Hof Den Haag, 10-07-2015, nr. 22-004302-12, nr. 10-996585-11
ECLI:NL:GHDHA:2015:1890, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
10-07-2015
- Zaaknummer
22-004302-12
10-996585-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:1890, Uitspraak, Hof Den Haag, 10‑07‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:948, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 10‑07‑2015
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011 schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig hield met oplichting van de Belastingdienst en witwassen van de daaruit verkregen geldbedragen. De verdachte en zijn mededaders hebben hiertoe de burgerservicenummers, DigiD-gebruikersnamen en -wachtwoorden, bankpasjes en pincodes van (vaak onwetende) personen verkregen en hebben hiermee –langs digitale weg- aanvragen dan wel wijzigingen ten behoeve van toeslagen doorgevoerd en het hieruit verkregen geld van de Belastingdienst doorgestort op (andere) bankrekeningen en/of contant opgenomen.
Rolnummer: 22-004302-12
Parketnummer: 10-996585-11
Datum uitspraak: 10 juli 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] (Suriname),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10, 17 en 19 juni 2015. Het onderzoek ter terechtzitting is op 30 juni 2015 gesloten.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf/misdrijven, te weten (onder meer):
-valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en/of
-(gewoonte)witwassen (artikel 420 bis jo 420 ter Sr) en/of
-oplichting van de Belastingdienst/toeslagen en/of (één of meer) ander(en) (artikel 326 Sr) en/of
- het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting (artikel 69 lid 2 AWR);
2.op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) euro 35.898,00 ( euro 15.198,00 + euro 5.000,00 + euro 11.500,00 + euro 4.200,00), althans enig(e) geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf/misdrijven, te weten (onder meer):
-valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en/of
-(gewoonte)witwassen (artikel 420 bis jo 420 ter Sr) en/of
-oplichting van de Belastingdienst/toeslagen en/of (één of meer) ander(en) (artikel 326 Sr) en/of
- het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften Inkomstenbelasting (artikel 69 lid 2 AWR);
2. op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer) euro 35.898,00 ( euro 15.198,00 + euro 5.000,00 + euro 11.500,00 + euro 4.200,00), althans enig(e) geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu er –kort gezegd- geen sprake is van (deelneming aan) een criminele organisatie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Onder een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor duurzaamheid of bestendigheid is het tijdsverloop van het samenwerkingsverband een aanwijzing. Voor structuur is een hiërarchie geen vereiste. Om van deelnemen in de zin van bovengenoemd wetsartikel te spreken dient men te behoren tot het samenwerkingsverband en een aandeel te hebben in of ondersteuning te bieden aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van deze organisatie. Het hebben van een aandeel in en het ondersteuning geven aan die gedragingen veronderstellen opzet.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheid dat tussen de verdachte en de andere(n) ook sprake was van een vriendschappelijk of familiair verband, maakt dit niet anders. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, alsmede verbeurdverklaring van de (conservatoir) in beslaggenomen gelden ad € 4.247,71 en € 5.835,03.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 november 2011 schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig hield met oplichting van de Belastingdienst en witwassen van de daaruit verkregen geldbedragen. De verdachte en zijn mededaders hebben hiertoe de burgerservicenummers, DigiD-gebruikersnamen en -wachtwoorden, bankpasjes en pincodes van (vaak onwetende) personen verkregen en hebben hiermee –langs digitale weg- aanvragen dan wel wijzigingen ten behoeve van toeslagen doorgevoerd en het hieruit verkregen geld van de Belastingdienst doorgestort op (andere) bankrekeningen en/of contant opgenomen.
De verdachte heeft zich op bovengenoemde wijze aanzienlijke geldbedragen toegeëigend, waarbij hij naast de Belastingdienst ook onwetende derden heeft benadeeld. Immers, zij wisten niet van de aanvragen en wijzigingen en werden plotseling geconfronteerd met het niet meer ontvangen van voor hen vaak essentiële toeslagen of met een naheffing van de Belastingdienst wegens onterecht uitgekeerde toeslagen. Hij heeft zich daarbij kennelijk slechts laten leiden door het streven naar eigen financieel gewin.
In het voordeel van de verdachte slaat het hof acht op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 mei 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor dergelijke feiten. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte enige openheid van zaken heeft gegeven.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, geen termen aanwezig om naast de gevangenisstraf een geldboete op te leggen.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu de berechting in hoger beroep circa twee jaren en negen maanden heeft geduurd. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin, dat in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf, een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren maanden zal worden opgelegd.
Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen gelden overweegt het hof dat uit het dossier en hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht, blijkt dat het om conservatoir in beslaggenomen gelden gaat. Gelden waarop conservatoir beslag rust kunnen niet verbeurd verklaard worden. Het hof zal daarom, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, deze gelden niet verbeurdverklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Reinking, mr. G. Dulek-Schermers en mr. J.W. Klein Wolterink, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juli 2015.