Artikel 3.20, lid 1, aanhef en onderdeel a, en lid 3, Wet IB 2001 (tekst 2016).
Hof 's-Hertogenbosch, 12-07-2023, nr. 22/00137
ECLI:NL:GHSHE:2023:2302
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-07-2023
- Zaaknummer
22/00137
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:2302, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑07‑2023; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:6400, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1745
- Wetingang
art. 3.20 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
NLF 2023/2413
Sdu Nieuws Belastingzaken 2023/1009
Vp-bulletin 2023/61 met annotatie van J.M.P. Tobben
Viditax (FutD) 2023101215
FutD 2023-2675
Uitspraak 12‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Artikel 3.20 Wet IB 2001. Op belanghebbende rust de bewijslast te doen blijken, dat wil zeggen: overtuigend aan te tonen, dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Belanghebbende heeft meerdere rittenadministraties overgelegd en is ter zitting ingegaan op de door de inspecteur geconstateerde verschillen. Dat doet afbreuk aan de door belanghebbende opgestelde nieuwe (tweede) rittenadministratie en de daaraan toe te kennen bewijskracht. De door inspecteur benoemde gebreken en de reactie van belanghebbende daarop maken dat het hof van oordeel is dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de auto in 2016 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00137
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [plaats] (België), domicilie gekozen hebbend te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 december 2021, nummers BRE 20/7751 en 20/7752, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een vergrijpboete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
1.7.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Op 13 juni 2023 is bij het hof een brief van belanghebbende binnengekomen, waarbij als bijlage een afschrift van de pleitnota is gevoegd. Het hof heeft deze brief niet aangemerkt als een verzoek tot heropening van het onderzoek aangezien belanghebbende de pleitnota reeds ter zitting heeft voorgedragen. Het hof heeft om die reden ook geen acht geslagen op de brief en bijbehorende pleitnota. Een afschrift van de brief is gelijktijdig met deze uitspraak aan de inspecteur gestuurd.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een accountantskantoor.
2.2.
Tot het vermogen van de eenmanszaak behoorde in 2016 een personenauto, welke een cataloguswaarde heeft van € 121.669. Belanghebbende heeft de auto voor privédoeleinden tot zijn beschikking gehad.
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2016 geen bijtelling wegens privégebruik van de auto vermeld.
2.4.
In maart 2019 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. In het controlerapport van 29 oktober 2019 is onder meer het volgende neergelegd:
“De administratie van de [bedrijf] bestaat uit een bankboek, kasboek, inkoop- en verkoopfacturen en een rittenregistratie. (…)
Er wordt geen urenregistratie bijgehouden (…). Een agenda wordt niet bijgehouden. (…) [hof: Belanghebbende] maakt een planning van ongeveer twee weken vooruit. Deze houdt hij bij in Excel. Wijzigingen in de planning worden in Excel verwerkt en na afloop van een periode wordt dit in de rittenregistratie opgenomen en wordt de planning verwijderd. (…)
De in de auto, op post-it’s, genoteerde kilometerstanden zijn weggegooid en de planning met de afspraken is verwijderd. (…)
Doordat de briefjes met de genoteerde km-standen en de planning van de afspraken niet bewaard is gebleven is het lastig de rittenregistratie te beoordelen. De in de rittenregistratie opgenomen ritten kunnen niet met de planning en briefjes vergeleken worden.”
2.5.
De inspecteur heeft een derdenonderzoek bij de dealer van de auto uitgevoerd. De inspecteur heeft de informatie van de dealer vergeleken met de rittenadministratie van belanghebbende en geconstateerd dat sprake is van verschillen. Hieraan verbindt de inspecteur in het controlerapport de volgende conclusie:
“De afwijkingen in de km-standen van de (…)dealer en de rittenregistratie wijken meerdere keren af. Het verschil is niet telkens hetzelfde aantal km’s, waardoor er geen sprake kan zijn van een fout uit het verleden. In twee gevallen sluit de registratie met de km-stand op de factuur. Echter, dan staat deze stand in de rittenregistratie op de datum van de factuur, terwijl de auto op een andere datum bij de (…)dealer is geweest. De grootste afwijking is tenminste 656 km. Dit is meer dan 500 km. Maar ook als het minder dan 500 km was geweest, zou mijn conclusie zijn dat hier geen sprake is van een sluitende rittenregistratie. (…) [hof: Belanghebbende] heeft niet aangetoond dat er minder dan 500 km privé is gereden met de auto. De stelling van (…) [hof: belanghebbende] dat er ergens een fout is gemaakt bij de stand van 14.909 of 14.099 klopt, maar dit is een verwisseling van getallen. Dat verklaart niet de afwijking in de registratie ten opzichte van de standen van de (…)dealer. Daarnaast is ook in twee gevallen de km-stand in de registratie vrijwel gelijk aan de stand op de factuur. Echter de factuur is enkele weken na de werkzaamheden gedateerd en verstuurd. Het lijkt erop dat (…) [hof: belanghebbende] de km-standen op de facturen heeft gebruikt als ijkpunt in de rittenregistratie en was hij er niet van op de hoogte dat de (…) [hof: dealer] ook de standen noteert bij garantie- c.q. verzekeringswerkzaamheden.
Dit heeft tot gevolg dat er een bijtelling dient plaats te vinden van 25% van de cataloguswaarde. Dit komt neer op 25% van 121.669 = € 30.417.
De autokosten zullen met € 30.417 verlaagd worden in verband met de bijtelling voor privégebruik auto.”
2.6.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd waarbij een bijtelling wegens privégebruik van de auto van € 30.417 heeft plaatsgevonden. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2016 is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van € 11.597 opgelegd.
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2016 en de gelijktijdig opgelegde belastingrente- en boetebeschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2020 heeft de inspecteur dit bezwaar van belanghebbende afgewezen. Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen.
2.8.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016 en de gelijktijdig opgelegde belastingrente- en boetebeschikking vernietigd, de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.142, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de vergrijpboete vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.548 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
2.9.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een nieuwe rittenadministratie overgelegd. In deze rittenadministratie zijn de onder 2.5 genoemde kilometerstanden zoals geregistreerd bij de dealer als standen op de betreffende data opgenomen, met uitzondering van de stand op 12 december 2016 en met dien verstande dat de kilometerstand op 15 maart 2016 14.909 kilometer bedroeg. De nieuwe rittenadministratie eindigt op 23 december 2016.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of er terecht een bijtelling voor privégebruik auto heeft plaatsgevonden. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende heeft doen blijken dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslag IB/PVV 2016. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto ook privé is gebruikt.
4.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een nieuwe (tweede) rittenadministratie overgelegd.
4.3.
De inspecteur acht belanghebbende er niet in geslaagd te bewijzen dat de auto in 2016 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De inspecteur concludeert dat de door belanghebbende overgelegde rittenadministratie achteraf is opgesteld en dat ten opzichte van de eerder overgelegde rittenadministratie teveel verschillen aanwezig zijn om één van deze twee als betrouwbaar te kunnen aanmerken. Volgens de inspecteur geven de rittenadministraties geen volledig beeld van de afgelegde ritten, afstanden en routes en zijn deze onvoldoende onderbouwd met objectieve en controleerbare gegevens.
4.4.
Het hof stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust te doen blijken, dat wil zeggen: overtuigend aan te tonen, dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Dit is een verzwaarde bewijslast. Het bewijs moet objectief verifieerbaar zijn, zodanig dat ieder tot de conclusie komt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.1.
4.5.
Daarnaast stelt het hof voorop, dat een administratie regelmatig moet worden bijgehouden om een goede vastlegging van de werkelijkheid te garanderen en dat een na afloop van enig jaar opgestelde kilometeradministratie het risico met zich brengt dat de werkelijkheid niet goed wordt weergegeven.2.Aan een achteraf opgestelde kilometeradministratie komt dan ook minder bewijskracht toe dan aan een dagelijks bijgehouden kilometeradministratie en met een achteraf opgestelde kilometeradministratie zal niet snel kunnen worden voldaan aan de bewijsmaatstaf van doen blijken.
4.6.
Het hof is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet heeft doen blijken dat de nadien opgemaakte rittenadministratie(s) een betrouwbare weergave vormen van het gebruik van de auto. Belanghebbende heeft het door hem in aanmerking genomen aantal kilometers woon-/werkverkeer, noch de in de rittenadministratie opgenomen zakelijke ritten voldoende onderbouwd. De inspecteur heeft in hoger beroep de nieuwe (tweede) rittenadministratie op diverse onderdelen betwist. Belanghebbende is ter zitting ingegaan op deze geconstateerde verschillen en heeft verklaard hoe de desbetreffende ritten in de nieuwe (tweede) rittenadministratie hadden moeten worden opgenomen. Dat doet afbreuk aan de door belanghebbende opgestelde nieuwe (tweede) rittenadministratie en de daaraan toe te kennen bewijskracht. De door inspecteur benoemde gebreken en de reactie van belanghebbende daarop maken dat het hof van oordeel is dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de auto in 2016 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, P. Fortuin en J.W. de Tombe, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑07‑2023
Vergelijk Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822, r.o. 3.4.