Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/8.3.1
8.3.1 Afzonderlijk oordeel
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Aldus ook (impliciet) HR 17 december 1976, Nj 1977, 351 m.nt. ARB en VR 1977, 34, m.nt. CJHB (Bundesknavpschaft). Anders Teeuwissen 1994, p. 6, die stelt dat voordeelstoerekening hier nooit aan de orde kan zijn omdat smartengeld niets te maken heeft met de vergoeding van schade.
Bloembergen 1965, nr. 218 en Bolt 1989, p. 8.
Om deze reden wordt in het Duitse recht wel aangenomen dat van eigenlijke voordeelstoerekening bij de vergoeding van immateriële schade geen sprake kan zijn. Aldus Hüffer 1969, p. 500 en 1970, p. 209 (anders: Klimke 1969,111 en 785) en Lange 1990, p. 494 met vermelding van verdere bronnen. (Men heeft dan vooral het oog op de toerekening van immateriële voordelen.)
Zo is wellicht denkbaar dat een persoon die geestelijk ernstig is geraakt, door bepaalde immateriële voordelen (geruststelling of vreugde door versnelde afwikkeling van vermogensschade) geen ziektebeeld ontwikkelt en dat aldus het ontstaan van 'geestelijk letsel' wordt voorkomen.
Bijv. wanneer voordelen ertoe leiden dat lichamelijk herstel wordt bespoedigd.
Daarbij zal overigens de draagkracht van de laedens of de mate van diens schuld veeleer de boventoon voeren.
In de zin van condicio sine qua non-verband.
Zie voor literatuur en jurisprudentie Schadevergoeding (Hartlief & Tjittes), art. 100, aant. 1-15.3 en Schadevergoeding (Bolt), art. 107, aant. 28-37 en art. 108, aant. 3915.
Heeft eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voorzover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht, aldus artikel 6:100. Deze bepaling leent zich mijns inziens in beginsel voor toepassing wanneer het gaat om vergoeding van immateriële schade.1 Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat aan de voordeelstoerekening op het terrein van de vergoeding van immateriële schade ook daadwerkelijk een rol van betekenis toekomt.
Vooropgesteld zij dat het op dit punt de voorkeur verdient het oordeel omtrent de vraag of voordelen dienen te worden toegerekend zoveel mogelijk te expliciteren en niet te doen opgaan in het 'billijkheidsoordeel' in het kader van artikel 6:106. Dat is vanuit meer theoretisch oogpunt verdedigbaar, omdat de voordeelstoerekening pleegt te worden onderscheiden van de schadebegroting2 waarop de billijkheid van artikel 6.T06 mijns inziens vooral betrekking heeft; het is ook uit meer praktisch oogpunt wenselijk, omdat het de inzichtelijkheid en begrijpelijkheid van het resultaat bevordert. Daarbij dient te worden bedacht dat een dergelijke 'scheiding' niet steeds goed mogelijk is, omdat met name immateriële 'voordelen' (daaronder begrepen de positieve ervaring die vermogensvoordelen teweeg kunnen brengen) soms een meer directe invloed kunnen hebben op het immateriële nadeel en daardoor minder goed als zelfstandige voordelen zijn te plaatsen tegenover zelfstandige nadelen.3 In die gevallen zal het effect van eventuele voordelen hooguit doorwerken in de vraag of sprake is van een van de gevallen waarin een recht op smartengeld bestaat4 of in de schadebegroting5 en is afzonderlijke beschouwing in het kader van de voordeelstoerekening niet goed mogelijk.
Een en ander laat bovendien onverlet dat voordelen voor de gelaedeerde ook op andere wijze dan via voordeelstoerekening invloed kunnen hebben op de omvang van de verplichting tot schadevergoeding. Zo zal een vermogensvoordeel de draagkracht van de gelaedeerde positief beïnvloeden, hetgeen in verband met matiging relevant kan zijn. Het gaat hier evenwel om een meer 'subsidiaire' invloed van het voordeel, omdat het dan slechts meeweegt als één van de factoren die relevant zijn bij het 'onaanvaardbaarheidsoordeel' van artikel 6:109.6
Als criteria voor toepassing van voordeelstoerekening noemt artikel 6:100 naast het vereiste van causaal verband,7 besloten in het woord 'opgeleverd', de redelijkheid als toetssteen. Over de invulling van de redelijkheid valt in haar algemeenheid veel te zeggen,8 maar concrete 'regels' of 'gezichtspunten' die voor alle gevallen gelden zijn niet goed aan te wijzen. Ook bij dit leerstuk rijst niet alleen de vraag in hoeverre de aard van de schade (vermogensschade/ ander nadeel), maar bovendien in hoeverre de aard van het voordeel (vermogensvoordeel/ ander voordeel) bijzonderheden meebrengt voor de uitwerking. Daarbij zijn op het feitelijke vlak verschillende situaties denkbaar. Een gebeurtenis kan immers zowel immateriële voordelen als vermogensvoordelen tot gevolg hebben, terwijl uit eenzelfde gebeurtenis bovendien zowel vermogensschade als immateriële schade kan voortvloeien. Verschillende denkbare situaties zullen hierna worden bezien.