Rb. Rotterdam, 21-07-2017, nr. 17/3161
ECLI:NL:RBROT:2017:5500
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
21-07-2017
- Zaaknummer
17/3161
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:5500, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 21‑07‑2017; (Bodemzaak)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2017/803
Uitspraak 21‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Eiser zijn twee maatregelen opgelegd ogv de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. Een gebiedsverbod en een meldplicht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder beide maatregelen heeft kunnen opleggen gelet op de gedragingen van eiser. Geen reden voor onverbindendheid, strijd met de rechtzekerheid, geen criminal charge. Geen strijd met artikel 8 EVRM, wel inbreuk op artikel 2, vierde protocol bij het EVRM, maar gerechtvaardigd en proportioneel. De uitvoering van het gebiedsverbod is wel onzorgvuldig. Beroep gegrond mbt gebiedsverbod voor het overige ongegrond.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 17/3161
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2017 in de zaak tussen
[eiser] te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. B.Th. Nooitgedacht,
en
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C. de Winter.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder twee bestuurlijke maatregelen opgelegd: een gebiedsverbod met een technische voorziening en een meldplicht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 2 juni 2017 heeft verweerder de stukken ingediend. Verweerder heeft de rechtbank verzocht met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beslissen dat ten aanzien van twee bestuurlijke rapportages van 4 april 2017 kennisneming door uitsluitend de rechtbank gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft een rechter-commissaris benoemd. De rechter-commissaris heeft bij beslissing als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb van 15 juni 2017 geoordeeld dat de geheimhouding gerechtvaardigd is.
Bij brief van 20 juni 2017 heeft eiser toestemming verleend aan de rechtbank om kennis te nemen van de twee bestuurlijke rapportages.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Artikel 2 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt), die op 1 maart 2017 in werking is getreden, luidt als volgt:
“1. Onze Minister kan, indien dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een maatregel opleggen, strekkende tot beperking van de vrijheid van beweging.
2. Een maatregel kan bestaan uit:
a. een verplichting om zich op door Onze Minister vast te stellen tijdstippen te melden bij een door Onze Minister aangewezen politiechef of organisatie;
b. een verbod om zich te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten dan wel in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, dat niet groter is of die niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor de bescherming van de nationale veiligheid;
c. een verbod om zich te bevinden in de nabijheid van een of meer bepaalde personen.”
2.1.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit bestuurlijke rapportages van de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket te Rotterdam blijkt dat er concrete aanwijzingen zijn dat eiser op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten, dan wel de ondersteuning daarvan.
In het bestreden besluit worden de volgende gedragingen genoemd.
- Op 7 juni 2014 heeft eiser zich laten uitschrijven uit de Basisregistratie Personen naar- wat later bleek - een niet bestaand adres in de Verenigde Staten. Op 19 juni 2014 heeft de toenmalige partner van eiser bij de wijkagent gemeld dat hij plotseling is vertrokken en dat zij niet uitsloot dat eiser was vertrokken naar de geweldhaarden in het Midden-Oosten. Op 26 juni 2014 is eiser bij een politiebezoek aan de woning in Spijkenisse weer aangetroffen. Eiser heeft toen verklaard in Turkije te zijn geweest.
- Op 29 maart 2016 heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een ambtsbericht verstrekt waarin staat dat in Syrië een lijst is gevonden met namen die worden toegeschreven aan Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS). Op deze lijst stond ook de naam van eiser. De persoonlijke gegevens van eiser zijn gedetailleerd en correct. Uit de informatie blijkt voorts dat eiser zich vermoedelijk van 10 juni 2014 tot en met 22 juni 2014 heeft aangesloten bij ISIS op het grondgebied van het door ISIS uitgeroepen kalifaat en de rol had van ‘suicide fighter’. Deze periode komt overeen met de periode waarin eiser volgens zijn toenmalige partner was vertrokken.
- Op 18 mei 2015 is bij een identiteitscontrole vastgesteld dat enkele pagina’s uit het paspoort van eiser waren gescheurd, vermoedelijk om te verhullen in welke landen het paspoort bestempeld is.
- Op 3 september 2015 heeft de politie informatie ontvangen dat eiser bij een wapenhandelaar in Groningen heeft geprobeerd een volautomatisch vuurwapen, een M16, te kopen.
- Op 12 april 2015 tijdens de Rotterdam marathon heeft eiser op het metrostation Maashaven geroepen: ‘er gaat vandaag iets moois gebeuren op de marathon. Boem! Boem!’.
Eiser werd door personeel van de RET staande gehouden, waarna aanhouding door de politie volgde.
- Op 19 maart 2015 wilde eiser bij de inschrijving bij een sportschool niet dat er van hem een foto werd gemaakt. In het meningsverschil dat daardoor ontstond heeft eiser gezegd dat de bedrijfsleider de eerste Nederlander zou zijn die door ISIS zal worden onthoofd.
- Op 23 maart 2015 heeft eiser tegen medewerkers van de Sociale Dienst gezegd dat hij voor ISIS heeft gewerkt.
- Op 23 maart 2015 heeft de afdeling Leerplicht van de gemeente Spijkenisse de wijkagent gemeld dat de dochter van eiser wordt thuisgehouden van school omdat zij haar (mannelijke) leerkracht geen hand mag geven. Eiser heeft op school geroepen: ‘Allah is groot, jullie zijn allemaal hoeren’.
- Op 12 en 13 maart 2015 hebben getuigen gemeld dat een man de ruit van een seksshop heeft ingegooid. Eiser is aan de hand van camerabeelden herkend. Tijdens de aanhouding heeft eiser de agenten bedreigd en verklaard dat hij bij de politie bekend is als terrorist en mogelijk wil deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië. Bij de aanhouding zijn vervalste documenten aangetroffen.
- Op 5 november 2011 is een melding ontvangen van een voormalig onderwijzer van de dochter van eiser dat hij is aangesproken door eiser in een supermarkt in Spijkenisse. Eiser beet de onderwijzer toe dat hij nooit meer filmpjes van islamitische mensen in zijn klas moest vertonen. Eiser heeft gezegd: ‘U mag dat nooit meer doen, want dan doen wij daar wat aan’.
- Op 11 februari 2016 heeft eiser een leerplichtambtenaar bedreigd. De dochter van eiser is enkele malen van basisschool gewisseld omdat deze scholen zouden indruisen tegen de islamitische overtuigingen van eiser. Eiser wilde haar thuis houden totdat er een geschikte school op islamitische grondslag door de leerplichtambtenaar gevonden zou worden. Eiser heeft gezegd; ‘als een rechter of de Raad voor de Kinderbescherming vinden dat de kinderen toch naar school moeten dan maak ik ze en jou kapot’.
- Op 12 februari 2016 heeft de lerares van de basisschool van eisers kinderen aangifte gedaan van bedreiging. Melding is gemaakt van verschillende incidenten waarbij eiser bedreigend gedrag heeft vertoond dan wel bedreigende uitlatingen heeft gedaan gericht tegen docenten, kinderen en andere ouders op de school.
2.2.
Op basis van bovenstaande gedragingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser zich in de zomer van 2014 in jihadistisch strijdgebied heeft begeven en zich daar als suicide fighter heeft aangesloten bij ISIS. De uitingen van eiser over het islamitisch geloof werden met de tijd steeds feller van aard en verwezen vaak naar de gewapende strijd in Syrië. Eiser heeft zich het jihadistische gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd eigen gemaakt en heeft gedreigd met geweld. Dit maakt dat eiser een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Verweerder heeft het daarom noodzakelijk geacht met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen. In het bestreden besluit zijn de volgende maatregelen opgelegd:
1) Eiser mag zich niet bevinden in of in de omgeving van het navolgende gebied: de looproutes en de directe omgeving van de marathon te Rotterdam op 8 en 9 april 2017 en het daarbij behorende evenemententerrein. Dit gebied is aangegeven op een kaart, die als bijlage bij het besluit is gevoegd. Toezicht op de naleving van het gebiedsverbod zal worden gehouden met een technische voorziening, een enkelband.
2) Eiser dient zich iedere week te melden bij de korpschef van politie op maandag en woensdag om 10:00 uur op het bureau van politie aan de Maashaven 5 te Rotterdam.
De meldplicht geldt met onmiddellijke ingang voor de duur van zes maanden.
Onverbindendheid, rechtszekerheid en ‘criminal charge’
3.1.
Eiser betoogt dat dat artikel 2 van de Twbmt onverbindend moet worden verklaard. De bevoegdheid om vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen is geformuleerd in vage bewoordingen, zodat voor een burger niet voldoende kenbaar en voorzienbaar is wat de reikwijdte is van die bevoegdheid. Dat is in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. Eiser wijst ter onderbouwing van dit standpunt naar het rapport ‘Netherlands: Counter-terrorism bills would violate human rights and undermine rule of law’ van Amnesty International van 17 januari 2017. De Twbmt kan niet dienen als wettelijke basis voor de inbreuken op de rechten van artikel 8 van en artikel 2, van het Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2.
Verweerder heeft onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gesteld dat een wettelijke bepaling enige ruimte mag laten voor invulling door het bestuursorgaan of uitleg door de rechter. Een al te concrete omschrijving kan leiden tot rigiditeit. In dit geval acht verweerder de bepaling voldoende duidelijk. Verweerder verwijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting (TK 2015-2016, 34 359, nr. 3, blz. 13 en 14) (MvT).
3.3.
De rechtbank stelt vast dat in de Twbmt niet nader is omschreven wat wordt verstaan onder ‘de bescherming van nationale veiligheid’ en ‘een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan’. Het zijn open normen die in een concreet geval ingevuld moeten worden door het bestuursorgaan en onderworpen zijn aan het oordeel van de rechter. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt is die handelwijze in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM over artikel 8 van en artikel 2, van het Vierde Protocol bij het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de samenhang van de bewoordingen van artikel 2 van de Twbmt voldoende worden opgemaakt wat de reikwijdte is van deze bepaling. De kritiek van Amnesty International op het wetsvoorstel geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Die kritiek geldt met name het door Amnesty International gesignaleerde gebrek aan rechtsbescherming. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Eiser stelt dat artikel 2 van de Twbmt buiten toepassing moet worden gelaten vanwege strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. Het besluit kan niet kan worden gebaseerd op gedragingen die dateren van vóór het inwerkingtreden van de Twbmt. Eiser beroept zich op het arrest van het EHRM van 29 maart 2006, Achour tegen Frankrijk (ECLI:NL:XX:2006:AW8902). Volgens eiser zijn de maatregelen van de Twbmt aan te merken als een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestuurlijke maatregelen van artikel 2 van de Twbmt een preventief karakter hebben en geen punitieve sancties zijn. Verweerder heeft dat vastgesteld aan de hand van de criteria die zijn ontleend aan het arrest van het EHRM van 8 juni 1978, Engel tegen Nederland, (ECLI:NL:XX:1976:AC0386), de zogenoemde Engel-criteria.
4.3.
De rechtbank overweegt dat eiser zich beroept op het in artikel 7 van het EVRM neergelegde legaliteitsbeginsel. Daarin is - voor zover hier van belang - bepaald dat niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Artikel 7 van het EVRM ziet dus op situaties waarin sprake is van een ‘criminal charge’, in de zin van artikel 6 van het EVRM.
4.4.
Volgens de Engel-criteria van het EHRM moeten bij de beoordeling of een maatregel neerkomt op een ‘criminal charge’, in aanmerking worden genomen a) de vraag of handhaving van de overtreden norm naar nationaal recht als strafrechtelijk wordt aangemerkt b) de aard van de overtreding, en c) de aard en zwaarte van de maatregel, die met de overtreding wordt geriskeerd.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat het opleggen van een gebiedsverbod en een meldplicht naar nationaal recht geen strafrechtelijke sancties zijn, maar in het bestuursrecht voorziene maatregelen. De handhaving van de norm dat iemand niet de nationale veiligheid in gevaar mag brengen en dat iemand met zijn gedragingen niet in verband mag worden gebracht met terroristische activiteiten of ondersteuning daarvan, wordt dus naar nationaal recht niet als strafrechtelijk aangemerkt.
4.6.
Wat betreft de aard van de overtreding is van belang dat de Twbmt juist in het leven is geroepen om (ook) maatregelen te kunnen treffen wanneer dat strafrechtelijk (nog) niet mogelijk is. Uit de MvT ( blz. 11) blijkt dat de maatregelen primair een preventief karakter hebben – namelijk de bescherming van de nationale veiligheid – en niet het vereiste kennen van aanwijzingen of verdenking van een strafbaar feit.
4.7.
De aard en de zwaarte van de maatregelen zijn als niet heel ingrijpend aan te merken. Van vrijheidsberoving is geen sprake. Het gebiedsverbod was in dit geval beperkt tot een afgebakend gedeelte van Rotterdam, en tot de duur van twee dagen. De meldplicht bij de politie voor tweemaal per week gedurende zes maanden is eveneens beperkt in duur en in omvang. Deze maatregelen zijn niet zodanig ingrijpend dat moet worden geconcludeerd dat zij bedoeld zijn om leed toe te voegen of als straf.
4.8.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat het gebiedsverbod en de meldplicht niet zijn aan te merken als een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Dit betekent dat de uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende waarborgen voor punitieve sancties, waaronder ook het ne bis in idem beginsel, door eiser niet in rechte kunnen worden ingeroepen. Eisers beroep op de uit artikel 7 van het EVRM voortvloeiende waarborg van het legaliteitsbeginsel slaagt daarom evenmin.
4.9.
Het arrest Achour waarop eiser zich beroept is in dit geval niet relevant, nu dat betrekking heeft op artikel 7 van het EVRM.
Toetsing aan artikel 2 van de Twbmt
5.1.
Eiser betwist dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2 van de Twbmt.
De door verweerder in het besluit genoemde gedragingen zijn onvoldoende om hem in verband te brengen met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Niet is gebleken dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan bij het ambtsbericht van de AIVD. Eiser betwist dat hij in 2014 naar Syrië is gereisd en zich daar bij de terroristische organisatie ISIS heeft aangesloten. De overige incidenten worden eveneens betwist. Eiser is ook vrijgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 12 april 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:2713) van de aan hem ten laste gelegde deelname aan een terroristische organisatie. Voorts is volgens eiser niet voldaan aan de voorwaarde ‘noodzakelijk met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid’. Eiser vormt geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn 2004/38 van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de bestuurlijke rapportages een samenstel van gedragingen naar voren komt waardoor eiser in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Dat de bedreiging, zoals eiser stelt, steeds actueel en concreet moet zijn volgt niet uit de Twmbt en ook niet uit de wetsgeschiedenis. Verweerder heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming of juistheid van de bestuurlijke rapportages.
Vergewisplicht
5.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat, indien uit een deskundigenbericht op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, er voor verweerder geen aanleiding bestaat om niet uit te gaan van dat deskundigenbericht en de daaraan ten grondslag liggende stukken in te zien, tenzij eiser concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren heeft gebracht.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit twee bestuurlijke rapportages van 4 april 2017 ten grondslag liggen. Beide rapportages bevatten feiten en omstandigheden over eiser. Deze informatie is grotendeels ook in het bestreden besluit overgenomen. In de bestuurlijke rapportages is daarbij per onderdeel aangegeven waarop die informatie is gebaseerd, onder vermelding van een BVH-nummer en een datum. Een uitzondering hierop is de informatie over het incident van 12 april 2015: de dag van de marathon van 2015. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat die informatie afkomstig is uit een mutatie die zich in het strafdossier bevindt. Daarmee is het achterwege laten van de bronvermelding van dit incident onvoldoende voor de conclusie dat verweerder niet zonder navraag naar de bron heeft mogen uitgaan van de informatie in de bestuurlijke rapportages.
5.5.
Het geheel van de beide rapportages bezien en in aanmerking genomen wat daartegen door eiser is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om af te wijken van het uitgangspunt in de jurisprudentie, dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de rapportages en niet gehouden was de onderliggende stukken in te zien.
5.6.
Dat geldt ook voor de informatie in de bestuurlijke rapportages die afkomstig is uit het ambtsbericht van de AIVD van 29 maart 2016. De passage over dit ambtsbericht in de bestuurlijke rapportages roept geen vragen op die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om dit ambtsbericht in te zien. Eiser heeft het ambtsbericht ter zitting zelf in het geding gebracht. Daarin staat dat de naam van eiser voorkomt in een bestand op een harde schijf die in 2015 in Syrië is aangetroffen. Dit bestand wordt toegeschreven aan ISIS. In dit bestand is een tiental gegevens van eiser vermeld, zoals zijn nationaliteiten, naam van zijn moeder, geboortedatum, burgerlijke staat, aantal kinderen, zijn rol (suicide fighter), datum inreis en datum uitreis. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van het ambtsbericht overeenkomt met de weergave daarvan in de bestuurlijke rapportages.
5.7.
De rechtbank ziet geen grond voor de stelling van eiser dat verweerder gehouden was ook nog de onderliggende stukken van het ambtsbericht in te zien. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de herkomst van het bestand discutabel is. Volgens hem kan sprake zijn van valse informatie afkomstig van internet of van informatie die door ISIS zelf wordt verspreid om de inlichtingendiensten te misleiden. Wat daarvan ook zij, het ambtsbericht zelf dat grotendeels een opsomming is van de gegevens die in het bestand staan zonder dat daaraan conclusies worden verbonden, geeft geen aanleiding voor vragen. Niet echt betwist is dat de gegevens op eiser betrekking hebben. Verder acht de rechtbank in dit verband nog van belang dat het ambtsbericht in de bestuurlijke rapportages onderdeel is van een groter aantal gedragingen.
Onderbouwing
6.1.
Op grond van de informatie over eiser die uit de bestuurlijke rapportages naar voren komt en die ook grotendeels in het besluit is opgesomd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan.
6.2.
Uit de informatie in de bestuurlijke rapportages over de periode van 7 juni 2014 tot en met 26 juni 2014 heeft verweerder opgemaakt dat eiser zich naar jihadistisch strijdgebied heeft begeven en zich daar heeft aangesloten bij de terroristische organisatie ISIS met de rol van ‘suicide fighter’. Verweerder heeft die gevolgtrekking in het bestreden besluit als een feit benoemd, wat - naar de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard - iets te stellig is geformuleerd. Wel heeft verweerder uit het samenstel van gedragingen in de bewuste periode terecht geconcludeerd dat er concrete aanwijzingen zijn dat eiser zich heeft aangesloten bij ISIS in Syrië. Naast de informatie uit het AIVD-ambtsbericht zijn daarvoor van belang de mededelingen van eisers ex-partner over zijn plotselinge vertrek, zijn uitschrijving naar een niet bestaand adres in de VS en de ontbrekende pagina’s uit eisers paspoort. Bij elkaar vormt dat een voldoende basis voor het vermoeden dat eiser in Syrië is geweest en zich daar bij ISIS heeft aangesloten. Verweerder heeft dat mogen meewegen in het samenstel van gedragingen dat aan het besluit ten grondslag ligt.
Eiser heeft daar ook weinig tegenin gebracht. Behalve de hiervoor genoemde kritiek op de herkomst van het bestand op de harde schijf is aangevoerd dat eiser niet in Syrië heeft verbleven maar in Turkije. Eiser heeft zijn stelling evenwel niet onderbouwd. Evenmin heeft hij een verklaring gegeven waarom hij zich heeft uitgeschreven naar een niet bestaand adres in de VS. De stelling dat de pagina’s in het paspoort ontbreken omdat eisers dochter daarop tekeningen heeft gemaakt, is evenmin onderbouwd en overigens onaannemelijk.
6.3.
Uit de overige incidenten leidt verweerder af dat de uitlatingen van eiser over het islamitisch geloof met de tijd steeds feller worden, dat eiser zich het gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd eigen heeft gemaakt en ook dreigt met geweld.
6.4.
De rechtbank ziet in de stukken voldoende aanknopingspunten voor die conclusie. Uit het overzicht komt een patroon naar voren dat consequent wijst op sympathie met het gedachtegoed van terroristische groeperingen zoals ISIS en ook van een zekere bereidheid om vanuit die ideeën te handelen.
6.5.
Eiser heeft in beroep de in het bestreden besluit opgenomen gedragingen deels betwist, zonder dit verder concreet te maken. Ter zitting heeft eiser verklaard dat in de strafzaak wel een gemotiveerde betwisting van de feiten is aangevoerd. Eiser heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan. Niet valt in te zien waarom eiser die onderbouwing - die kennelijk voorhanden was - niet ook in deze procedure tijdig heeft aangevoerd. De rechtbank ziet vanwege de goede procesorde geen aanleiding van dit bewijsaanbod gebruik te maken. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij bij het incident op 12 april 2015 in metrostation Maashaven verkeerd is verstaan. Nu eiser naar aanleiding van de uiting door het personeel van de RET is staande gehouden en vervolgens door de politie is aangehouden, acht de rechtbank, gelet ook op de overige incidenten, deze verklaring niet aannemelijk.
6.6.
De omstandigheid dat eiser in de strafzaak is vrijgesproken van deelname aan een terroristische organisatie en bedreiging van een leerplichtambtenaar, is voor deze procedure niet doorslaggevend. De beoordeling van de strafrechter vindt plaats aan de hand van een ander toetsingskader, waarbij verdergaande eisen worden gesteld aan bewijs dan in een bestuursrechtelijke procedure. Overigens is eiser wel veroordeeld voor een aantal feiten, waaronder bedreiging met zware mishandeling, wederspannigheid, bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de veiligheid van personen ontstaat, en de poging een wapen te kopen.
6.7.
Verweerder heeft terecht gesteld dat is voldaan aan de voorwaarde ’indien dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid’ van artikel 2 van de Twbmt. Verweerder heeft in dit kader overwogen dat het mondiaal jihadisme te duiden is als een wereldwijde gewelddadige ideologische beweging. Groepen en personen plegen vanuit deze beweging wereldwijd terroristische aanslagen en voeren regionaal gewapende strijd onder het mom van religieuze oorlogsvoering. Eenmaal overtuigd dat er een individuele verplichting bestaat om de gewelddadige strijd te voeren of te ondersteunen tegen de gepercipieerde vijanden van de islam is de kans aanzienlijk dat die persoon betrokken raakt bij de verdere verspreiding van het jihadistische gedachtegoed, opruiing, facilitering, ondersteuning, voorbereiding en uitvoering van terroristische misdrijven in naam van of in opdracht van terroristische organisaties.
6.8.
Nu er concrete aanwijzingen zijn dat eiser vanwege zijn gedrag met een terroristische organisatie in verband kan worden gebracht en hij specifiek een bedreiging heeft geuit met een aanslag tegen de marathon in 2015, heeft verweerder het vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten maatregelen op te leggen.
6.9.
Daaraan doet niet af dat 2015 al wat langer geleden is. Eiser was immers tijdens de marathon van 2016 gedetineerd. Juist op de dag vóór de marathon van 2017 is hij vrijgelaten. Dat is ook een afdoende weerlegging van de stelling van eiser dat er geen recente incidenten zijn. In gevangenschap zijn de mogelijkheden daartoe beperkt. Het argument van eiser dat in detentie al zijn gesprekken werden afgeluisterd en daarbij niet is gebleken dat hij verkeerde contacten heeft gehad, zegt niet veel. Juist het feit dat er toezicht was op het doen en laten van eiser kan de reden zijn voor eiser om geen contact te leggen of behoedzaam te zijn in zijn uitingen. Dat betekent dat de incidenten van 2015-2016 nog steeds als actueel kunnen worden beschouwd.
6.10.
Uit het vorenstaande blijkt dat sprake een actuele, reële en ernstige bedreiging. Daarmee kan in het midden blijven of Richtlijn 2004/38 op eiser van toepassing is.
Artikel 8 van en artikel 2, van het Vierde Protocol bij het EVRM; Uitvoering
7.1.
Eiser voert aan dat de maatregelen in strijd zijn met de artikelen 2 van het Vierde Protocol bij en 8 van het EVRM. Eiser betwist de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de maatregelen. De duur van het gebiedsverbod is twee dagen, terwijl de marathon maar één dag duurt. Deze situatie is benoemd in de MvT als voorbeeld van een te ruime aanwending van de bevoegdheid. De omschrijving van het gebiedsverbod in het bestreden besluit is vaag, terwijl de kaart waarop het gebied is aangegeven niet heel gedetailleerd is. Na de vrijlating uit detentie zou eiser verblijven bij zijn moeder. Haar woning ligt in het gebied waarop het verbod betrekking heeft. Eiser verwijst ook in dit verband naar de MvT, waarin staat dat een gebiedsverbod alleen onder zeer uitzonderlijke gevallen zich mag uitstrekken tot de vaste woon- en verblijfplaats.
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen inbreuk is op het recht op respect voor het privé-, familie- en gezinsleven en woning als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Er is geen sprake van inmenging in de leefomgeving van eiser omdat hij niet zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft in de woning van zijn moeder. De maatregelen vormen wel een inbreuk op het recht op bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 2, van het Vierde Protocol bij het EVRM, maar die beperking acht verweerder gerechtvaardigd en proportioneel. Verweerder heeft een proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2017 overgelegd waaruit blijkt dat aan eiser bij de uitreiking van het bestreden besluit een kaart op A3 formaat is overhandigd waarop het gebied waar hij niet mocht komen staat ingetekend. Bij de uitreiking is hem verteld dat hij niet bij zijn moeder kon verblijven. Daarop is contact gezocht met een zus van eiser en afgesproken dat eiser bij zijn broer kon verblijven. Een medewerker van de reclassering heeft eiser geïnformeerd over de werking van de enkelband en hem uitgelegd dat de enkelband gaat trillen op het moment dat hij het verboden gebied betreedt.
7.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat artikel 8 van het EVRM niet is geschonden. Onweersproken is dat eiser niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van zijn moeder, zodat haar woning niet als vaste woon- of verblijfplaats kan worden aangemerkt.
7.4.
Het bestreden besluit levert wel een beperking op van het door artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM gewaarborgde recht om zich vrij te mogen bewegen. Een dergelijke inbreuk moet bij wet zijn voorzien, een legitiem doel hebben, noodzakelijk en proportioneel zijn.
7.5.
Aan het vereiste dat de inbreuk bij wet moet zijn voorzien is voldaan, evenals de voorwaarde van een legitiem doel. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. De noodzaak van de maatregelen is wel betwist, maar zoals hierboven onder 6.3 reeds is overwogen volgt de rechtbank dat betoog niet.
7.6.
Over de proportionaliteit is op blz.15 van de MvT overwogen dat wanneer ten behoeve van de bescherming van de nationale veiligheid kan worden volstaan met een maatregel voor de duur van bijvoorbeeld een tweedaags evenement, het niet proportioneel is om een maatregel voor de duur van drie dagen of meer op te leggen. Volgens informatie van de website van de NN Marathon Rotterdam duurde het programma van de marathon 2017 officieel van 7 april 2017 10.00 uur tot 9 april 2017 16.25 uur. Weliswaar startte de marathon zelf op zondag 9 april om 10.00 uur, maar ook op zaterdag 8 april werden verschillende wedstrijden en andere activiteiten georganiseerd voor onder meer kinderen en recreatieve lopers. Vanuit het oogpunt van overzichtelijkheid is gekozen voor een gebiedsverbod voor het gehele gebied van de marathon gedurende beide dagen. De rechtbank acht de duur van de maatregel niet disproportioneel.
7.7.
Eiser heeft evenwel terecht aangevoerd dat de uitvoering van het gebiedsverbod onzorgvuldig is geweest. In het bestreden besluit staat vermeld dat het gebiedsverbod geldt voor ‘de looproutes en directe omgeving van de marathon en het daarbij behorende evenemententerrein’. Op de bij het besluit behorende kaart is het gebiedsverbod aangegeven in een roze kleur met een zwarte omlijning. In het bestreden besluit noch op de kaart zijn de grenzen aangegeven met behulp van straatnamen. De kaart is niet gedetailleerd en bevat slechts enkele straatnamen en oriëntatiepunten. Uit de kaart is bijvoorbeeld niet op te maken of het Centraal Station, een belangrijk punt in de stad, binnen het gebied ligt. Eiser is aangehouden op het Kruisplein vóór het Centraal Station. Hoewel uit de stukken blijkt dat eiser een kaart op formaat A3 is uitgereikt, is dat onvoldoende om aan te nemen dat de begrenzing op die kaart wel duidelijk is. Ter zitting was de kaart niet voorhanden opA3-formaat maar niet is betwist door verweerder dat ook op die kaart de grenzen niet met behulp van straatnamen zijn aangegeven. Dat klemt temeer omdat de enkelband gaat trillen zodra de grens wordt overschreden en de overtreding een feit is. Er is dus geen ruimte voor een vergissing, zoals ook is gebleken uit de aanhouding van eiser op het Kruisplein op 8 april 2017. In de MvT staat vermeld dat de omschrijving van het gebied waarin de persoon zich niet mag bevinden zodanig helder moet zijn dat daarover geen misverstanden kunnen ontstaan. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit daaraan niet voldoet. Dat leidt ertoe dat het bestreden besluit, voor zover dat op het gebiedsverbod ziet, moet worden vernietigd vanwege de onzorgvuldige totstandkoming daarvan.
7.8.
Over de meldplicht heeft eiser aangevoerd dat dit besluit niet afzonderlijk is gemotiveerd zoals blijkens de MvT wel is vereist en dat niet duidelijk is waarom verweerder heeft gekozen voor de frequentie van tweemaal per week.
7.9.
De keuze van verweerder om een meldplicht op te leggen, is gebaseerd op dezelfde motivering als het gebiedsverbod. In het bestreden besluit is als motivering voor de meldplicht gegeven dat het doel van de meldplicht is om zicht te krijgen en te houden op personen die vanwege hun gedragingen in verband kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Nu eiser al gedurende een langere periode dergelijke gedragingen vertoont, is de meldplicht opgelegd. De rechtbank kan deze motivering van verweerder volgen. Er is geen reden om de motivering te herhalen, voor zover die gelijk is aan de motivering van het gebiedsverbod. Dat de frequentie niet apart is onderbouwd, is geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit. De gekozen frequentie van tweemaal per week is niet onredelijk. Eiser heeft ook niet aangevoerd dat die frequentie voor hem onredelijk bezwarend is.
8. Gelet op het vorenstaande wordt het beroep voor zover gericht tegen de maatregel van een gebiedsverbod gegrond verklaard en het besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd. Het beroep voor zover dat ziet op de meldplicht is ongegrond.
9. Voor het ambtshalve treffen van een voorlopige voorziening is geen aanleiding. Het gebiedsverbod is reeds geëindigd. De meldplicht is in stand gebleven.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het gebiedsverbod;
- -
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- -
verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de meldplicht;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. A.S. Flikweert, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.