte van de boot aan klagers. Meer subsidiair verzoeken klagers om benoeming van een andere bewaarder met afgifte van de boot aan een door de rechtbank aan te wijzen bewaarder.
De raadsman heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift het volgende aangevoerd.
Klagers hebben op 5 juni 2015 de boot gekocht bij het bedrijf [A] , een gespecialiseerd bedrijf in de verkoop en reparatie van boten. De betaling (€ 8.000) en levering van de boot hebben plaatsgevonden op 5 juni 2015. Kort daarop is de boot gestolen. Op 23 juni 2015 hebben klagers hiervan aangifte gedaan.
Op 23 september 2019 heeft klaagster [klaagster] de boot teruggevonden in de Singelgracht in Amsterdam. Klaagster heeft de politie hiervan in kennis gesteld. Verbalisanten van het politieteam Water/Havens hebben onderzoek gedaan naar de gelijkenissen tussen de foto’s van klaagster van hun boot en de aangetroffen boot in de Singelgracht. Zij kwamen tot de volgende conclusie:
"Wij, verbalisanten, sluiten de mogelijkheid niet uit dat het vaartuig opnieuw betimmerd is. Het deurtje in het midden van het vaartuig is zodanig uniek dat in combinatie met het vaartuig, wij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vermoeden dat dit één en dezelfde vaartuig is."
Eigendomsrechten
Klagers stellen dat geen geldige overdacht heeft plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . [betrokkene 2] was beschikkingsonbevoegd omdat klagers de rechtmatige eigenaren waren Van de boot. De verkoop tussen [betrokkene 2] kan ook niet worden aangemerkt als een consumentenkoop, omdat de boot is gekocht via de website van Marktplaats.
Te goeder trouw
[betrokkene 1] kan niet worden aangemerkt als een verkrijger te goeder trouw (artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek). Volgens [betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] de boot aangeboden via Marktplaats en de boot zelf enkele jaren in bezit gehad. Bij de politie heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij de boot heeft gekocht van [betrokkene 2] in oktober 2018. Hij heeft een koopovereenkomst overlegd, waaruit blijkt dat [betrokkene 1] de boot heeft gekocht op 31 januari 2019. Dat is een tegenstrijdige verklaring. Daarnaast zou [betrokkene 1] € 12.000,- via internetbankieren hebben betaald. [betrokkene 1] heeft geen betalingsbewijs van internetbankieren overlegd. Er zijn geen NAW-gegevens genoemd van [betrokkene 2] . De politie heeft ook geen contact kunnen leggen met [betrokkene 2] . De boot is door het Openbaar Ministerie teruggegeven aan [betrokkene 1] . Op 24 januari 2020 wilde de politie Water/Havens nader ultraviolet onderzoek doen aan de boot op te kijken of de oude naam van het schip nog zichtbaar is door de huidige verflaag. [betrokkene 1] heeft niet kenbaar gemaakt waar de boot gestald lag.
Ingevolge artikel 3:86 lid 1 BW kan de overdracht van een beschikkingsonbevoegde vervreemder van een roerende zaak de verkrijger, die niet als te goeder trouw kan worden aangemerkt, niet als geldig worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande menen klagers dat [betrokkene 1] niet kan worden aangemerkt als een verkrijger te goeder trouw. Derhalve geniet hij geen derdenbescherming van art. 3:86 lid 1 BW.
Onderzoeksplicht
[betrokkene 1] heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. [betrokkene 1] heeft ten tijde van de verkrijging van de boot geen onderzoek gedaan op stolenboats.nl. Uit de verklaring van [betrokkene 1] over [betrokkene 2] bij de politie blijkt dat bij [betrokkene 1] twijfels zijn gerezen. Uit onderzoek van de politie volgt dat de boot is voorzien van een nieuwe laklaag. Verder is een nieuwe stuurconsole aangebracht in de boot. Deze nieuwe laklaag en stuurconsole had tot extra bedachtzaamheid bij [betrokkene 1] dienen te leiden en had aanleiding moeten zijn voor extra onderzoek.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave. De vraag is aan wie de boot moet worden teruggegeven: de klagers of beslagene [betrokkene 1] . De officier van justitie heeft verklaard dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard zou moeten worden en dat de boot, ondanks dat dit waarschijnlijk de boot is die in 2015 van klagers is gestolen, aan [betrokkene 1] teruggegeven moet worden. Daartoe voert de officier van justitie het volgende aan.
Te goeder trouw
Onduidelijk blijft of [betrokkene 1] ten tijde van de verkrijging van de boot onderzoek heeft gedaan op stolenboats.nl. Dit onderzoek heeft hij wel verricht nadat de boot in beslag is genomen. [betrokkene 1] heeft wel een koopovereenkomst overlegd, een normaal prijs betaald en de naam en telefoonnummer van de verkoper ( [betrokkene 2] ) aan de politie gegeven en hij heeft de gegevens van degene die de boot aan [betrokkene 2] zou hebben verkocht overlegd.
Dat maakt dat [betrokkene 1] als koper te goeder trouw heeft gehandeld.
Consumentenkoop
[betrokkene 1] stelt dat hij zijn boot van [betrokkene 2] via Marktplaats heeft gekocht. Marktplaats is geen gevestigde winkel en indien er gehandeld wordt via Marktplaats dan dient men extra bedachtzaam te zijn, zeker als het om grotere bedragen gaat. Er is geen sprake van een consumentenkoop.
Eigendomsrechten
[betrokkene 1] heeft een koopovereenkomst overlegd waaruit blijkt dat de boot in januari 2019 voor € 12.000 heeft gekocht van [betrokkene 2] . Klagers hebben de boot in 2015 gekocht. In 2015 hebben zij aangifte gedaan van diefstal van hun boot. In 2019 heeft klaagster [klaagster] de boot van [betrokkene 1] gezien en gesteld dat het haar boot was. Daarna is deze boot in beslag genomen.
Nu geen sprake is van consumentenkoop kan de eerste eigenaar zijn 'eigendom' drie jaar na de diefstal terugvorderen. Deze drie jaar is reeds voorbij, omdat de boot in 2015 is gestolen.
Dat betekent dat [betrokkene 1] uiteindelijk gezien de derdenbescherming van artikel 3:86 BW als eigenaar van de boot dient te worden beschouwd.
Standpunt van de belanghebbende
[betrokkene 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat de gestolen boot van klagers niet de in beslag genomen boot is.
[betrokkene 1] heeft zijn boot ( [naam 1] ) gekocht van [betrokkene 2] . Deze man heeft de boot op zijn beurt weer gekocht van de werf [B] . [betrokkene 1] heeft een betalingsbewijs, een koopcontract en contactgegevens van de vorige eigena(a)r(en) overlegd.
De gestolen boot van klager ( [naam 2] ) is niet de in beslag genomen boot ( [naam 1] ) om de volgende redenen:
- [naam 2] is zwart en [naam 1] is lila. Onder dat lila zit alleen lichtblauw en oranje;
- [naam 2] is 7,5 meter en [naam 1] is 8 meter;
- [naam 2] heeft een motor van 10 pk en [naam 1] heeft een motor van 17 pk;
- [naam 2] heeft een 1 cilinder motor en [naam 1] heeft een 2 cilindermotor;
- [naam 2] heeft een zwart dashboard en [naam 1] heeft een mahonie-houten dashboard. Dat is hetzelfde hout als de rest van de aftimmering dus dat is niet later aangebracht.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:20I0:BL2823, NJ 2010/654).
De officier van justitie heeft aangegeven dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave. Nu uit het standpunt van [betrokkene 1] , evenals dat van klagers, volgt dat hij stelt aanspraak te maken op de boot, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld aan wie de boot dient te worden geretourneerd.
Gelet op de stukken gaat de rechtbank ervan uit dat klagers in 2015 de boot [naam 2] hebben gekocht en dat deze van hen is gestolen. De boot wordt op 23 september 2019 op grond van artikel 94 Sv onder [betrokkene 1] in beslag genomen. De boot die in 2019 onder [betrokkene 1] in beslag is genomen ( [naam 1] ) is, gelet op de bevindingen van politieteam Water/Havens zeer waarschijnlijk de boot die in 2015 van klagers is gestolen. Nu nader onderzoek aan de boot, die in bewaring is gegeven aan [betrokkene 1] , niet mogelijk is gemaakt, kan de stelling van [betrokkene 1] dat het om een andere boot moet gaan (gelet op de door hem genoemde afwijkingen) niet worden uitgezocht.
Ervan uitgaande dat het dezelfde boot betreft kunnen klagers de boot die van hen gestolen is terugeisen, tenzij [betrokkene 1] als redelijkerwijs rechthebbende is aan te merken.
In dat kader is het volgende van belang. De boot ' [naam 1] ’ staat geregistreerd op naam van [betrokkene 1] . Uit een door hem overlegde koopovereenkomst volgt dat [betrokkene 1] de boot op 31 januari 2019 heeft gekocht van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) voor een bedrag van € 12.000,- via Marktplaats. De boot lag bij de werf [C] in Zaandam.
Artikel 3:86, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek beschermt de verkrijger om baat die te goeder trouw is tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder.
Het derde lid van artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek maakt hierop in zoverre een uitzondering, dat de oorspronkelijke eigenaar van een roerende zaak, die het bezit van die zaak door diefstal heeft verloren, binnen drie jaar zijn eigendom kan opeisen.
De rechtbank is van oordeel dat [betrokkene 1] moet worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw. Hij heeft de boot op een niet ongebruikelijke wijze tweedehands, via een advertentie op Marktplaats, aangekocht. De boot lag gestald op een scheepswerf. Hiervoor heeft hij een redelijke prijs (€ 12.000,-) betaald. Dit wordt ondersteund door de overlegde koopovereenkomst.
[betrokkene 1] heeft contactgegevens gevraagd van de verkoper en de persoon van wie de verkoper de boot heeft verkregen. Dat hij geen onderzoek heeft gedaan op stolenboats.nl maakt niet dat hij niet te goeder trouw kan zijn. De situatie rondom de verkoop maakte niet dat bij [betrokkene 1] twijfel over de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper hoefde te ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat [betrokkene 1] te goeder trouw heeft gehandeld.
Nu [betrokkene 1] moet worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw, geniet hij de bescherming als bedoeld in artikel 3:86, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De uitzondering op die bescherming, zoals geregeld in artikel 3:86 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek vindt in dit geval geen toepassing meer, nu de oorspronkelijke eigenaren, klagers [klaagster] en [klager ] , het bezit langer dan drie jaar geleden door diefstal hebben verloren.
Op grond van het bovenstaande kan dan ook geen teruggave van de boot aan klagers volgen.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard en de boot dient aan [betrokkene 1] te worden teruggeven omdat hij buiten redelijke twijfel als rechthebbende moet worden aangemerkt.
Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond en gelast de teruggave van de in beslag
genomen boot aan [betrokkene 1] .”
3. Het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van de rechtbank dat de beslagene moet worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de stukken en het verhandelde in raadkamer niet volgt dat hij heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
3.2.
Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde (niet beslagene) op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal hij daarbij civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp.2.
3.3.
Voor een goed begrip van de klacht is het volgende civielrechtelijke kader van belang. Ingevolge art. 3:84 BW wordt een koper rechthebbende van een roerende zaak als sprake is van (i) overdracht, (ii) krachtens geldige titel en (iii) verricht door een beschikkingsbevoegde. Op dit vereiste van beschikkingsbevoegdheid wordt een uitzondering gemaakt in art. 3:86 lid 1 BW, waarin de verkrijging te goeder trouw is geregeld. Op grond van deze bepaling is een overdracht van een roerende zaak ondanks onbevoegdheid van de vervreemder geldig, indien de overdracht (i) anders dan ‘om niet’ is geschied en (ii) de verkrijger te goeder trouw is (vgl. art. 3:11 BW). Op deze derde-beschermingsregel bestaat ook weer een uitzondering. Het derde lid van art. 3:86 BW houdt in dat de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende een periode van drie jaren te tellen vanaf de diefstal kan opeisen. Door het opeisen binnen de termijn, begint er weer een nieuwe termijn te lopen (zie art. 3:86 lid 4 jo. art. 3:319 BW). Na verloop van die drie jaren geniet de verkrijger te goeder trouw ook bescherming tegen de oorspronkelijke eigenaar/bestolene. Als de termijn is verstreken herneemt het eerste lid weer zijn volle werking.3.Als de verkrijger niet voldoet aan de vereisten van art. 3:86 lid 1 BW, heeft er geen overdracht plaatsgevonden en kan de oorspronkelijke eigenaar zijn eigendom ex art. 3:306 jo. art. 5:2 BW (in beginsel) gedurende twintig jaren revindiceren.
3.4.
Van belang is dat in onderhavige zaak revindicatie op grond van art. 3:86 lid 3 BW gelet op het voorgaande niet meer mogelijk is. De boot is in juni 2015 gestolen en toen is er ook aangifte van diefstal gedaan. Deze aangifte kan worden gezien als stuiting van de drie jaars-termijn4., waardoor er op dat moment een nieuwe termijn is gaan lopen. De boot is echter vervolgens pas in september 2019 gevonden en in beslag genomen, zodat de revindicatietermijn van drie jaren reeds was verstreken. De klagers kunnen hun eigendom alleen nog opeisen, als de nieuwe verkrijger niet aan de vereisten van art. 3:86 lid 1 BW (te goeder trouw) voldoet.
3.5.
De rechtbank diende te onderzoeken of de klagers als redelijkerwijs rechthebbenden konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft die vraag iets breder getrokken en zich voor de vraag gesteld gezien aan wie (klagers of beslagene) de boot diende te worden geretourneerd. Dat acht ik in het licht van hetgeen ik zojuist heb vooropgesteld niet zo onbegrijpelijk, omdat het een in dit geval met het ander samenhangt. De rechtbank heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] moet worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat:
- De boot staat geregistreerd op naam van de beslagene;
- hij de boot op een niet ongebruikelijke wijze tweedehands, via een advertentie op Marktplaats, heeft aangekocht van [betrokkene 2] voor een (naar het oordeel van de rechtbank) redelijke prijs van € 12.000,- en dit heeft onderbouwd met een overgelegde koopovereenkomst;
- de boot gestald lag op een scheepswerf;
- hij contactgegevens heeft gevraagd van de verkoper en de persoon van wie de verkoper de boot heeft verkregen.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat de beslagene geen onderzoek heeft gedaan op stolenboats.nl niet maakt dat hij niet te goeder trouw kan zijn en dat de situatie rondom de verkoop niet maakte dat bij hem twijfel over de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper hoefde te ontstaan.
3.6.
In de toelichting op het middel worden verschillende omstandigheden aangevoerd die ook in feitelijke aanleg naar voren zijn gebracht dan wel gebleken, die zouden maken dat het oordeel van de rechtbank dat de beslagene te goeder trouw was, onbegrijpelijk is. De steller van het middel stelt dat de beslagene niet te goeder trouw is aangezien (ik citeer):
“- Klagers bewijs hebben getoond van een koopprijs van € 8000,- en het niet voor de hand ligt dat [betrokkene 1] de boot 4 jaar later koopt voor een bedrag dat vele malen hoger ligt, te weten: € 12.000,- ;
- [betrokkene 1] geen bewijs van betaling heeft getoond, terwijl hij stelt de boot via internetbankieren te hebben betaald;
- [betrokkene 1] wisselend heeft verklaard over het moment van aanschaf;
- [betrokkene 1] , ondanks de bevindingen van de politie en de conclusie die de rechtbank hierover inneemt, stelt dat het gaat om een andere boot dan de boot die als gestolen is opgegeven door klagers;
- De politie meteen beschadigingen ziet aan de lak en constateert dat sprake is van meerdere verflagen en dit bij [betrokkene 1] kennelijk geen belletjes heeft doen rinkelen;
- De stuurconsole is vervangen;
- Geen volledige naam, geboortedatum, adresgegevens en telefoonnummer van de verkopende partij heeft kunnen leveren, zodat min of meer niet eens een begin van aannemelijkheid is ontstaan dat [betrokkene 1] de boot daadwerkelijk heeft gekocht;
- Niet heeft meegewerkt aan het politieonderzoek door de locatie van de boot niet prijs te geven.”
3.7.
Voor wat betreft de klacht dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is omdat [betrokkene 1] “juist geen contactgegevens van de verkoper heeft getoond”, merk ik in de eerste plaats op dat de rechtbank heef overwogen dat [betrokkene 1] deze contactgegevens heeft gevraagd van de verkoper. Voorts wijs ik er op dat zich bij de stukken van het geding5.de betreffende overgelegde koopovereenkomst bevindt, waarop de volledige naam, geboortedatum, adresgegevens en het rijbewijsnummer van de verkoper zijn weergegeven. Ook in het schriftelijke standpunt van de beslagene heeft hij de volledige naam en een telefoonnummer van de verkoper opgegeven, net als van de verkoper daarvoor. Deze klacht mist dus feitelijke grondslag.
3.8.
Ook voor het overige ben ik van oordeel dat de klachten niet kunnen slagen. Goede trouw van een persoon veronderstelt een zekere onderzoeksplicht. De aard en de omvang van deze onderzoeksplicht hangt steeds af van de omstandigheden van het geval. Onder andere kan worden gedacht aan de hoedanigheid van de vervreemder, de prijs en de wijze en de locatie waar de zaak wordt aangeboden.6.De rechtbank heeft op grond van onder 3.5 genoemde feitelijke vaststellingen geoordeeld dat de beslagene heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat de situatie rondom de verkoop niet maakte dat bij hem twijfel over de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper hoefde te ontstaan. Dat oordeel is, ook in het licht van hetgeen in feitelijke aanleg is aangevoerd en gelet op de zich in het dossier bevindende stukken (waaronder de gemotiveerde standpunten van de beslagene zelf), niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daaraan doen de genoemde tegenargumenten niet af.7.
3.9.
Het middel faalt.
4. Conclusie
4.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2022
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.11 en 2.13.
HR 20 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG3554.
Vgl. HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2558.
Volledigheidshalve merk ik op dat uit het begeleidend schrijven (e-mail) kan worden afgeleid dat de betreffende stukken ook naar de verdediging zijn verzonden, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de raadsman ook over deze stukken beschikte. De raadsman heeft in zijn schrijven overigens zelf ook naar deze koopovereenkomst verwezen.
Zie nader de conclusie van mijn civiele ambtgenoot Rank-Berenschot ECLI:NL:PHR:2020:483 onder 2.4-2.7 onder verwijzing naar Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV 2013/419c.
Deze tegenargumenten moeten worden bezien in het licht van de argumenten van de beslagene. Zo heeft de beslagene gesteld dat hij bij de inbeslagname aan de waterpolitie reeds de relevante documenten, waaronder een betaling, heeft overgelegd. Ook heeft hij verklaard dat de als gestolen opgegeven boot 7.50 meter is en zijn boot 8.00 meter, dat er een totaal andere motor in zit en dat zijn boot geen zwart maar een mahoniehouten dashboard heeft (hetzelfde hout als de rest van de aftimmering). Tot slot heeft hij gesteld dat na de inbeslagneming zijn boot in ‘deplorabele staat’ is teruggegeven en vroeg (ook) hij zich af waarom de politie geen enkel onderzoek had gedaan.