Einde inhoudsopgave
Meetcode gas RNB
Bijlage 1
Geldend
Geldend vanaf 02-07-2024
- Bronpublicatie:
01-07-2021, Stcrt. 2021, 33232 (uitgifte: 02-07-2021, regelingnummer: ACM/UIT/548441)
- Inwerkingtreding
02-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-07-2021, Stcrt. 2021, 33232 (uitgifte: 02-07-2021, regelingnummer: ACM/UIT/548441)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Distributie
ex artikel 3.5.5 van de Meetcode gas RNB
B1.1. Algemeen
B1.2. Gasmeter
B1.2.1
De gasmeter wordt gebruikt voor de bepaling van de doorgestroomde hoeveelheid gas onder bedrijfscondities.
B1.2.2
De gasmeter dient te voldoen aan de bepalingen op grond van de Metrologiewet en door het NMi te zijn toegelaten voor verrekeningsdoeleinden.
B1.2.3
Voor aansluitingen met een maximale capaciteit groter dan 40 m3/uur (>G25) worden geen balgengasmeters toegepast.
B1.2.4
Voor aansluitingen met een jaarverbruik groter dan 10 miljoen m3(n)/jaar bedraagt de miswijzing van de gasmeter maximaal 0,5% in het gebied tussen 0,2 Qmax en Qmax.
B1.2.5
De gasmeter dient zodanig ingebouwd te worden dat de additionele installatiefout maximaal 0,5% bedraagt.
B1.2.6
Indien de gemeten uurcapaciteit meer dan tien uren groter is dan 1,2 Q max, is een herijk nodig.
B1.3. Volumeherleiding
De doorgestroomde hoeveelheid gas wordt herleid naar m3(n) volgens onderstaande formule:
Vn = V × p/pn × Tn/T × Zn/Z
B1.3.1. Volume herleiding met een volumeherleidingsinstrument (PTZ)
B1.3.1.1. Algemeen
B1.3.1.1.1
Het volumeherleidingsinstrument dient te voldoen aan de bepalingen op grond van de Metrologiewet en door het NMi te zijn toegelaten voor verrekeningsdoeleinden.
B1.3.1.1.2
Het volumeherleidingsinstrument dient door een ijkbevoegde te zijn geijkt.
B1.3.1.1.3
Het volumeherleidingsinstrument dient zodanig gejusteerd te zijn dat het voldoet aan de in de Metrologiewet genoemde grenzen.
B1.3.1.1.4
Voor aansluitingen met een jaarverbruik groter dan 10 miljoen m3(n)/jaar wordt het volumeherleidingsinstrument zodanig gejusteerd dat zowel de miswijzing van het volumeherleidingsinstrument als geheel, als die van de te onderscheiden componenten zoveel mogelijk bij nul ligt. De gemiddelde miswijzing van het gehele volumeherleidingsinstrument bedraagt maximaal 0,5%.
B1.3.1.1.5
De voor de werking van het EVHI benodigde ingestelde waarden calorische bovenwaarde, relatieve dichtheid, molair percentage CO2 en molair percentage N2 worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet bepaald op basis van langjarige gemiddelden van het ter plekke voorkomende gas en planningsgegevens van de te verwachten toekomstige gasstromen. Deze waarden worden door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet op haar website gepubliceerd.
B1.3.1.1.6
Om de juiste werking van het EVHI te kunnen garanderen, kan het noodzakelijk zijn om de instellingen van de parameters van het EVHI te wijzigen. Hiervoor zijn onderstaande verplichtingen van toepassing:
- a.
De plicht van de invoeder om informatie over de gassamenstelling van het door hem ingevoede gas aan de regionale netbeheerder door te geven. Het gaat hier om de jaarlijks gemiddelde waarden van het ter plekke geproduceerde gas.
- b.
De plicht van de regionale netbeheerder om, op basis van de aangeleverde informatie, vast te stellen of instellingen aan het EVHI, van de invoeder, moeten worden aangepast. Het gaat daarbij om onderstaande instellingen:
- •
calorische bovenwaarde,
- •
relatieve dichtheid,
- •
molair percentage CO2,
- •
molair percentage N2,
- c.
Indien een aanpassing van de instellingen van het EVHI noodzakelijk is, de plicht van de regionale netbeheerder om deze instellingen door te geven aan de erkende meetverantwoordelijke.
- d.
De plicht van de erkende meetverantwoordelijke om, conform de opgave van de regionale netbeheerder, de instellingen van het EVHI te wijzigen.
B1.3.1.2. Toepassingsgebied
B1.3.1.2.1
Deze methode is in alle gevallen toepasbaar.
B1.3.2. Volume herleiding met een volumeherleidingsinstrument (PT)
B1.3.2.1. Algemeen
B1.3.2.1.1
Het volumeherleidingsinstrument dient te voldoen aan de bepalingen op grond van de Metrologiewet en door het NMi te zijn toegelaten voor verrekeningsdoeleinden.
B1.3.2.1.2
Het volumeherleidingsinstrument dient door een ijkbevoegde te zijn geijkt.
B1.3.2.1.3
Het volumeherleidingsinstrument dient zodanig gejusteerd te zijn dat het voldoet aan de in de Metrologiewet genoemde grenzen.
B1.3.2.1.4
Voor aansluitingen met een jaarverbruik groter dan 10 miljoen m3(n)/jaar wordt het volumeherleidingsinstrument zodanig gejusteerd dat zowel de miswijzing van het volumeherleidingsinstrument als geheel, als die van de te onderscheiden componenten zoveel mogelijk bij nul ligt. De gemiddelde miswijzing van het gehele volumeherleidingsinstrument bedraagt maximaal 0,5%.
B1.3.2.2. Toepassingsgebied
B1.3.2.2.1
Deze methode is toepasbaar voor meetinrichtingen waarbij de geregelde meetdruk maximaal 4 bar (overdruk) bedraagt.
B1.3.3
B1.3.3.1
Vervallen.
B1.3.3.2
Vervallen.
B1.3.3.3
Vervallen.
B1.3.4
B1.3.4.1
Vervallen.
B1.3.4.2
Vervallen.
B1.3.4.3
Vervallen.
B1.3.4.4
Vervallen.
B1.3.5. Administratieve temperatuurcorrectie
B1.3.5.1. Algemeen
B1.3.5.1.1
Bij deze individuele herleidingsmethode wordt verondersteld dat de gastemperatuur:
- a.
voor een aangeslotene met een aansluiting behorend tot de afnamecategorie G1A of G2A 15° Celsius bedraagt en de gasdruk overeenkomt met de nominale leveringsdruk, vermeerderd met 1,0155 bar. De doorgestroomde hoeveelheid gas wordt herleid naar m³(n) volgens de formule:
Vn = V × ((1,0155+Pm))/1,01325 × 273,15/((273,15+15))
waarin:
V = doorgestroomde hoeveelheid in m³
Vn = herleid volume
Pm = gasdruk in de meter (normaliter 0,028 bar);
- b.
Voor een aangeslotene met een aansluiting behorend tot de afnamecategorie G2C 7° Celsius bedraagt en de gasdruk overeenkomt met de nominale leveringsdruk, vermeerderd met 1,0155 bar. De doorgestroomde hoeveelheid gas wordt herleid naar m³(n) volgens de formule:
Vn = V × ((1,0155+Pm))/1,01325 × 273,15/((273,15+7))
waarin:
V = doorgestroomde hoeveelheid in m³
Vn = herleid volume
Pm = gasdruk in de meter (normaliter 0,028 bar);
B1.3.5.2. Toepassingsgebied
B1.3.5.2.1
De methode is toepasbaar voor een meetinrichting zonder capaciteitsmeting en met een jaarafname van 170.000 m3(n) of minder en een nominale geregelde druk van maximaal 30 mbar.
B1.3.5.3. Extra eisen druk meting
B1.3.5.3.1
De hoogteligging van de gasmeter ten opzichte van NAP bedraagt minimaal –10 meter en maximaal +50 meter.
B1.3.5.3.2
Indien de hoogteligging van de gasmeter bij een kleinverbruikaansluiting ten opzichte van NAP 50 meter of meer bedraagt, wordt het gemeten volume als volgt gecorrigeerd:
- a.
voor een hoogteligging van 50 tot 100 meter met een factor 0,99423,
- b.
voor een hoogteligging van 100 tot 150 meter met een factor 0,98850,
- c.
voor een hoogteligging van 150 tot 200 meter met een factor 0,98279,
- d.
voor een hoogteligging van 200 meter en hoger met een factor 0,97712.
B1.3.5.3.3
De in B1.3.5.3.2 bedoelde hoogteligging wordt bepaald door de hoogteligging van het postcodegebied waarin de desbetreffende gasmeter behorende bij een kleinverbruikaansluiting zich bevindt, bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland.
B1.3.6. Het gebruik van een gasmeter met temperatuurcorrectie
B1.3.6.1. Algemeen
B1.3.6.1.1
Bij deze methode wordt het gemeten volume direct in de gasmeter gecorrigeerd op basis van de temperatuur van het gas. De gasdruk wordt niet gemeten, maar als een constante waarde van 28 mbar geprogrammeerd.
B1.3.6.1.2
De gasmeter met temperatuurcorrectie dient te voldoen aan de bepalingen op grond van de Metrologiewet en door het NMi te zijn toegelaten.
B1.3.6.2. Toepassingsgebied
B1.3.6.2.1
Deze methode is toepasbaar voor een meetinrichting zonder capaciteitsmeting en met een capaciteit van 40 m3(n) per uur of minder en een geregelde druk van maximaal 30 mbar (overdruk).
B1.3.6.3. Extra eisen drukregeling
B1.3.6.3.1
De hoogteligging van de gasmeter ten opzichte van NAP bedraagt minimaal –10 meter en maximaal +50 meter.
B1.3.6.3.2
Indien de hoogteligging van de gasmeter bij een kleinverbruikaansluiting ten opzichte van NAP 50 meter of meer bedraagt, wordt het gemeten volume als volgt gecorrigeerd:
- a.
voor een hoogteligging van 50 tot 100 meter met een factor 0,99423,
- b.
voor een hoogteligging van 100 tot 150 meter met een factor 0,98850,
- c.
voor een hoogteligging van 150 tot 200 meter met een factor 0,98279,
- d.
voor een hoogteligging van 200 meter en hoger met een factor 0,97712.
B1.3.6.3.3
De in B1.3.6.3.2 bedoelde hoogteligging wordt bepaald door de hoogteligging van het postcodegebied waarin de desbetreffende gasmeter behorende bij een kleinverbruikaansluiting zich bevindt, bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland.