Rb. 's-Gravenhage, 26-01-2012, nr. 400440 - HA RK 11-453
ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3372
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
26-01-2012
- Zaaknummer
400440 - HA RK 11-453
- LJN
BV3372
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3372, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 26‑01‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX7466, Niet ontvankelijk
Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX7466
Uitspraak 26‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Rijkswet op het Nederlanderschap. Met gebruikmaking van foutieve persoonsgegevens verzoek tot naturalisatie gedaan. Weliswaar geen opzettelijke misleiding door verzoeker, maar verzoeker was bij zijn naturalisatieverzoek onvoldoende identificeerbaar. Beroep op Rottmann-arrest gaat niet op.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 400440 / HA RK 11-453
Beschikking van 26 januari 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. C.F. Roza te [woonplaats],
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
advocaat mr. M.M. van Asperen te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als '[verzoeker]' en 'de IND'.
1.De. procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 4 augustus 2011 ingekomen verzoekschrift,
- -
het op 13 oktober 2011 ingekomen verweerschrift.
1.2.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2011. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van mr. Roza. Namens de IND is mr. Van Asperen verschenen. Zij heeft een pleitnota overgelegd. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2.De feiten
2.1.[verzoeker] heeft zich op 30 november 1988 in Ankara, Turkije, als vluchteling gemeld bij de UNHCR. Hij heeft daarbij opgegeven te zijn: [naam verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats], Iran. Op 27 januari 1989 hebben de Turkse autoriteiten hem onder die naam een verblijfsvergunning gegeven. Op 26 september 1989 is hij als uitgenodigd vluchteling naar Nederland gekomen. Een verzoek om toelating als vluchteling onder de hiervoor genoemde personalia is ingewilligd.
2.2.Op 9 augustus 1995 heeft [verzoeker] met de hiervoor genoemde personalia bij de gemeente [naam] een verzoek om naturalisatie ingediend. Bij koninklijk besluit van 5 december 1995, nummer [nummer], is aan [verzoeker] onder de naam [naam verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats], Iran, het Nederlanderschap verleend.
2.3.In juni 2009 heeft [verzoeker] de gemeente [naam] verzocht zijn gegevens in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen. Onder overlegging van een aantal Iraanse documenten heeft hij verklaard te zijn: [andere naam verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats], Iran.
2.4.Bij brief van 23 november 2010 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties [verzoeker] medegedeeld dat hij niet degene is aan wie bij koninklijk besluit van 5 december 1995 het Nederlanderschap is verleend, zodat dit besluit ten aanzien van hem rechtsgevolg mist en [verzoeker] nimmer het Nederlanderschap heeft verkregen.
3.Het verzoek en het verweer
3.1.[verzoeker] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Ter onderbouwing van zijn verzoek voert hij aan dat hij op 13-jarige leeftijd betrokken is geraakt in de oorlog tussen Iran en Irak en dat hij als gevolg van die oorlog is gevlucht en uiteindelijk, volkomen in de war, in Nederland is aangekomen. Hij meent dat zijn identiteit voldoende vaststond, althans dat hij identificeerbaar is en was en wel degelijk degene is die de aanvraag tot naturalisatie heeft gedaan. Hij voert voorts aan regelmatig te hebben aangegeven dat zijn geboortedatum onjuist was. Hij kon die datum moeilijk laten wijzigen omdat hij niet over de juiste papieren uit Iran beschikte. Ook heeft hij al eerder aangegeven dat zijn persoonsgegevens niet klopten.
3.2.De IND meent dat het verzoek dient te worden afgewezen. Gelet op het verschil in voornaam, achternaam, geboortedatum en geboorteplaats is de IND van mening dat de bij indiening van het verzoek tot naturalisatie vermelde personalia [verzoeker] niet voldoende identificeren.
4.De beoordeling
4.1.De Hoge Raad heeft bij beschikking van 30 juni 2006 (NJ 2007, 551) beslist dat onderscheid moet worden gemaakt tussen naturalisatiebesluiten die zijn genomen vóór de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) met ingang van 1 april 2003 en naturalisatiebesluiten van ná die datum. Voor de eerste groep geldt dat een naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen de betrokkene - behoudens bijzondere omstandigheden - niet identificeert, en daarom geen rechtsgevolg heeft. Het Nederlanderschap is dan nooit verkregen. Voor de tweede groep geldt dat naturalisatiebesluiten geldig zijn en hun werking pas verliezen als zij door de minister worden ingetrokken. Nu [verzoeker] vóór 1 april 2003 tot Nederlander is genaturaliseerd, staat dus ter beoordeling of hij het Nederlanderschap heeft verkregen met gebruikmaking van valse of fictieve persoonsgegevens en, zo dat het geval is, of bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat [verzoeker] wel voldoende geïdentificeerd was.
4.2.[verzoeker] geeft zelf toe dat hij met gebruikmaking van foutieve persoonsgegevens een verzoek heeft gedaan tot naturalisatie en dat hij in werkelijkheid is: [andere naam verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] in Iran. De rechtbank dient thans derhalve te beoordelen of er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan [verzoeker], ondanks het gebruik van onjuiste persoonsgegevens, toch voldoende identificeerbaar was. Hiervoor is nodig dat bij de instanties die de aanvraag tot naturalisatie moesten onderzoeken en beoordelen, ondanks de onjuistheid van de verschafte personalia, een zodanige duidelijkheid heeft bestaan, dat niet gezegd kan worden dat de onjuistheid van de persoonsgegevens hun onderzoek en beoordeling heeft belemmerd. Te denken valt aan gevallen waarin de opgegeven naam of andere persoonsgegevens een kennelijke verschrijving bevatten of als gevolg van transcriptieproblemen zijn verbasterd, of aan gevallen waarin de opgegeven naam een naam is waaronder de verzoeker (ook) bekend staat en die door hem, volgens het toepasselijke recht, bevoegdelijk is gevoerd. In deze gevallen zouden de gegevens [verzoeker] betreffen en hem ook kunnen identificeren.
4.3.[verzoeker] voert aan dat hem niet kan worden verweten dat hij gebruik heeft gemaakt van personalia die achteraf gezien onjuist blijken te zijn. Met betrekking tot zijn naam voert hij aan pas in een later stadium van zijn vader te hebben vernomen dat '[deel achternaam]' is toegevoegd aan zijn achternaam ([verzoeker]) omdat dit verplicht werd na de revolutie van 1978. De voornaam [naam] is volgens [verzoeker] destijds bij de registratie in Iran geweigerd omdat die naam niet in de Koran voorkomt en de naam [naam] wel. Met betrekking tot de foutieve geboortedatum voert [verzoeker] aan dat er sprake is van een verkeerde omrekening door de tolk en dat hij al in 1995 aan de gemeente [naam] heeft meegedeeld dat die datum niet juist is.
- 4.4.
De rechtbank acht het niet uitgesloten dat [verzoeker] in Iran ook de voornaam [naam] droeg en mocht dragen en aldaar ook kon volstaan met alleen het eerste deel van zijn achternaam ([verzoeker]). Dat de toevoeging '[deel achternaam]' aan de achternaam de stamnaam van de vader en de grootvader van [verzoeker] is, is eveneens niet onaannemelijk, omdat in Iran zogenoemde namenreeksen voorkomen. Gelet op de verschillen in geboortedatum en geboorteplaats kan echter, ook indien wordt uitgegaan van de naam [andere naam verzoeker], niet worden vastgesteld dat [verzoeker] voor de betreffende Nederlandse instanties voldoende identificeerbaar was. De bij naturalisatie opgegeven geboortedatum ([geboortedatum] 1961) wijkt wat betreft zowel dag, maand als jaartal af van de juiste geboortedatum ([geboortedatum] 1966.)
4.5.De omstandigheid dat [verzoeker] naar eigen zeggen meerdere malen heeft aangegeven dat zijn geboortedatum en ook zijn naam niet juist zijn, geeft weliswaar aan dat [verzoeker] niet opzettelijk de instanties heeft willen misleiden, maar doet niet af aan het gegeven dat [verzoeker] bij zijn naturalisatieverzoek onvoldoende identificeerbaar was.
4.6.Ter zitting heeft mr. Roza nog verwezen naar het arrest van 2 maart 2010 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak C-135/08 (het zogenaamde Rottmann-arrest). Het beroep op dat arrest kan [verzoeker] evenmin baten. In dit arrest betrof het namelijk een persoon die ontegenzeglijk de Oostenrijkse en vervolgens de Duitse nationaliteit had gehad. In dat geval was achtereenvolgens sprake van verlies van de Oostenrijkse nationaliteit ten gevolge van de naturalisatie tot Duitser en van intrekking van de door naturalisatie verkregen Duitse nationaliteit, met als resultaat statenloosheid en daardoor het verlies van rechten als burger van de Europese Unie die de betreffende persoon zowel vóór als na het naturalisatiebesluit wel had genoten. Deze situatie is in het geval van [verzoeker] niet aan de orde, omdat [verzoeker] voorafgaand aan het naturalisatiebesluit geen burger van de Europese Unie was. Daar komt bij dat in het geval van [verzoeker] ervan dient te worden uitgegaan dat de Nederlandse nationaliteit nimmer door naturalisatie is verkregen. Er is in zijn geval dus geen sprake van verlies van rechten als burger van de Europese Unie. [verzoeker] komt daarom niet de bescherming toe van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (voorheen artikel 17 van het EG-Verdrag).
4.7.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.De. beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen, mr. W.J. Don en mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.