Zie het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 16 augustus 2010.
HR, 15-12-2015, nr. 14/06473
ECLI:NL:HR:2015:3581
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-2015
- Zaaknummer
14/06473
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3581, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2403, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2403, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑10‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3581, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0599
Uitspraak 15‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Pressieverbod. Bekennende verklaring betrokkene over omvang hennepoogst ondanks pijn t.g.v. brandwonden aan handen in vrijheid afgelegd? Art. 29.1 Sv. Hof heeft geoordeeld dat “veroordeelde tijdens het verhoor pijn aan beide handen heeft gehad en dat veroordeelde het liefst naar huis wilde”, maar dat “niet gezegd kan worden dat veroordeelde zijn (bekennende) verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd”. Dat oordeel is, in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de verwondingen noch de pijnstillende middelen hebben geleid tot een verminderd bewustzijn, niet onbegrijpelijk en is in het licht van hetgeen ten verwere is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
15 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/06473 P
MD/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 juni 2014, nummer 20/000657-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping van een verweer, inhoudende dat de betrokkene zijn voor het bewijs gebezigde verklaring over de omvang van de hennepoogst niet in vrijheid heeft afgelegd.
2.2.1.
Ten laste van de betrokkene is in de met deze ontnemingsprocedure samenhangende strafzaak bewezenverklaard dat:
"1. hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 augustus 2010 te Breda opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [a-straat 1] een aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 augustus 2010 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid energie toebehorende aan Enexis BV, waarbij verdachte die weg te nemen hoeveelheid energie onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking."
2.2.2.
De aanvulling, als bedoeld in art. 365a Sv, op de bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"Een proces-verbaal verhoor verdachte op 16 augustus 2010 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant], brigadier van politie, dossierpagina's 18 t/m 24, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ten overstaan van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
(blz. 23)
De eerste keer dat ik heb geoogst is in 2008 en een keer in het jaar 2009. Ik heb daar wel geld aan overgehouden.
In 2008 heb ik een keer een kwekerij opgezet, nadat ik geoogst had, heb ik deze weer afgebroken.
In 2009 heb ik hem weer opgebouwd. Ik heb toen de spullen gebruikt die ik nog had van de eerste kwekerij."
2.2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft in hoger beroep gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen omdat de verklaring waarin veroordeelde heeft verklaard in 2008 en 2009 te hebben geoogst en daaraan geld te hebben overgehouden van het bewijs dient te worden uitgesloten. Veroordeelde zou tijdens het verhoor hevige pijn aan zijn verbrande handen hebben gehad waardoor hij werd gedwongen deze verklaring af te leggen om van het verhoor af te zijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij veroordeelde zijn tweedegraadsbrandwonden aan zijn handen vastgesteld.
Ter zitting in hoger beroep is een voormalige intensivist van het brandwondencentrum te Beverwijk als deskundige gehoord over deze brandwonden. De deskundige heeft aangegeven dat eerstegraads brandwonden een pijn geven die gelijk is aan zonnebrand. Tweedegraadsbrandwonden geven een hevigere met zenuwpijn vergelijkbare pijn. Beide vormen van pijn geven geen verminderd bewustzijn of verminderde helderheid, aldus de deskundige. Dat doen ook niet de door de eerste chirurg verstrekte pijnstillende middelen.
Ook voor het overige zijn er volgens deskundige geen aanwijzingen dat het bewustzijn tijdens voormeld verhoor van veroordeelde verminderd zou zijn geweest. Daarbij is ook van belang dat binnen een uur met de behandeling van de brandwonden is aangevangen.
Gelet op vorenstaande bevindingen wil het hof aannemen dat veroordeelde tijdens het verhoor pijn aan beide handen heeft gehad en dat veroordeelde het liefst naar huis wilde. Deze pijn heeft echter niet geleid tot een verminderd bewustzijn of helderheid zodat niet gezegd kan worden dat veroordeelde zijn (bekennende) verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd. Hoewel de mate van pijn een subjectief begrip is, is het hof van oordeel dat gezien het vorengaande, veroordeelde niet in een situatie is gebracht dat hij vanwege deze pijn gedwongen werd een bekennende verklaring af te leggen.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen en vorenstaande verklaring van veroordeelde wordt hierna voor het bewijs gebruikt."
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat "veroordeelde tijdens het verhoor pijn aan beide handen heeft gehad en dat veroordeelde het liefst naar huis wilde", maar dat "niet gezegd kan worden dat veroordeelde zijn (bekennende) verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd". Dat oordeel van het Hof is, in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de verwondingen noch de pijnstillende middelen hebben geleid tot een verminderd bewustzijn, niet onbegrijpelijk en is in het licht van hetgeen ten verwere is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2015.
Conclusie 27‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Pressieverbod. Bekennende verklaring betrokkene over omvang hennepoogst ondanks pijn t.g.v. brandwonden aan handen in vrijheid afgelegd? Art. 29.1 Sv. Hof heeft geoordeeld dat “veroordeelde tijdens het verhoor pijn aan beide handen heeft gehad en dat veroordeelde het liefst naar huis wilde”, maar dat “niet gezegd kan worden dat veroordeelde zijn (bekennende) verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd”. Dat oordeel is, in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de verwondingen noch de pijnstillende middelen hebben geleid tot een verminderd bewustzijn, niet onbegrijpelijk en is in het licht van hetgeen ten verwere is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
Nr. 14/06473 P Zitting: 27 oktober 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [betrokkene] |
1. Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 2 juni 2014 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 33.935,70 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Deze ontnemingszaak hangt samen met de strafzaak tegen de betrokkene (nr. 14/03381), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens de betrokkene is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende. Op 16 augustus 2010 is omstreeks 11:54 uur een brand uitgebroken in de woning van de betrokkene. Tijdens het blussen van die brand heeft de brandweer een hennepkwekerij in de woning ontdekt. Vervolgens heeft een medewerker van energiemaatschappij Eneco (Enexis BV) geconstateerd dat er in de woning stroom “onder de meter door” is weggenomen.1.Volgens de betrokkene is de brand in zijn woning veroorzaakt door kortsluiting in één van de ventilatoren in de hennepkwekerij. Toen de betrokkene de brand ontdekte, heeft hij naar eigen zeggen de gloeiend hete kettingen waaraan die ventilator hing met beide handen vastgepakt. Daarbij heeft de betrokkene zijn handen verbrand.2.Nadat de betrokkene was aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet, heeft een ambulancemedewerker de brandwonden van de betrokkene ter plaatse behandeld en hebben politieagenten de betrokkene naar het ziekenhuis begeleid ter (verdere) verzorging van zijn brandwonden.3.Daarbij heeft de behandelend chirurg de betrokkene een aantal pijnstillende middelen voorgeschreven. Op diezelfde dag is de betrokkene door de politie verhoord. De betrokkene heeft toen een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van het aantal oogsten (twee), die zowel de politierechter als het hof voor het bewijs heeft gebruikt.4.In de samenhangende strafzaak is de betrokkene onder meer veroordeeld ter zake van het opzettelijk telen van hennepplanten (feit 1), meermalen gepleegd in de periode van 1 januari 2008 tot en met 16 augustus 2010. De onderhavige ontnemingszaak is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gelijktijdig behandeld met de strafzaak. De politierechter en het hof hebben aan de betrokkene een ontnemingsmaatregel opgelegd.
5. Het middel behelst de klacht dat het hof het verweer, inhoudende dat de betrokkene zijn voor het bewijs gebezigde bekennende verklaring over de omvang van de hennepoogst niet in vrijheid heeft afgelegd, aangezien hij tijdens zijn verhoor hevige pijn aan zijn verbrande handen had waardoor hij werd gedwongen een bekentenis af te leggen om van het verhoor af te zijn, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
6. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) De betrokkene heeft op 16 augustus 2010 om 15:50 uur bij de politie een verklaring afgelegd. De betrokkene heeft aanvankelijk verklaard dat er niet eerder is geoogst, maar op een later moment tijdens dat verhoor heeft hij bekend dat hij al in 2008 en in 2009 heeft geoogst. Aan het slot van het proces-verbaal van verhoor is aangetekend dat het verhoor van de betrokkene tussen 16:55 uur en 17:05 uur is onderbroken in verband met de verzorging van de brandwonden aan de handen van de betrokkene door een dokter en dat het verhoor om 17:40 uur is beëindigd. Het hof heeft het tweede deel van de verklaring van de betrokkene als bewijsmiddel 4 tot het bewijs gebezigd.
(ii) Op verzoek van de verdediging is op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 februari 2013 de verbalisant die de betrokkene bij de politie heeft verhoord als getuige gehoord. De verbalisant heeft ten aanzien van het verhoor van de betrokkene en de toestand waarin de betrokkene ten tijde van dit verhoor verkeerde het volgende verklaard. Beide handen van de betrokkene waren verbonden, terwijl de betrokkene de indruk wekte dat hij veel pijn had, aangezien zijn handen en zijn gezicht trilden. Gelet op het feit dat de verbalisant de indruk had dat de betrokkene veel pijn had en de omstandigheid dat het verband van de betrokkene er slordig uit zag, is het verhoor van de betrokkene onderbroken op het moment dat de arts arriveerde. Volgens de verbalisant kan het kloppen dat het verhoor van de betrokkene 1 uur en 50 minuten heeft geduurd. De verbalisant kon niet aangeven of de betrokkene van zijn verhoor af wilde zijn.
(iii) Op de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014 heeft de betrokkene ten aanzien van zijn bij de politie afgelegde bekennende verklaring het volgende verklaard. De betrokkene had zo ontzettend veel pijn tijdens het verhoor dat hij het liefst zo snel mogelijk naar huis wilde. De betrokkene heeft bevestigend gereageerd op het door de verhorende verbalisant geuite vermoeden dat hij al vanaf 2008 hennep teelde, aangezien de betrokkene dacht dat hij dan naar huis kon gaan. Dit gedeelte van zijn verklaring klopt volgens de betrokkene niet en heeft hij niet in vrijheid afgelegd. Hij heeft pas sinds 2010 een hennepkwekerij en hij heeft niet eerder geoogst.5.
(iv) Op verzoek van de verdediging is op die terechtzitting D.P. Mackie, in het verleden werkzaam als intensivist c.q. anaesthesioloog bij het brandwondencentrum in Beverwijk, als deskundige gehoord. Deze deskundige heeft ten aanzien van de brandwonden van de betrokkene het volgende verklaard. Het ging niet om ernstige brandwonden, aangezien er alleen sprake was van verbrande handen. Wel zijn verbrande handen pijnlijk. De conclusie van de behandelend chirurg dat de betrokkene tweedegraads brandwonden had, zou kunnen kloppen, aangezien bij lichamelijk onderzoek is gebleken dat de betrokkene blaren had maar de handen van de betrokkene intussen goed zijn genezen. De tweedegraads brandwonden hebben bij de betrokkene geen vermindering van de helderheid van zijn bewustzijn opgeleverd. Het feit dat de brandwonden goed zijn genezen betekent dat er juist en op tijd is gehandeld. Wel zou de pijn sneller zijn verzacht als er eerder zou zijn gekoeld. De door de behandelend chirurg voorgeschreven medicatie heeft geen effect gehad op het bewustzijn van de betrokkene, aldus de deskundige.
7. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014, heeft de raadsman van de betrokkene betoogd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, aangezien de verklaring van de betrokkene dat hij in 2008 en in 2009 hennep heeft geteeld en daaraan geld heeft overgehouden van het bewijs moet worden uitgesloten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van de bij de politie afgelegde bekentenis van de betrokkene. Vanwege de hevige pijnen is deze verklaring niet in vrijheid afgelegd. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Bij de aanvang van zijn verhoor door de politie heeft de betrokkene aangegeven dat hij nooit heeft geoogst. Vervolgens komt hij tot een bekentenis ten aanzien van het telen in 2008 en in 2009. De verhorende verbalisant is niet verder ingegaan op deze bekentenis en heeft het verhoor snel afgeraffeld. Bovendien heeft de verhorende verbalisant waargenomen dat de betrokkene hevige pijnen had, aldus de raadsman.
8. Het hof heeft dit verweer in de aanvulling bewijsmiddelen onder “aanvullende bewijsoverweging” als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft in hoger beroep gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen omdat de verklaring waarin veroordeelde heeft verklaard in 2008 en 2009 te hebben geoogst en daaraan geld te hebben overgehouden van het bewijs dient te worden uitgesloten. Veroordeelde zou tijdens het verhoor hevige pijn aan zijn verbrande handen hebben gehad waardoor hij werd gedwongen deze verklaring af te leggen om van het verhoor af te zijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij veroordeelde zijn tweedegraads brandwonden aan zijn handen vastgesteld.
Ter zitting in hoger beroep is een voormalige intensivist van het brandwondencentrum te Beverwijk als deskundige gehoord over deze brandwonden. De deskundige heeft aangegeven dat eerstegraads brandwonden een pijn geven die gelijk is aan zonnebrand. Tweedegraads brandwonden geven een hevigere met zenuwpijn vergelijkbare pijn. Beide vormen van pijn geven geen verminderd bewustzijn of verminderde helderheid, aldus de deskundige. Dat doen ook niet de door de eerste chirurg verstrekte pijnstillende middelen.
Ook voor het overige zijn er volgens deskundige geen aanwijzingen dat het bewustzijn tijdens voormeld verhoor van veroordeelde verminderd zou zijn geweest. Daarbij is ook van belang dat binnen een uur met de behandeling van de brandwonden is aangevangen.
Gelet op vorenstaande bevindingen wil het hof aannemen dat veroordeelde tijdens het verhoor pijn aan beide handen heeft gehad en dat veroordeelde het liefst naar huis wilde. Deze pijn heeft echter niet geleid tot een verminderd bewustzijn of helderheid zodat niet gezegd kan worden dat veroordeelde zijn (bekennende) verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd. Hoewel de mate van pijn een subjectief begrip is, is het hof van oordeel dat gezien het vorengaande, veroordeelde niet in een situatie is gebracht dat hij vanwege deze pijn gedwongen werd een bekennende verklaring af te leggen.
Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen en vorenstaande verklaring van veroordeelde wordt hierna voor het bewijs gebruikt.”
9. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden voorop gesteld. Ingevolge het ook in ontnemingszaken toepasselijke art. 29, eerste lid, Sv dient de verhorende politieambtenaar bij het verhoor van de betrokkene zich van alles te onthouden wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat deze in vrijheid is afgelegd. Dit voorschrift wordt ook wel het pressieverbod genoemd. Wanneer het pressieverbod is overtreden, mag de daardoor tot stand gekomen verklaring van de betrokkene niet voor het bewijs worden gebruikt.6.
10. Voorts brengt de aan art. 29 Sv ten grondslag liggende verklaringsvrijheid van de betrokkene mee dat de betrokkene te allen tijde in staat dient te zijn om zich behoorlijk rekenschap te geven van de inhoud van zijn verklaringen en de consequenties daarvan. Indien de betrokkene door een verbalisant wordt verhoord, dient te worden gewaarborgd dat de betrokkene in staat moet worden geacht in vrijheid zijn wil te bepalen ten aanzien van hetgeen hij al dan niet aan de verbalisant wenst te verklaren.7.
11. Zoals blijkt uit de toelichting, neemt het middel tot uitgangspunt dat het hof het in het middel bedoelde verweer heeft verworpen op de enkele grond dat de betrokkene niet is gedwongen om een bekennende verklaring af te leggen. Dit uitgangspunt berust op een verkeerde lezing van de bewijsoverwegingen van het hof en mist daardoor feitelijke grondslag. De overweging dat de betrokkene niet in een situatie is gebracht waarin hij vanwege de pijn gedwongen werd een bekennende verklaring af te leggen, vormt klaarblijkelijk een reactie op het - in dezelfde termen samengevatte - verweer van de raadsman. In de hiervoor onder 8 weergegeven overwegingen heeft het hof echter ook overwogen dat de pijn aan beide handen van de betrokkene niet heeft geleid tot een verminderd bewustzijn of verminderde helderheid, zodat niet gezegd kan worden dat de betrokkene zijn verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd. In deze overwegingen ligt als het oordeel van het hof besloten dat de betrokkene, ondanks het feit dat hij tijdens het verhoor pijn aan beide handen heeft gehad, in staat mocht worden geacht in vrijheid zijn wil te bepalen ten aanzien van hetgeen hij al dan niet aan de verhorende verbalisant wenste te verklaren en dat niet aannemelijk is geworden dat door de verhorende verbalisant ongeoorloofde druk is uitgeoefend op de betrokkene.
12. In het licht van hetgeen hiervoor onder 9 en 10 is voorop gesteld geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De steller van het middel betoogt in dit verband dat ter beoordeling van de vraag of de verklaring van de betrokkene in vrijheid is afgelegd niet doorslaggevend is of de verdachte ten gevolge van pijn over een verminderd bewustzijn of een verminderde helderheid beschikte. Daarbij doelt hij op de overweging van het hof dat de pijn niet heeft geleid tot een verminderd bewustzijn of een verminderde helderheid bij de betrokkene. Het komt ook mij voor dat niet uitgesloten is dat een betrokkene dusdanige pijn lijdt, bijvoorbeeld ten gevolge van een aan het misdrijf overgehouden verwonding, dat een verhoor in strijd kan komen met het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv.8.Ook in die gevallen zal de lichamelijke toestand van de betrokkene echter zijn weerslag hebben op de psychische toestand van de betrokkene, die maakt dat hij zich zodanig op het verdragen van de pijn concentreert dat zijn verklaringsvrijheid wordt aangetast. In die zin is sprake van een wisselwerking tussen de lichamelijke gesteldheid van de betrokkene en de daardoor ontstane psychische toestand. Niet blijkt dat het hof zulks heeft miskend.
13. In de overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat de pijn van de betrokkene en de daardoor ontstane psychische toestand niet dusdanig was dat daardoor zijn verklaringsvrijheid was aangetast.9.Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking. De enkele omstandigheid dat de betrokkene pijn had aan zijn verbrande handen brengt nog niet mee dat de betrokkene niet in staat zou zijn geweest in vrijheid een verklaring af te leggen. De omstandigheid dat de betrokkene aanvankelijk heeft verklaard dat er niet eerder is geoogst en dat hij later in het verhoor heeft verklaard dat hij al twee keer heeft geoogst, maakt dat niet anders. Een dergelijke wijziging in de procespositie van de betrokkene is geenszins ongebruikelijk bij politieverhoren. Dat geldt te meer in gevallen waarin de politie gaandeweg duidelijk maakt over meer belastende informatie te beschikken dan de betrokkene bij de aanvang van het verhoor bekend was. De ommekeer in het verhoor van de betrokkene op 16 augustus 2010 is wat dit betreft tekenend10.:
“Vraag: Er is informatie uit de buurt die erop duidt dat er wel degelijk al langere tijd gekweekt wordt in jouw woning. Er is een melding uit augustus 2008, waarin gesteld wordt dat er bij jou gekweekt wordt en waar zelfs hoeveelheden planten genoemd worden. Er is een doos met gedroogde henneptoppen op jouw zolder gevonden en toch houd jij vol dat er nog nooit geoogst is, hoe kan dat dan?
Antwoord: Eerlijk gezegd heb ik vier maanden geleden al een keer geoogst. Dat was echt een heel slechte oogst. Eerlijk gezegd heb ik al twee keer geoogst.(…) De eerste keer dat ik geoogst heb, geoogst in 2008 en een keer in het jaar 2009. (…) In 2008 heb ik een keer een kwekerij opgezet, nadat ik geoogst heb, heb ik deze weer afgebroken. Ik had mijn investering er net uit en heb een paar centen verdiend. In 2009 heb ik hem weer opgebouwd.”
14. Het verloop van het verhoor duidt erop dat de betrokkene, nadat hij is geconfronteerd met belastende informatie, alsnog heeft besloten te bekennen dat hij in 2008 een hennepkwekerij heeft opgezet en dat hij reeds in 2008 en in 2009 had geoogst. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de verklaring van de betrokkene in zoverre niet in vrijheid is afgelegd. Daarbij neem ik voorts het volgende in aanmerking.
15. Uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat de politie op verschillende momenten de verzorging van de brandwonden aan de handen van de betrokkene heeft gefaciliteerd door de brandwonden bij de woning van de betrokkene te laten behandelen door een ambulancebroeder, de betrokkene vervolgens naar het ziekenhuis te begeleiden voor een verdere verzorging van zijn brandwonden en het politieverhoor te onderbreken in verband met de verzorging van de brandwonden door een dokter. Daarmee hebben de verbalisanten de lichamelijke gesteldheid van de betrokkene onderkend en hem de gelegenheid geboden verzorging van een arts te verkrijgen.11.Ook de op verzoek van de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014 gehoorde deskundige heeft verklaard dat de tweedegraads brandwonden bij de betrokkene geen vermindering van de helderheid van zijn bewustzijn hebben opgeleverd en dat de brandwonden juist en op tijd zijn behandeld. Het om 15:50 uur aangevangen verhoor van de betrokkene is tussen 16.55 en 17.05 uur onderbroken voor de verzorging van de brandwonden van de betrokkene. Om 17.40 uur is het verhoor afgesloten. De raadsman van de betrokkene heeft opgemerkt dat het verhoor van de betrokkene enkele zinnen na de bekentenis van de betrokkene ten aanzien van de feiten in 2008 en in 2009 is afgesloten.12.Dat gegeven duidt erop dat de bekentenis is afgelegd nadat de brandwonden zijn verzorgd. Die omstandigheid past evenmin in een scenario waarin de betrokkene als gevolg van steeds heviger wordende pijnen, die worden veroorzaakt door zijn onvoldoende verzorgde brandwonden, tot een bekentenis is gekomen. Bovendien is op geen enkele wijze onderbouwd waarom alleen het bestreden deel van de verklaring van de betrokkene niet in vrijheid zou zijn afgelegd, terwijl dat niet zou gelden voor de rest van de verklaring.
16. Voor de volledigheid merk ik nog op dat de betrokkene bij de aanvang van zijn verhoor is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was en dat de betrokkene heeft verklaard dat hij begrijpt wat dat betekent. Daarbij komt dat de betrokkene voorafgaande aan zijn verhoor kennelijk consultatiebijstand heeft gehad van zijn (toenmalige) raadsman.13.
17. De steller van het middel verwijst ten slotte naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 1998, NJ 1998/483. Daarin oordeelde de Hoge Raad dat het hof een verweer, inhoudende dat de verdachte zijn verklaring ten gevolge van medicijngebruik niet in vrijheid had afgelegd, toereikend gemotiveerd had verworpen. Daarbij werd mede in aanmerking genomen dat de betrokken verdachte zijn verklaring in het bijzijn van zijn raadsman ten overstaan van de rechter-commissaris had gehandhaafd, hetgeen in de onderhavige zaak niet het geval is. Een beroep op dit arrest kan de betrokkene echter niet baten. In de desbetreffende zaak was gesteld dat de bekennende verklaring samenhing met hallucinaties als gevolg van medicijngebruik. Tegen die achtergrond is de verwijzing naar de handhaving van de verklaring tijdens een later verhoor te begrijpen. Daarmee wordt immers tot uitdrukking gebracht dat niet aannemelijk is dat de verklaring tijdens het politieverhoor is afgelegd onder invloed van de psychische toestand als gevolg van het medicijngebruik. In de onderhavige zaak is, aan de hand van een verklaring van de ter terechtzitting gehoorde deskundige, vastgesteld dat de medicijnen die ten behoeve van de betrokkene waren voorgeschreven geen effect op het bewustzijn hadden.
18. Uit het voorgaande volgt dat het hof het in het middel bedoelde verweer op goede gronden en toereikend gemotiveerd heeft verworpen. Gelet op hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verweer heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.14.
19. Het middel faalt.
20. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑10‑2015
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014, p.2 en het proces-verbaal van verhoor van de betrokkene door de politie van 16 augustus 2010.
Zie het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 16 augustus 2010.
Zie het proces verbaal van verhoor van de politie van 16 augustus 2010. Het hof heeft dit proces-verbaal deels als bewijsmiddel 4 tot het bewijs gebezigd.
Deze in hoger beroep afgelegde verklaring van de betrokkene correspondeert met de verklaring die de betrokkene op de terechtzitting in eerste aanleg van 22 februari 2013 heeft afgelegd.
Vgl. G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, Deventer: Kluwer 2014, p. 306-308.
Vgl. HR 3 maart 1998, NJ 1998/483, rov. 4.2, HR 29 september 1981, NJ 1982/258, rov. 7.2 en N. Jörg in A.L. Melai & M.S. Groenhuijsen e.a. (red.), Het Wetboek van Strafvordering (losbladig), Deventer: Kluwer, aant. 10 bij art. 29 Sv (bijgewerkt tot 17 december 2007).
Zie ook de conclusie van toenmalig Advocaat-Generaal Fokkens voorafgaand aan HR 3 maart 1998, NJ 1998/483.
Zie het proces-verbaal van het verhoor van 16 juli 2010, p. 23.
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014, p. 7.
Het proces-verbaal van aanhouding van de betrokkene van 16 augustus 2010 houdt in dat de betrokkene op diezelfde datum om 12:10 uur is aangehouden, dat de betrokkene daarbij is gewezen op zijn recht op consultatiebijstand door een raadsman voorafgaande aan de aanvang van zijn verhoor (om 15:50 uur), dat de betrokkene heeft aangegeven een toegewezen raadsman te willen consulteren en dat de piketcentrale op diezelfde dag om 14:40 uur is ingelicht over de wens van de betrokkene. Het proces-verbaal van het tweede verhoor van de betrokkene door de politie van 16 augustus 2010 (om 17:50 uur) vermeldt dat de raadsman van de betrokkene op 16 augustus om 14:00 uur in kennis is gesteld van het voorgenomen verhoor en dat de raadsman het verhoor niet heeft bijgewoond.
Vgl. HR 13 december 2011, nr. 10/04590 (niet gepubliceerd, art. 81 RO, middel 1; de verdachte had dagen niet gegeten, gedronken en geslapen, hij verkeerde in een totaal verwarde toestand en hij werd soms indringend door de verbalisanten verhoord), HR 3 februari 2009, nr. 07/11268 (niet gepubliceerd, art. 81 RO, middel 4; de verdachte leed aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens en had voorafgaande aan het verhoor op voorschrift van een arts het geneesmiddel Oxazepam ingenomen), HR 6 september 2005, nr. 02463/04 (niet gepubliceerd, art. 81 RO; de verdachte had als nierpatiënt medicijnen nodig en voelde zich moe en beroerd), HR 3 maart 1998, NJ 1998/483, rov. 4 (de verdachte verkeerde ten gevolge van medicatie in verband met zijn alcoholverslaving in een (slechte) conditie) en HR 29 september 1981, NJ 1982/258, rov. 7 (de verdachte verkeerde kennelijk onder invloed van verdovende middelen in een slechte geestelijke en lichamelijke toestand).