Einde inhoudsopgave
Voorlopige voorzieningen en dwangregeling in het schuldsaneringsrecht (R&P nr. InsR6) 2015/2.4.2.3
2.4.2.3 Bewijsrecht (art. 284 Rv)
mr. B.J. Engberts, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
mr. B.J. Engberts
- JCDI
JCDI:ADS616637:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Insolventierecht / Schuldsanering natuurlijke personen
Voetnoten
Voetnoten
Van Mierlo 2014, (T&C Rv), art. 284 Rv, aant. 5.
Snijders, Klaassen en Meijer 2011, nr. 310.
Schaafsma-Beversluis, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 288 Rv, aant. 5.
Van der Wiel 2004, p. 328 en 331.
HR 11 februari 2000, NJ 2000, 239 en zie voor een insolventieprocedure: HR 24 oktober 1997, NJ 1998/68.
Van Mierlo 2014, (T&C Rv), art. 289, aant. 2 en HR 5 oktober 2001, NJ 2001/651.
Snijders, Klaassen en Meijer 2011, nr. 122.
Van Mierlo 2014, (T&C Rv), art. 289, aant. 2 en HR 20 maart 2009, LJN BG7995, NJ 2009/234, m.nt. S.F.M. Wortmann.
Bijvoorbeeld Hof Arnhem 13 juli 2010, LJN BN0770 .
Bijvoorbeeld Hof Amsterdam 23 september 2008, LJN BG8013 en Rb. Haarlem 22 februari 2012, LJN BV6710.
Het volledige bewijsrecht zoals neergelegd in de negende afdeling van titel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van toepassing op de verzoekschriftprocedure. Dit geldt niet indien de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Hieronder mag de aard van de procedure worden verstaan.1 Het gaat dan om zaken waar geen tegenpartij is, of procedures die zich – gelet op hun spoedeisendheid – niet lenen voor toepassing van dat bewijsrecht. Hierbij heeft de wetgever met name gedacht aan verzoeken die strekken tot het nemen van conservatoire maatregelen alsmede aan voorlopige voorzieningen. Overigens staat het de rechter vrij in dergelijke zaken de bewijsregels overeenkomstig toe te passen. In de procedures van art. 287 lid 4 en 287b lijken regels van bewijsrecht (mede) daarom niet van toepassing. Dit ligt minder voor de hand bij de procedures van art. 287a.
Titel 3 voorziet niet expliciet in het geven van een tussenbeschikking, maar dit is wel mogelijk. Uit art. 290 lid 3 Rv wordt afgeleid dat een mondelinge tussenbeschikking niet mogelijk is.2
Evenals in de dagvaardingsprocedure geldt in de verzoekschriftprocedure als hoofdregel dat iedere beschikking uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard, tenzij de wet anders bepaalt of de aard van de beschikking zich daartegen verzet.3 De uitvoerbaarbijvoorraadverklaring kan worden verzocht, anders dan in de dagvaardingsprocedure kan de rechter deze tevens ambtshalve uitspreken.
Voor de verzoekschriftprocedure is in art. 289 Rv bepaald dat de eindbeschikking een veroordeling in de proceskosten ‘kan’ inhouden. We zagen reeds dat de Hoge Raad deze bepaling in insolventieprocedures analogisch toepast. De proceskostenveroordeling kan ambtshalve worden uitgesproken. De losse formulering hangt samen met het feit dat sprake kan zijn van eenzijdige verzoekschriften waarbij geen (duidelijke) wederpartij kan worden aangewezen.
Er zijn echter verzoekschriftprocedures waarin wel een duidelijke tegenpartij kan worden aangewezen en die overeenkomst vertonen met de contentieuze procedure. In dit soort gevallen is het redelijk dat de rechter een kostenveroordeling kan uitspreken. Een proceskostenveroordeling is geen sanctie maar een rechtsgevolg van procesverlies en – in de woorden van Van der Wiel – als een billijke risicotoedeling te beschouwen.4 Het wordt aan het inzicht van de rechter, die over de feiten oordeelt, overgelaten of hij aanleiding vindt in het gegeven geval een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.5 Gehele of gedeeltelijke compensatie van de kosten is mogelijk als partijen familie van elkaar zijn of over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Nodeloos gemaakte kosten komen voor rekening van de partij die deze aanwendde of veroorzaakte.6 Volgens Snijders, Klaassen en Meijer is een (proces)kostenveroordeling in een verzoekschriftprocedure meer uitzondering dan regel.7 De rechter is bij het bepalen van de hoogte van de proceskostenveroordeling niet gebonden aan het (desbetreffende) liquidatietarief.8 Maar in de praktijk wordt de hoogte ervan wel aan de hand van dit tarief bepaald.9 Slechts onder bijzondere omstandigheden wordt van het tarief afgeweken.10