In de onderhavige zaak is tenlastegelegd het valselijk opmaken van meerdere facturen. Het betreft een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging. Het cassatieberoep is namens de verdachte zonder enige beperking ingesteld. Vervolgens is het cassatieberoep partieel ingetrokken. Gelet daarop is het cassatieberoep slechts gericht tegen de bewezenverklaring ten aanzien van de onder aa, bb en hh vermelde facturen.
HR, 18-09-2018, nr. 16/03393
ECLI:NL:HR:2018:1674
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-09-2018
- Zaaknummer
16/03393
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1674, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑09‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:638
ECLI:NL:PHR:2018:638, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1674
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Visfraude. Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. A. B.V. verkocht filets van Japanse schar (‘yellowfin sole’) en schar en factureerde dat op verzoek van de afnemers o.v.v. het woord ‘scholle(n)’. Verdachte was verkoopmanager bij A. B.V. Middelen bevatten verschillende bewijsklachten valsheid in geschrift m.b.t. oordeel hof dat de facturen valselijk zijn opgemaakt door daarop te vermelden dat ‘scholl(en)’ is/zijn geleverd, terwijl in werkelijkheid de Japanse schar en schar werden geleverd, dat de verdachte opzet heeft gehad op de valsheid van de facturen en dat verdachte het oogmerk had om die facturen als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/03325, 16/03328, 16/03330, 16/03395, 16/03400, 16/03403.
Partij(en)
18 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/03393
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 6 juni 2016, nummer 21/004740-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 1.800,-, subsidiair 28 dagen hechtenis.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze € 1.710,-, subsidiair 27 dagen hechtenis, bedragen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2018.
Conclusie 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG in visfraudezaak. Valsheid in geschrift, art. 225 Sr. Het opmaken van facturen, terwijl daarin een onjuiste benaming van de vissoort werd vermeld. Middelen over 1) het bestanddeel ‘valselijk’, 2) opzet op de valsheid en 3) oogmerk op misleiding.
Nr. 16/03393 Zitting: 19 juni 2018 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 6 juni 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een geldboete van € 1.800,00 subsidiair 28 dagen hechtenis met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 16/03325 ( [medeverdachte 7] ), 16/03328 ( [medeverdachte 1] ), 16/03330 ( [medeverdachte 2] ), 16/03395 ( [medeverdachte 4] ), 16/03400 ( [medeverdachte 5] ) en 16/03403 ( [medeverdachte 6] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is op 17 juni 2016 onbeperkt ingesteld namens de verdachte. Mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, heeft vervolgens drie middelen van cassatie voorgesteld. Op 16 mei 2018 is namens de verdachte het cassatieberoep partieel ingetrokken voor zover het betreft “de gedeeltelijke nietigverklaring van de dagvaarding, de gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie en de gegeven vrijspraken”.1.
4. Deze zaak gaat over groothandel in platvisfilets. [J] B.V. te Nunspeet (later [K] B.V. genaamd) verkocht – voor zover in cassatie van belang – filets van Japanse schar (‘yellowfin sole’) en schar, en factureerde dat (telkens) onder vermelding van het woord ‘Scholle(n)’ (al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filets’, ‘Al.’ of ‘natur’), en dit op verzoek van de afnemers. [J] B.V. gaf [medeverdachte 4] (destijds - heel verwarrend2.- genaamd [K] B.V.) c.q. [medeverdachte 6] de verlaadopdrachten aangaande de vis(soorten). De verdachte was verkoopmanager bij [J] B.V..
5. Ten behoeve van de leesbaarheid begin ik met een weergave van de bewijsconstructie. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij in 2007 in Nederland, meermalen, valselijk heeft opgemaakt een aantal facturen:
(Yellowfinsole)
aa. nummer [009] van [J] B.V. aan [L] d.d. 21 maart 2007 en
bb. nummer [010] van [J] B.V. aan [M] B.V. d.d. 21 februari 2007 en
(Schar)
hh. nummer [011] van [J] B.V. aan [N] GmbH d.d. 13 augustus 2007
bestaande de valsheid hierin dat op voornoemde facturen stond vermeld:
ad. aa: ‘AL. SCHOLLENFILETS’ en/of ‘SCHOLLE NATUR’ terwijl er in werkelijkheid ‘Yellowfinsole’, en/of een andere benaming had moeten worden vermeld; en
ad. bb: ‘SCHOLLENFILETS’ terwijl er in werkelijkheid ‘Yellowfinsole’, en/of een andere benaming, had moeten worden vermeld;
ad. hh: ‘SCHOLLENFILETS’ terwijl er in werkelijkheid ‘Schar’ en/of een andere benaming had moeten worden vermeld;
zijnde telkens enig geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring afgelegd door verdachte ter zitting van het hof op 20 april 2016, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik was in de tenlastegelegde periode exportmanager bij [J] B.V. in Nunspeet dat later [K] B.V. werd genoemd. Wij waren de verkoopafdeling.
Ik onderhield de relatie met klanten en hield mij bezig met het assortiment. Ik was ook verantwoordelijk voor de facturen.
U houdt mij voor dat in de administratie van [J] B.V. de in de tenlastelegging onder aa, bb, gg, hh en ii genoemde facturen zijn aangetroffen. Dat klopt. De facturen die in het dossier zitten zijn afschriften van facturen van [J] B.V. die naar onze afnemers zijn verzonden. De inhoud is gelijk aan elkaar.
Yellowfinsole, Latijnse naam Limanda Aspera is niet hetzelfde als Pleuronectes Plattessa, of te wel Noordzeeschol.
Wij waren de ambassadeurs van de Noordzeeschol. Dat was 60 % van onze omzet.
Vanwege de vangstbeperking van die vis werd naar alternatieven gezocht, zoals de Yellowfinsole en de Rocksole.
De facturen van [J] B.V. genoemd op de tenlastelegging hebben geen betrekking op levering van Noordzeeschol maar een alternatief daarvoor. Dat wist ik telkens omdat de klant altijd de bij het alternatief behorende bestelcode en prijs doorgaf. Ik maakte op basis daarvan de orderformulieren aan [medeverdachte 4] /gebr. [medeverdachte 5] .
2. De verklaring afgelegd door verdachte ter zitting van de rechtbank d.d. 21 en 22 november 2013, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als exportmanager maak ik afspraken met de klant. Op basis van de fabrieksprijs van [medeverdachte 5] maak ik een calculatie en vervolgens maak ik een afspraak welke vis wij leveren voor welke prijs en onder welke condities. Dat leidt vervolgens tot de facturering.
3. Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten d.d. 17 maart 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (dossierpagina 4415 e.v.) als verklaring van verdachte:
[J] bepaalt de productomschrijving op de factuur. De factuur naar de afnemer wordt door [J] opgemaakt. Er wordt YFS ingekocht en het wordt verkocht onder de benaming scholfilets.
4. Een proces-verbaal van verhoor, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten d.d. 17 maart 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (dossierpagina 4419 e.v.) als verklaring van verdachte:
Er was eigenlijk altijd een markt voor gepaneerde Noordzeeschol. Wij dreigden de markt te verliezen omdat concurrenten van ons met de goedkopere importschol op de markt kwamen. We zijn daarmee geconfronteerd en hebben besloten om ook de goedkopere importschol te gaan leveren. De Noordzeeschol was te duur en prijsde zichzelf daarmee uit de markt.
5. Geschriften, zijnde facturen, zakelijk weergegeven inhoudende:
aa. nummer 20070495 [1] van [J] B.V. aan [L] d.d. 21 maart 2007 met als omschrijving ‘AL. SCHOLLENFILETS’ en/of ‘SCHOLLE NATUR’ (dossierpagina 1467/D30475) en
bb. nummer [010] van [J] B.V. aan [M] B.V. d.d. 21 februari 2007 met als omschrijving ‘SCHOLLENFILETS’ (dossierpagina 1469/D30618) en
hh. nummer [011] van [J] B.V. aan [N] GmbH d.d. 13 augustus 2007 met als omschrijving ‘SCHOLLENFILETS’ (dossierpagina 2591/D31568).
6. Een geschrift zijnde een faxbericht d.d. 26 november 2007 van [J] B.V. aan [medeverdachte 4] / [medeverdachte 6] (dossierpagina 1382/D31384) zakelijk weergegeven inhoudende dat [J] B.V. aan geadresseerde de opdracht geeft de volgende vissoorten te laden:
Gepaneerde schol met daarbij de vermelding YF (het hof begrijpt: Yellowfinsole).
Scholfilet met daarbij vermeld en vetgedrukt: Pleuronectes Platessa!!!
7. Een geschrift zijnde een faxbericht d.d. 16 oktober 2007 van [J] B.V. aan [medeverdachte 4] / [medeverdachte 6] (dossierpagina 1384/D31388) zakelijk weergegeven inhoudende dat [J] B.V. aan geadresseerde de opdracht geeft de volgende vissoorten te laden:
Limandafilets
‘Scholle natur’ met daarbij vetgedrukt: Pleuronectes Platessa.
8. Een geschrift, zijnde een faxbericht d.d. 27 april 2007 van [J] B.V. aan [medeverdachte 4] / [medeverdachte 6] (dossierpagina 1385/D557) zakelijk weergegeven inhoudende dat [J] B.V. aan geadresseerde de opdracht geeft de volgende vissoorten te laden:
Gepaneerde schol (pleuronectes platessa)
Gepaneerde schol (YF, het hof begrijpt: Yellowfinsole)
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de bewijsmiddelen 6, 7 en 8
Verdachte gaf de verlaadopdrachten van [J] B.V. aan [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] . De drie bewijsmiddelen betreffen willekeurige voorbeelden uit het dossier van door verdachte gemaakte orderformulieren. Uit die voorbeelden blijkt dat de enkele term "schol" onvoldoende was om met voldoende mate van duidelijkheid aan te geven welke vis verladen (en dus gefactureerd) moest worden: het begrip "schol" werd immers telkens nader ingevuld door de toevoeging "YF", "Pleuronectes platessa" of "Limandafilets". Verdachte kende dus het belang van het hanteren van een juiste visaanduiding.
[1] In tenlastelegging en arrest is als factuurnummer genoemd [009] ; dat is een kennelijke verschrijving. Uit Bijlage nr. D/30475, dossierpagina 1467 blijkt dat het juiste factuurnummer is: [012] .”
7. Met betrekking tot het bewijs heeft het hof voorts het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Facturen
In de administratie van [J] B.V. zijn de facturen genoemd onder aa, bb, gg, hh, en ii aangetroffen. In de administratie van medeverdachte [K] B.V. (thans genaamd [medeverdachte 4] ) zijn de facturen onder a, b, c, cc, g, h en i aangetroffen.
[K] B.V., opgericht in 1993, heeft haar naam in 2009 gewijzigd in [medeverdachte 4] . [J] B.V. heeft haar naam in 2009 gewijzigd in [K] B.V., maar is niet dezelfde rechtspersoon als de rechtspersoon [K] B.V., opgericht in 1993 en die sinds 2009 [medeverdachte 4] heet.
Deze facturen betreffen afschriften van de aan de klanten van deze rechtspersonen verzonden facturen. Uit de processen-verbaal blijkt dat facturen die zijn aantroffen in de administratie van deze rechtspersonen voor wat betreft de inhoud identiek zijn aan de door hen opgemaakte en aan hun klanten verzonden facturen. Gelet op dat gegeven begrijpt het hof de tenlastelegging zo dat de aldaar genoemde facturen zien op zowel het afschrift dat in de administratie van voornoemde rechtspersonen is aangetroffen als op de originele factuur die aan hun klanten is verstuurd.
Wetgeving
In deze zaak is niet tenlastegelegd overtreding van enige bepaling van de regelgeving inzake de visserij, maar valsheid in geschrift. Niettemin is die visserijregelgeving van belang voor de beoordeling van de zaak omdat deze bepalingen bevat inzake de benaming van vissoorten en het belang van het juiste gebruik van die benamingen.
In artikel 4 lid 1 Verordening (EG) Nr. 104/2000 [2] is vastgelegd dat vis slechts aan de eindgebruiker mag worden aangeboden door middel van adequate affichering of etikettering en onder verstrekking van de gegevens inzake de handelsbenaming van de betrokken soort, de productiemethode en het vangstgebied. In artikel 4 lid 2 van deze Verordening is vastgelegd dat de lidstaten een lijst van handelsbenamingen moeten opmaken, welke lijst moet bevatten voor iedere vissoort de wetenschappelijke benaming en de benaming in de officiële taal van de lidstaat. Waar dat aangewezen is, is er uitvoering gegeven aan deze verordening in de Nederlandse Warenwetregelgeving. [3]
In de Warenwetregeling handelsbenamingen vis was ten tijde van de ten laste gelegde feiten als bijlage opgenomen de zojuist bedoelde lijst. Deze bevat, onder andere, de volgende benamingen:
Wetenschappelijke naam Handelsbenaming
7. Pleuronectiformes (Platvissen)
7.7.1. Limanda limanda Schar
7.7.2. Limanda aspera Japanse schar
7.8. Pleuronectes platessa Schol, Pladijs
7.9. Lepidopsetta bilineata Pacifische Schol
In artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 2065/2001 [4] is vastgelegd dat de vereiste gegevens inzake de handelsbenaming en het vangstgebied in elk stadium van de afzet van de betrokken soort beschikbaar moeten zijn. Die gegevens moeten worden verstrekt door etikettering, verpakking of begeleidend handelsdocument, met inbegrip van de factuur.
Door verbalisanten is onderzocht welke handelsbenamingen in de diverse landen die in het onderzoek een rol speelden, ingevolge genoemd artikel 4 lid 2 van Verordening (EG) 104/2000 dienen te worden gehanteerd. Dat heeft geleid tot het volgende overzicht:
Wetenschappelijke naam | Nederland | Engeland | Italië | Zweden |
Limanda limanda (1) | Schar | Common dab | Limanda | Sanskädda |
Limanda aspera (2) | Japanse schar | Niet genoemd | Limanda | Stillahavsflundra |
Pleuronectes platessa | Schol / Pladijs | European plaice | Platessa | Rödspätta |
Lepidopsetta bilineata | Pacifische schol (3) | Niet genoemd | Passera del Pacifico | Niet genoemd |
(1) In de Zweedse lijst van handelsbenamingen wordt met Limanda limanda gelijkgesteld Pleuronectes limanda;
(2) In de Zweedse lijst van handelsbenamingen wordt met Limanda aspera gelijkgesteld Pleuronectes asper;
(3) Pacifische schol = Rocksole.
Uit deze regelgeving blijkt dat de leidende gedachte is dat geen verwarring mag ontstaan over de exacte soort vis die verhandeld wordt en, uiteindelijk, aan de consument wordt aangeboden.
Inhoud van de facturen en opzet op de valsheid
Op alle in de tenlastelegging genoemde facturen staat telkens vermeld ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of ‘schollenfil.’ en/of ‘Schollenfilets’ en/of ‘scholle natur’.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat in alle op de tenlastelegging genoemde gevallen geen Pleuronectes Platessa maar een andere vissoort is geleverd. Het gaat dan om Yellowfinsole. De term Yellowfinsole komt in voornoemde regelgeving niet voor, maar niet in geschil is dat met die term bedoeld wordt de Limanda Aspera (wetenschappelijke naam), zijnde de Japanse schar (Nederlandse handelsbenaming).
Op de facturen in kwestie komt in de omschrijving van de gefactureerde vis voor het woord "schol" of "Scholle". De toevoegingen aan dat woord ("filet", "filets", "rollen", "Kutter", "fil" en "natur") zijn voor de beoordeling van deze zaak niet van belang. Het gaat om het centrale begrip "schol". De vraag is of die handelsbenaming vals en misleidend was.
In de hiervoor aangehaalde terminologie komt de aanduiding "schol" uitsluitend voor als aanduiding voor de vissoort die wordt aangeduid met de Latijnse naam Pleuronectes Platessa (in het spraakgebruik en daarom ook hierna wel aangeduid als Noordzeeschol) en, maar dan in verbinding met het begrip "Pacifische", voor de vissoort Lepidopsetta bilineata. Alleen bij de aanduiding van de Noordzeeschol kan dus volstaan worden met hantering van het woord "schol" zonder verdere toevoeging.
Verdachte heeft verklaard dat Yellowfinsole niet dezelfde vissoort is als de Noordzeeschol, hem ook wel bekend als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en de Rocksole was dat de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld, aldus verdachte. Hij heeft voorts verklaard dat hij met Yellowfinsole de vis bedoelt met de Latijnse benaming Limanda Aspera.
Verdachte, verkoopmanager bij [J] B.V., heeft kort samengevat verklaard dat hij ging over de facturering van [J] B.V. te Nunspeet en dat de facturen werden opgemaakt door de eigen administratie van [J] B.V. aan de hand van de door hem ingevulde orderformulieren. Op deze facturen werd één van de in de tenlastelegging genoemde afgeleiden van het woord ‘schol’ vermeld om de door [J] B.V. geleverde vis aan te duiden.
Regelgeving en handelwijze van verdachte, in onderling verband bezien, maken de conclusie onontkoombaar dat het gebruik van het begrip "schol" zonder nadere toevoeging op de tenlastegelegde facturen moet worden aangemerkt als vals, namelijk onvoldoende onderscheidend. Verdachte wist dat, maar handelde desondanks aldus en daardoor opzettelijk.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de term ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of 'schollenfil.' en/of 'Schollenfilets’ en/of 'scholle natur’ op de facturen enkel betekende dat er een platvis of scholachtige vis werd geleverd, hetgeen conform de werkelijkheid was. Deze benaming is op de facturen gezet, omdat dit overeenkomstig de order van de klant is geweest, aldus verdachte. De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd dat gebruikte termen in het maatschappelijk verkeer waarin verdachte en haar medeverdachten zich begaven gebruikelijk zijn ter aanduiding van de geleverde vis.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorop staat daarbij dat de geschetste regelgeving juist erop gericht was te bewerkstelligen dat in de handel telkens duidelijk zou zijn welke vissoort verhandeld werd. Een vangnetbegrip als "schol" voor allerlei scholachtige vissoorten (zonder nadere aanduiding die inzichtelijk zou kunnen maken op welke scholachtige dan precies gedoeld werd) staat haaks op de bedoeling van de thans en destijds geldende regelgeving. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat hij in de tenlastegelegde pleegperiode van de verschillende handelsbenamingen voor de verschillende vissoorten op de hoogte was. Uit de administratie van [J] B.V. blijkt tevens dat verdachte op de hoogte was van de noodzaak tot het maken van dat onderscheid: er werd in de interne stukken duidelijk onderscheid gemaakt tussen Yellowfinsole, schar en schol. Ook blijkt dat de afnemers van [J] B.V. onderscheid maken tussen de door hen bestelde vissoorten. Dat klanten niet de ‘traditionele’ Noordzeeschol bestelden maar het (goedkopere) alternatief Yellowfinsole, was zowel voor de klant als voor verdachte duidelijk. Van een gebruik in het handelsverkeer om het woord 'schol' te gebruiken voor willekeurig welke scholachtige vis was dan ook geen sprake.
Gelet op de regelgeving, hetgeen in het orderverkeer tussen verdachte en de klanten van [J] B.V. gebruikelijk was en de genoemde verklaring van verdachte is geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte op de facturen opzettelijk een onjuiste visaanduiding heeft opgenomen, namelijk door enkel de term 'Schol’ te vermelden zonder daarbij te specificeren om welke vissoort het ging, te weten Limanda Aspera of wel Yellowfinsole dan wel schar.
Op deze conclusie moet ten aanzien van twee facturen een uitzondering worden gemaakt:
Voor de facturen aan [O] (gg) en [P] (Karstadt) (ii) geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte in die gevallen daadwerkelijk schol (Pleuronectes platessa) heeft willen leveren, maar door een verlaadfout feitelijk Yellowfinsole heeft geleverd.
Op deze onderdelen moet dus vrijspraak volgen.
Oogmerk tot misleiding
Voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is voorts vereist dat de opmaker van de facturen het oogmerk heeft om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Dat wil zeggen dat de facturen jegens derden gebruikt zouden kunnen worden als ware de inhoud ervan juist.
In de jaren voorafgaand aan de tenlastegelegde periode werd in feite slechts één "schol" verhandeld: de Noordzeeschol (Pleuronectes platessa). Als gevolg van geldende quoteringsmaatregelen werd de Noordzeeschol steeds schaarser. Om die reden werd gezocht naar alternatieven. Deze werden gevonden in vissoorten als de Yellowfinsole en Rocksole, zijnde, net als de Noordzeeschol, platvissen.
In het licht van de geschetste geschiedenis ging van het gebruik van de term "schol" zonder verdere toevoeging evident de suggestie uit dat gefactureerd werd de vissoort die bekend was als Pleuronectes Platessa (Noordzeeschol) omdat uitsluitend voor die vissoort de term "schol" in de gebruikelijke handelsbenamingen voorkwam. De term was dus bij levering van een andere vissoort dan Noordzeeschol misleidend. Dat moet ook verdachte, die wist dat de term onvoldoende onderscheidend was, duidelijk zijn geweest. Het hof wil van verdachte wel aannemen dat op de factuur de term "schol" werd vermeld omdat haar afnemers deze daarop wilden hebben. Uit het feit dat verdachte, wetend dat de term onvoldoende onderscheidend (vals) was, zijn afnemers klakkeloos is gevolgd in hun wensen op de facturen de misleidende term "schol" te vermelden volgt echter dat het oogmerk van verdachte op die misleiding gericht was.
Het verweer van verdachte dat de afnemers van de vis op de hoogte waren van de valsheid van de facturen en dat derhalve geen sprake was van een oogmerk van misleiding, wordt verworpen. Ook indien de geadresseerden van de facturen op de hoogte waren van de valsheid daarvan konden de facturen, nadat deze in de administratie van de afnemers waren beland, de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving over registratie van en controle op handel in vis verhinderen. Bovendien werd het risico in het leven geroepen dat de facturen jegens de klanten van de afnemers van verdachte ge(- of mis)bruikt werden op het punt van de soort vis die werd geleverd, met name omdat Noordzeeschol aanzienlijk duurder was dan de geleverde Yellowfinsole. Sterker nog, uit het feit dat verdachtes afnemers graag de term “schollenfilets” of een van de andere termen genoemd in de tenlastelegging op de factuur vermeld wilden hebben, terwijl de afnemers zelf wel wisten dat geen Noordzeeschol werd geleverd, blijkt dat de afnemers die facturen ook ten opzichte van derden wilden kunnen gebruiken.
Daderschap verdachte
Verdachte kan aangemerkt worden als pleger van het valselijk opmaken van de facturen van [J] B.V., omdat hij de gegevens aanleverde voor de facturen die onder zijn verantwoording werden opgemaakt en voorzien van onjuiste omschrijvingen.
Medeplegen
Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal het hof verdachte vrijspreken van het medeplegen met [J] B.V., omdat alle handelingen van [J] B.V. terug te leiden zijn op handelingen van alleen verdachte.
Het hof acht medeplegen door verdachte met [K] B.V. ten aanzien van de facturen die zijn opgemaakt door [K] B.V. niet bewezen. Daarbij past de volgende toelichting.
[K] B.V. was gevestigd in en opereerde vanuit Urk. Verdachte was uitsluitend werkzaam in Nunspeet. De facturering door [J] B.V. in Nunspeet stond geheel los van de facturering door [K] B.V. in Urk. Van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte [K] B.V. (later [medeverdachte 4] ) is daarom niet gebleken.
Op grond van deze overwegingen kunnen slechts bewezen verklaard worden de facturen van [J] B.V., zijnde de facturen genoemd onder aa, bb en hh.
Voor die facturen geldt dan nog de vraag of, zoals is tenlastegelegd, sprake was van medeplegen met [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of [betrokkene 4] . In deze zaak is geen rechtens te respecteren belang aanwezig die vraag inhoudelijk te beoordelen omdat, hoe dan ook, verdachte alle bestanddelen van de delictsomschrijving (ook) zelf vervuld heeft.
[2] Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur.
[3] Hier relevant: Artikel 9a en artikel 9d van het Warenwetbesluit Visserijproducten, Slakken en Kikkerbillen.
Artikel 1 Warenwetregeling Handelsbenamingen Vis.
[4] Verordening (EG) Nr. 2065/2001 van de commissie van 22 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de informatieverstrekking aan de consument in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur.”
8. In geding is het ten laste gelegde (en in hoger beroep bewezen verklaarde) delict valsheid in geschrift. De bewezen verklaarde (‘intellectuele’) valsheid kan alleen worden begrepen tegen de achtergrond van de (Europese) regelgeving die de consumentenmarkt voor vis reguleert. Door de toename van de diversiteit van het aanbod van visserijproducten werd een minimale informatieverstrekking aan de consument over de belangrijkste kenmerken van de verhandelde producten noodzakelijk geacht.3.Dat betrof in het bijzonder de handelsbenaming van de soort, zodat geen verwarring kan ontstaan over de exacte soort vis die is verhandeld en aan de consument wordt aangeboden. In de visserijregelgeving worden regels gesteld aan het gebruik van de juiste benaming van vissoorten ten behoeve van die informatieverstrekking aan de consument.4.Alvorens over te gaan tot de bespreking van de middelen zal ik hieronder eerst de relevante visserijregelgeving weergeven.
9. De volgende bepalingen,5.zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit, zijn van belang:
- art. 4, eerste (met weglating van een voetnoot) en tweede lid, Verordening (EG) Nr. 104/2000 (oud):6.
“1. Onverminderd de bepalingen die krachtens Richtlijn 79/112/EEG van toepassing zijn, mogen de in artikel 1, onder a), b) en c), bedoelde producten, ongeacht de toegepaste verkoopmethode, slechts voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker worden aangeboden mits door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens worden verstrekt:
a) de handelsbenaming van de betrokken soort,
b) de productiemethode (vangst op zee of in de binnenwateren of kweek),
c) het vangstgebied.
Deze voorschriften zijn evenwel niet van toepassing op kleine hoeveelheden producten die rechtstreeks aan de consument worden verkocht door vissers of aquacultuurproducenten.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1, onder a), stellen de lidstaten, ten minste voor alle in de bijlagen I tot en met IV opgesomde soorten, de lijst vast van de handelsbenamingen die op hun grondgebied zijn toegestaan en maken zij deze lijst uiterlijk op 1 januari 2002 bekend. Deze lijst omvat voor iedere soort de wetenschappelijke benaming, de benaming in de officiële taal of de officiële talen van de lidstaat en, in voorkomend geval, de erkende of toegestane lokale of regionale benaming of benamingen.”
- art. 8 Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud):7.
“De vereiste gegevens inzake de handelsbenaming, de productiemethode en het vangstgebied moeten in elk stadium van de afzet van de betrokken soort beschikbaar zijn. Deze gegevens en de wetenschappelijke benaming van de betrokken soort worden verstrekt door middel van de etikettering of de verpakking van het product, dan wel door enig begeleidend handelsdocument, met inbegrip van de factuur.”
- art. 9, eerste lid, Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud):
“De lidstaten stellen een controleregeling vast inzake de toepassing van artikel 8.”
- art. 9a (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen:8.
“Onze Minister stelt de lijst van handelsbenamingen vast, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000.”
- art. 9d (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen:
“1. Een ieder die visserijproducten verhandelt, bedoeld in artikel 1, tweede streepje, onder a, b, of c, van verordening (EG) 104/2000, beschikt over documenten waaruit voor de desbetreffende visserijproducten blijkt:
a. welke productiemethode is gebruikt;
b. uit welk vangstgebied zij afkomstig zijn; en
c. met welke handelsbenaming zij worden aangeduid.
2. De in het eerste lid bedoelde documenten worden door de desbetreffende verhandelaar gedurende ten minste één jaar na het beëindigen van de verhandeling bewaard in de onderneming, en desgevraagd terstond ter beschikking gesteld van de met de handhaving van deze regeling belaste ambtenaren.”
- De Nota van Toelichting bij het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:9.
“In het nieuwe artikel 9d is de controleregeling opgenomen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EG) 2065/2001. De in artikel 9d bedoelde documenten dienen tijdens het verhandelen - bij artikel 1 van de Warenwet gedefinieerd als het te koop aanbieden, uitstallen, tentoonstellen, verkopen, afleveren of voorhanden of in voorraad hebben van een waar - aanwezig te zijn in de onderneming. De verhandelingsfase van een visserijproduct kan overigens geruime tijd in beslag nemen, aangezien naast verse vis ook sprake kan zijn van lang(er) houdbare producten als bevroren vis of vis die gedroogd, gezouten of gepekeld is. Na afloop van de verhandelingsfase dienen de documenten nog gedurende ten minste één jaar te worden bewaard in de onderneming, zodat de traceerbaarheid van de desbetreffende visserijproducten met het oog op eventueel nadien optredende calamiteiten verzekerd is.”
- art. 1 (oud) Warenwetregeling handelsbenamingen vis:10.
“De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000, is opgenomen in de bijlage.”
- de bijlage bij art. 1 (oud) Warenwetregeling handelsbenamingen vis voor zover inhoudende:
“De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 104/2000, is de navolgende:
Wetenschappelijke naam Handelsbenaming
Vissen
(…) (…) (…)
7. Pleuronectiformes (Platvissen)
(…) (…) (…)
7.7.1. Limanda limanda Schar
7.7.2. Limanda aspera Japanse schar
7.8. Pleuronectes platessa Schol, Pladijs
7.9. Lepidopsetta bilineata Pacifische schol”
10. Het eerste middel klaagt in de kern over ’s hofs oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door op de facturen te vermelden dat er ‘Scholle(n)’ (al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filets’, ‘Al.’ of ‘natur’) is/zijn geleverd. Dit oordeel geeft volgens de steller van het middel blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de uitleg en/of de reikwijdte van het bestanddeel ‘valselijk’, dan wel is ontoereikend gemotiveerd.
11. In de schriftuur wordt in het bijzonder aangevoerd dat een, in de woorden van het hof, “onvoldoende onderscheidende” aanduiding van de verhandelde vissoort geen strijd met de werkelijkheid en dus geen valsheid daarvan oplevert.
12. Het middel roept de vraag op hoe ’s hofs overwegingen (en oordeel) omtrent de door de verdachte in zijn facturen gebezigde productomschrijving ‘Scholle(n)’ (al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filets’, ‘Al.’ of ‘natur’) moeten worden verstaan. Ten faveure van de uitleg die het middel aan ’s hofs overwegingen geeft, wil ik wel toegeven dat het hof in dit verband driemaal de woorden “onvoldoende onderscheidend” in de mond neemt. Dat predicaat is echter bepaald verwarrend in het licht van de overige vaststellingen en overwegingen, waaruit naar mijn inzicht een andere uitleg volgt, namelijk dat het hof ‘Scholle(n)’ (al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filets’, ‘Al.’ of ‘natur’) als aanduiding niet zozeer als ‘onvoldoende onderscheidend’ aanmerkt, maar simpelweg als een onjuiste specificatie, namelijk als een specificatie die in strijd is met het werkelijk door de verdachte geleverde visproduct. Nauwgezette lezing van de overwegingen wijst kortom uit dat het hof heeft geoordeeld dat de productomschrijving op de facturen niet strookt met het product dat in werkelijkheid geleverd is. Ik licht mijn uitleg van ‘s hofs overwegingen nader toe.
13. Volgens ’s hofs vaststellingen betroffen de in de bewezenverklaring opgesomde leveranties hoeveelheden van de vissoorten
- Japanse schar (Limanda aspera), een soort die in het Engels ‘yellowfin sole’ wordt genoemd (bewezenverklaring onder aa en bb)11., en
- schar (Limanda limanda)12.(bewezenverklaring onder hh).
Eveneens volgt uit ’s hofs vaststellingen dat de desbetreffende facturen géén melding maakten van deze hiervoor genoemde exacte soortnamen, doch van hoeveelheden ‘Scholle(n)’ (al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filets’, ‘Al.’ of ‘natur’). Tot zover worden ’s hofs oordelen in cassatie niet aangevochten.
14. Vervolgens stelt het hof vast dat met de aanduiding ‘schol’ de vissoort Noordzeeschol (Pleuronectes platessa) wordt bedoeld.13.Ik citeer het hof (ik herhaal):
“In de hiervoor aangehaalde terminologie komt de aanduiding “schol” uitsluitend voor als aanduiding voor de vissoort die wordt aangeduid met de Latijnse naam Pleuronectes Platessa (in het spraakgebruik en daarom ook hierna wel aangeduid als Noordzeeschol) en, maar dan in verbinding met het begrip “Pacifische”, voor de vissoort Lepidopsetta bilineata. Alleen bij de aanduiding van de Noordzeeschol kan dus volstaan worden met hantering van het woord “schol” zonder verdere toevoeging.”
Het hof voegt daaraan toe (ik herhaal, mede onder verwijzing naar de bewijsmiddelen 1, 2, 3 en 4, zijnde de verklaringen die zijn afgelegd door de verdachte):
“Verdachte heeft verklaard dat Yellowfinsole niet dezelfde vissoort is als de Noordzeeschol, hem ook wel bekend als Pleuronectes Platessa. Vóór de introductie van Yellowfinsole en de Rocksole was dat de enige scholachtige vissoort die werd verhandeld, aldus verdachte. Hij heeft voorts verklaard dat hij met Yellowfinsole de vis bedoelt met de Latijnse benaming Limanda Aspera.
Verdachte, verkoopmanager bij [J] B.V., heeft kort samengevat verklaard dat hij ging over de facturering van [J] B.V. te Nunspeet en dat de facturen werden opgemaakt door de eigen administratie van [J] B.V. aan de hand van de door hem ingevulde orderformulieren. Op deze facturen werd één van de in de tenlastelegging genoemde afgeleiden van het woord ‘schol’ vermeld om de door [J] B.V. geleverde vis aan te duiden.”
15. Ten slotte overweegt het hof in respons op een verweer van dezelfde strekking als hetgeen onder meer thans aan het eerste middel ten grondslag wordt gelegd:
“Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de term ‘Schol’ en/of ‘Scholle’ en/of ‘Scholfilet’ en/of ‘Scholfilets’ en/of ‘Scholrollen’ en/of ‘Kutterschol’ en/of 'schollenfil.' en/of 'Schollenfilets’ en/of 'scholle natur’ op de facturen enkel betekende dat er een platvis of scholachtige vis werd geleverd, hetgeen conform de werkelijkheid was. Deze benaming is op de facturen gezet, omdat dit overeenkomstig de order van de klant is geweest, aldus verdachte. De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd dat gebruikte termen in het maatschappelijk verkeer waarin verdachte en haar medeverdachten zich begaven gebruikelijk zijn ter aanduiding van de geleverde vis.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorop staat daarbij dat de geschetste regelgeving juist erop gericht was te bewerkstelligen dat in de handel telkens duidelijk zou zijn welke vissoort verhandeld werd. Een vangnetbegrip als "schol" voor allerlei scholachtige vissoorten (zonder nadere aanduiding die inzichtelijk zou kunnen maken op welke scholachtige dan precies gedoeld werd) staat haaks op de bedoeling van de thans en destijds geldende regelgeving. Uit de verklaring van verdachte blijkt voorts dat hij in de tenlastegelegde pleegperiode van de verschillende handelsbenamingen voor de verschillende vissoorten op de hoogte was. Uit de administratie van [J] B.V. blijkt tevens dat verdachte op de hoogte was van de noodzaak tot het maken van dat onderscheid: er werd in de interne stukken duidelijk onderscheid gemaakt tussen Yellowfinsole, schar en schol. Ook blijkt dat de afnemers van [J] B.V. onderscheid maken tussen de door hen bestelde vissoorten. (…)”
16. Kortom, het hof beschouwt – in mijn lezing van zijn overwegingen – het begrip ‘Scholle(n)’ niet als een (te) ruime, meeromvattende omschrijving van een verzameling scholachtige platvissoorten, maar – in dit verband – als een specifieke omschrijving van de vissoort Noordzeeschol (Pleuronectes platessa). Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat deze omschrijving, anders dan het middel stelt, in strijd is met de werkelijkheid.
17. ’ ’s Hofs oordeel, dat door mij wordt geparafraseerd als: “‘Scholle(n)’ betreft in dit verband exclusief de vissoort Noordzeeschol”, is van feitelijke aard. Tegen dit – aldus door mij verstane – oordeel wordt in cassatie nauwelijks iets anders ingebracht dan enkele verwijzingen naar de pleitnota in hoger beroep (in de vorm van een korte weergave van de strekking daarvan), zonder kenbaar te maken dat en op welke gronden dit oordeel onbegrijpelijk zou zijn.
18. Wel heeft de steller van het middel tegen dat oordeel ingebracht dat uit de bewijsvoering niet volgt dat de gebruikte terminologie vals was, nu daaruit niet blijkt “dat in Duitsland de term Scholle of Schollenfilets niet gebruikt werd voor de geleverde vis”. Als ik de steller van het middel goed begrijp, wordt aangevoerd dat de termen ‘Scholle’ en ‘Schollenfilets’ in Duitsland een andere, ruimere betekenis hebben dan de term ‘schol’ in Nederland, die uitsluitend verwijst naar de vissoort Noordzeeschol, en dat de termen ‘Scholle’ en ‘Schollenfilets’ ook kunnen worden gebruikt voor de in het onderhavige geval geleverde vis.
19. In ’s hofs overwegingen ligt evenwel als zijn oordeel besloten dat de soortaanduiding ‘Scholle’ (al dan niet onder toevoeging van het woord ‘filets’) slechts kan worden gebruikt wanneer het gaat om Noordzeeschol. Het verweer dat de termen ‘Scholle’ en ‘Schollenfilets’ in Duitsland een andere betekenis hebben dan de term ‘schol’ in Nederland en dat de termen ‘Scholle’ en ‘Schollenfilets’ dan ook konden worden gebruikt voor de in het onderhavige geval geleverde vis kan overigens niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd, omdat dit een onderzoek van feitelijke aard vergt waarvoor in cassatie geen ruimte is. Voor zover de verdediging in feitelijke aanleg – kort gezegd – heeft aangevoerd dat het gebruik van de Duitse taal een complicerende factor oplevert, omdat het simpelweg vertalen van een naam (althans zo lees ik de pleitnota) niet steeds tot een gelijke betekenis dan wel eenzelfde vissoort leidt14., merk ik op dat het hof niet was gehouden daarop te responderen, omdat het niet meer dan een (algemene) veronderstelling betrof.
20. In het licht van de onbestreden vaststelling dat in werkelijkheid uitsluitend de vissoorten Japanse schar (Limanda aspera) en schar (Limanda limanda) werden geleverd, getuigt ’s hofs oordeel dat de facturering van ‘Scholle(n)’ (al dan niet in combinatie met één van de woorden ‘filets’, ‘Al.’ of ‘natur’) de werkelijkheid geweld aandoet en als gevolg daarvan (intellectuele) valsheid meebrengt, geenszins van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd. In zoverre gaat het middel uit van een onjuiste lezing van ’s hofs overwegingen.
21. Voor zover de steller van het middel voorts nog betoogt dat het hof, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de term ‘Al. Schollenfilets’ (factuur onder aa) valsheid oplevert, nu dit, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht15., stond voor ‘Alaska Schollenfilets’, waarmee duidelijk was aangegeven wat het vangstgebied was en van het gebruik van de term ‘schol’ zonder nadere aanduiding aldus geen sprake was, merk ik het volgende op. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte ‘yellowfin sole’ heeft geleverd, maar ‘Al. Schollenfilets’ heeft gefactureerd. Dat oordeel wordt in cassatie niet bestreden. Hoewel het hof er in zijn bewijsoverwegingen niet uitdrukkelijk woorden aan wijdt, kan uit de bewijsvoering zonder meer worden afgeleid dat ook de facturering van ‘Al. Schollenfilets’, al dan niet in de betekenis die de verdediging daaraan geeft (‘Alaska Schollenfilets’), de werkelijkheid geweld aandoet16.en als gevolg daarvan (intellectuele) valsheid meebrengt.
22. Ik laat het hier niet bij. Indien omwille van de discussie zou worden aangenomen dat het hof (slechts) heeft geoordeeld dat ‘Scholle(n)’ een te generieke omschrijving van (scholachtige) platvissen betreft, en daarmee “onvoldoende onderscheidend”, is het pleit nog niet beslecht ten gunste van het middel. Volgens vaste jurisprudentie kan het niet vermelden van bepaalde gegevens onder omstandigheden (ook) valsheid in geschrift opleveren, zoals – voor zover in de onderhavige zaak van belang – door het achterhouden van voldoende specifieke gegevens.17.In HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6354, NJ 2008/74, waarnaar ook door de steller van het middel wordt verwezen, was ten aanzien van de verdachte als feitelijk leidinggever van een bedrijf dat zich bezighield met de handel in diergeneesmiddelen een aantal gevallen van valsheid in geschrift bewezen verklaard. Op een vijftal facturen was het geleverde product van een algemene omschrijving voorzien, in plaats van de werkelijke naam van de geleverde producten. Daarmee werd verhuld wat in werkelijkheid werd geleverd, zulks met het opzet om de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving inzake de diergeneesmiddelenvoorziening te ontgaan. Volgens de Hoge Raad moet dit verhullen in een dergelijk geval, gelet op de in deze wetgeving neergelegde regels over registratie en controle van diergeneesmiddelen, worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van art. 225 Sr. Deze uitspraak acht ik rechtstreeks van toepassing op de voorliggende casus. Daarbij merk ik nog het volgende op.
23. In de toelichting op het middel wordt in het bijzonder gewezen op de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voor het genoemde arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2008:BB6354). Knigge merkt onder 23 op:
“Beslissend is uiteindelijk of de werkelijkheid door het achterhouden van gegevens geweld is aangedaan. Daarvoor is bepalend hoe het desbetreffende geschrift met de daarin ontbrekende gegevens (in het maatschappelijk verkeer) pleegt te worden verstaan of, iets anders gezegd, welke betekenis aan het ontbreken van die gegevens gebruikelijk wordt toegekend.”
En onder 25:
“Waar het mijns om dient te gaan is hoe een aanduiding als "paardenverzorgingsmiddelen" op bedoelde facturen in het maatschappelijk verkeer - lees: door de controlerende ambtenaren - pleegt te worden verstaan. Als uit die aanduiding bij controle pleegt te worden afgeleid dat het in casu niet om de aflevering van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders gaat, kan die aanduiding als een (opzettelijke) onwaarheid worden aangemerkt. Als echter de controlerende ambtenaren bij een dergelijk aanduiding alleen maar gefrustreerd de tanden knarsen omdat ze niet kunnen nagaan of sprake is van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders, is van een onjuiste voorstelling van zaken geen sprake.”
Anders dan Knigge concludeerde, kwam de Hoge Raad niet tot vernietiging. De Hoge Raad oordeelde:
“5.5. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat […] B.V. wat betreft de aan de daarin genoemde afnemers geleverde producten op de in verband daarmee opgemaakte facturen verhulde wat in werkelijkheid werd geleverd, zulks door in plaats van de naam van de geleverde producten een algemene omschrijving daarvan op die facturen te vermelden, terwijl de verdachte daaraan feitelijk leiding gaf. Nu, naar uit de bewijsmiddelen moet worden afgeleid, dit verhullen geschiedde met het opzet om de effectieve toepassing van de wet- en regelgeving inzake de diergeneesmiddelenvoorziening te ontgaan, moet dit verhullen in een geval als het onderhavige, gelet op de in deze wetgeving neergelegde regels over registratie en controle van diergeneesmiddelen, worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van art. 225 Sr. (…)”
24. De steller van het middel leest in voornoemd arrest “niet een wezenlijk andere maatstaf” dan de maatstaf die Knigge hanteert. Het arrest wijst volgens de steller van het middel uit dat de Hoge Raad uit de bewijsmiddelen heeft opgemaakt dat sprake was van de door Knigge eerstgenoemde situatie, waarin door het niet vermelden van informatie controleurs op het verkeerde been zouden zijn gezet en de werkelijkheid geweld zou zijn aangedaan, terwijl in de onderhavige zaak veeleer sprake zou zijn van de tweede situatie, waarin “de lezer tandenknarsend [zou] achterblijven” en van strijd met de werkelijkheid geen sprake is.
25. Ik vermag evenwel niet in te zien waaraan de steller van het middel ontleent dat de Hoge Raad bij zijn oordeel dat het handelen van de verdachte in die zaak kan worden aangemerkt als het valselijk opmaken in de zin van art. 225 Sr “niet een wezenlijk andere maatstaf” dan Knigge heeft gehanteerd. Het arrest bevat voor die zienswijze in elk geval geen aanknopingspunten. De Hoge Raad lijkt bij zijn oordeel niet te hebben betrokken hoe de – te algemene en daardoor verhullende – aanduiding op een factuur van een geleverd product in het maatschappelijk verkeer (c.q. door controlerende ambtenaren) pleegt te worden verstaan. Van belang voor het oordeel of sprake is van ‘valselijk opmaken’ in de zin van art. 225 Sr is simpelweg (zo lees ik voornoemd arrest) dat in strijd met een rechtsplicht opzettelijk bepaalde gegevens zijn verhuld. Daarvan is ook in onderhavige zaak sprake. Ook indien het hof (slechts) zou hebben geoordeeld dat ‘Scholle(n)’ een te generieke omschrijving van scholachtige platvissen betreft, en daarmee “onvoldoende onderscheidend”, getuigt het oordeel van het hof dat het handelen van de verdachte (intellectuele) valsheid meebrengt, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd. Dat de gebruikte term in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk zou zijn, zoals in het middel wordt gesteld, doet aan het voorgaande niet af.
26. De steller van het middel heeft voorts nog aangevoerd dat in eerste aanleg de met de facturen corresponderende etiketten zijn overgelegd, waarop telkens de benodigde informatie was aangegeven. Deze informatie was uitgebreider dan hetgeen op de factuur stond. Bovendien stonden op de etiketten op de verpakking en op de facturen de artikelnummers vermeld, waarmee in de systemen alle informatie terug te vinden was. De regelgeving vereist niet dat alle benodigde informatie overal vermeld staat, aldus de steller van het middel.
27. Aan de steller van het middel zij toegegeven dat de letterlijke tekst van de bedoelde visserijregelgeving (zie hierboven) niet in helderheid uitblinkt. Indien enkel de letterlijke tekst in ogenschouw wordt genomen, is er ruimte voor verschillende interpretaties van de regelgeving. Die ruimte is er evenwel niet wanneer de regelgeving wordt bezien in het licht van haar beoogde doel, en dat is, zoals hiervoor reeds besproken: de informatieverstrekking aan de consument. Deze informatieverstrekking dient – vanzelfsprekend – juist, helder en ondubbelzinnig te zijn. De bedoelde visserijregelgeving dient tegen deze achtergrond te worden bezien en uitgelegd. De lezing van de steller van het middel van deze regelgeving ligt daarmee niet in de rede.
28. Uit art. 8 van de Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud) kan worden afgeleid dat gegevensverstrekking aan de consument op verschillende wijzen kan geschieden. Dit kan door middel van een factuur, maar het gebruik van een factuur is daarvoor geen vereiste. De gegevensverstrekking kan ook geschieden door middel van andere documentatie waaruit de juiste gegevens, zoals de handelsbenaming, blijken. Het beoogde doel van de bedoelde visserijregelgeving, waaronder de Verordening (EG) Nr. 2065/2001 (oud), brengt evenwel met zich dat (toegepast op de onderhavige zaak) deze bepaling niet anders kan worden uitgelegd dan dat indien er bij het verhandelen van visproducten van een factuur gebruik wordt gemaakt18.met vermelding van een benaming, deze wel de juiste en specifieke handelsbenaming dient te bevatten. Dat op een andere wijze wel is voorzien in het verstrekken aan de consument van de juiste specifieke handelsbenaming (etikettering, verpakking dan wel enig begeleidend handelsdocument anders dan die factuur), doet aan de eis (ook) in de factuur de juiste en specifieke handelsbenaming te vermelden niet af. Dat zou immers, wanneer de etikettering, verpakking en handelsdocumenten in samenhang worden bezien, in strijd met het beoogde doel van de regelgeving, tot misverstanden en onduidelijkheden kunnen leiden.
29. Art. 9d (oud) Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen en de daarbij behorende nota van toelichting houden in dat de handelaar van visserijproducten ter controle van de toepassing van art. 8 van de Verordening (EG) Nr. 2065/200119.dient te beschikken over documenten waaruit onder meer blijkt met welke handelsbenaming de verhandelde vis wordt aangeduid en dat deze documenten tijdens en minimaal een jaar na het verhandelen in de onderneming bewaard dienen te blijven. In overeenstemming met het hiervoor onder 28 gestelde dient de handelaar (slechts) over documenten te beschikken waarin de juiste specifieke handelsbenaming is vermeld (waarbij het kan gaan om afschriften van facturen), zodat er voor misverstanden en onduidelijkheden geen plaats kan zijn.
30. Het eerste middel treft geen doel.
31. Het tweede middel klaagt dat het hof, mede in het licht van het door de verdediging ter terechtzitting ingenomen standpunt dat de verdachte er oprecht van overtuigd was dat hij ‘yellowfin sole’ als ‘schol’ mocht verkopen, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzet heeft gehad op de valsheid van de facturen.
32. Bij de bespreking van dit middel betrek ik ook hetgeen is opgenomen onder randnummer 1.2.22 van de schriftuur betreffende het eerste middel, omdat dit gedeelte ziet op de in dit tweede middel aan de kaak gestelde vraag of de verdachte opzet heeft gehad op de valsheid van de facturen.
33. De steller van het middel heeft aangevoerd dat het aangenomen opzet bij de verdachte niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte en de nadere bewijsoverweging van het hof kan hooguit worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het gebruik van een onvoldoende duidelijke term, maar niet dat hij opzet had op het gebruik van een misleidende term. Uit de enkele overweging van het hof dat uit de in de gebezigde bewijsmiddelen genoemde voorbeelden blijkt dat de enkele term ‘schol’ onvoldoende was om met voldoende mate van duidelijkheid aan te geven welke vis verladen (en dus gefactureerd) moest worden20., volgt het bewijs van opzet op de valsheid niet.
34. Door het hof zijn onder meer, en voor zover hier van belang, de volgende verklaringen van de verdachte tot het bewijs gebezigd (ik herhaal):
“Ik was in de tenlastegelegde periode exportmanager bij [J] B.V. in Nunspeet dat later [K] B.V. werd genoemd. Wij waren de verkoopafdeling. Ik onderhield de relatie met klanten en hield mij bezig met het assortiment. Ik was ook verantwoordelijk voor de facturen.
(…)
Yellowfinsole, Latijnse naam Limanda Aspera is niet hetzelfde als Pleuronectes Plattessa, of te wel Noordzeeschol.
Wij waren de ambassadeurs van de Noordzeeschol. Dat was 60 % van onze omzet.
Vanwege de vangstbeperking van die vis werd naar alternatieven gezocht, zoals de Yellowfinsole en de Rocksole.
De facturen van [J] B.V. genoemd op de tenlastelegging hebben geen betrekking op levering van Noordzeeschol maar een alternatief daarvoor. Dat wist ik telkens omdat de klant altijd de bij het alternatief behorende bestelcode en prijs doorgaf. Ik maakte op basis daarvan de orderformulieren aan [medeverdachte 4] / [medeverdachte 6] .” (bewijsmiddel 1)
en
“ [J] bepaalt de productomschrijving op de factuur. De factuur naar de afnemer wordt door [J] opgemaakt. Er wordt YFS ingekocht en het wordt verkocht onder de benaming scholfilets.” (bewijsmiddel 3)
en
“Er was eigenlijk altijd een markt voor gepaneerde Noordzeeschol. Wij dreigden de markt te verliezen omdat concurrenten van ons met de goedkopere importschol op de markt kwamen. We zijn daarmee geconfronteerd en hebben besloten om ook de goedkopere importschol te gaan leveren. De Noordzeeschol was te duur en prijsde zichzelf daarmee uit de markt.” (bewijsmiddel 4)
35. Uit voormelde verklaringen, in verbinding met de bewijsmiddelen 6, 7 en 8, heeft het hof zonder meer kunnen afleiden dat de verdachte opzet heeft gehad op de valsheid van de facturen. Immers, het hof heeft daaruit (niet onbegrijpelijk) afgeleid dat de verdachte het belang kende van het hanteren van een juiste visaanduiding (zie de nadere bewijsoverweging met betrekking tot de bewijsmiddelen 6, 7 en 8) en bovendien volgt daaruit dat hij het onderscheid tussen de verschillende vissoorten kende, maar dat er (desondanks) iets anders op de factuur werd vermeld dan hetgeen werd geleverd. Voorts ligt in de bewijsvoering van het hof besloten dat de verdachte zich in verband met het behoud van de marktpositie, doordat concurrenten met goedkopere vissoorten op de markt kwamen, gedwongen voelde ook over te gaan tot het leveren van goedkopere vissoorten, terwijl op de factuur een andere vissoort werd vermeld dan hetgeen werd geleverd (en aldus een misleidende term ofwel een term die de werkelijkheid geweld aandoet, werd gebruikt).
36. Het tweede middel faalt.
37. Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte oogmerk heeft gehad op misleiding. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de door het hof aangelegde maatstaf onjuist is (toegepast). Niet is voldaan aan de benodigde maatstaf van een oogmerk tot misleiding bij de verdachte zelf. In plaats daarvan heeft het hof aan de verdachte een risicoaansprakelijkheid met betrekking tot de afnemers toegeschreven die het oordeel dat sprake is van het oogmerk tot misleiding niet kan dragen, terwijl dit oogmerk evenmin uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
38. De oorsprong van het delict valsheid in geschrift ligt in de bescherming van de ‘publica fides’ – het in het maatschappelijk verkeer heersend vertrouwen – in hetgeen is geschreven. Art. 225 Sr beschermt dat vertrouwen.21.Het (bijkomend) oogmerk in art. 225, eerste lid, Sr verlangt in lijn daarmee niet een oogmerk tot benadeling of bevoordeling, maar een oogmerk tot misleiding. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse of vervalste geschrift als echt en onvervalst.22.Deze doelbewustheid behelst minst genomen zekerheids- of noodzakelijkheidbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is niet toereikend.23.Oogmerk van misleiding betekent dat er derden in het spel moeten zijn die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Een daadwerkelijk gebruik is voor art. 225, eerste lid, Sr niet nodig24.en het gebruik behoeft niet te bestaan in de bewijslevering waarvoor het stuk (in de eerste plaats) bestemd is.25.
39. Voor bewezenverklaring van het vereiste oogmerk is aldus beslissend of de verdachte de bedoeling had het valse geschrift te gebruiken of – door anderen – te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst. Als het oogmerk niet uit de verklaring van de verdachte blijkt, zal het bewijs uit de omstandigheden van het geval moeten worden afgeleid. Als het geschrift door opzettelijk handelen van de verdachte (voorwaardelijk opzet daaronder wél begrepen) in het maatschappelijk verkeer is gekomen, mag bij de verdachte ook de bedoeling daartoe aanwezig worden geacht, tenzij door verklaringen van de verdachte of anderszins aannemelijk wordt dat de verdachte niet de bedoeling had dat het geschrift gebruikt zou worden. Zulks is in overeenstemming met de ‘publica fides’-ratio van art. 225 Sr.26.
40. Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de verdachte ‘wist’ dat de omschrijving ‘schol’ (‘Scholle(n)’) niet strookte met de werkelijke aard van de door hem geleverde visproducten en dat de verdachte zijn afnemers op hun verzoek heeft gevolgd in de wens op de facturen de term ‘schol’ (‘Scholle(n)’) te vermelden.27.De verdachte heeft – zich bewust van de valsheid – de facturen naar de klanten verzonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte de facturen in het maatschappelijk verkeer gebracht en heeft de verdachte het vermoeden op zich geladen dat het mogelijke gebruik door de afnemers jegens derden (consumenten) door de verdachte was ingecalculeerd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zodoende het oogmerk had om de valse geschriften (de facturen) als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Gelet op het voorgaande is, anders dan het middel wil, van een ontoelaatbare aan de verdachte toegeschreven risicoaansprakelijkheid geen sprake en getuigt ’s hofs oordeel dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
41. Ten slotte nog bouwt de steller van het middel voort op een ter terechtzitting gevoerd verweer waarbij onder meer is gewezen op de omstandigheid dat jegens derden op andere wijze, namelijk door middel van de etiketten op de verpakking en artikelcodes, alle benodigde informatie werd geleverd. Voor zover de steller van het middel aanvoert dat ’s hofs oordeel omtrent het oogmerk van misleiding in dat licht bezien onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd, verwijs ik naar de bespreking van eerste middel. Daarin heb ik onder meer, kort gezegd, uiteengezet dat de regelgeving noodzakelijkerwijs met zich brengt dat indien (eventueel naast andere documenten) op de factuur een benaming is vermeld, het een juiste en specifieke handelsbenaming dient te zijn, zodat er voor misverstanden en onduidelijkheden geen plaats kan zijn.
42. Het derde middel faalt.
43. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
44. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte heeft op 17 juni 2016 beroep in cassatie doen instellen. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
45. Een andere grond die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven, heb ik niet aangetroffen.
46. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑06‑2018
[K] B.V., opgericht in 1993, heeft haar naam in 2009 gewijzigd in [medeverdachte 4] . [J] B.V. heeft haar naam in 2009 gewijzigd in [K] B.V., maar is niet dezelfde rechtspersoon als de rechtspersoon [K] B.V., opgericht in 1993 en die sinds 2009 [medeverdachte 4] heet (zie p. 4 en 5 van het bestreden arrest).
Zie de preambules van Verordening (EG) Nr. 104/2000 onder 8 en van Verordening (EG) Nr. 2065/2001 onder 3.
Ik merk nog op dat uit een rapport van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA, sedert 1 januari 2012 opgevolgd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)) van 9 november 2005, getiteld “Impasse in de vissector”, blijkt dat vanwege vangstbeperkende maatregelen en hoge exploitatiekosten vraag en aanbod van de reguliere vissoorten onder druk zijn komen te staan. Om deze problemen te ondervangen zou de vissector een goedkopere vissoort verkopen voor een duurdere vissoort. Filet van de uit Azië afkomstige ‘yellowfin sole’ (Japanse schar, Limanda aspera) zou verkocht worden als een filet van schol (Pleuronectes platessa). Zie het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak tegen de onderhavige verdachte van 6 december 2013 (p. 2).Voor de goede orde: kenners houden (onbewerkte) schol en Japanse schar moeiteloos uit elkaar. Voor de gemiddelde consument is enerzijds een filet van schar, Japanse schar of Pacifische schol en anderzijds een filet van schol niet tot nauwelijks te onderscheiden.
Met dien verstande dat ik voorts opneem een passage uit de Nota van Toelichting bij het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen.
Verordening (EG) Nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 17 van 21 januari 2000, p. 22). Artikel 4 valt onder het tweede hoofdstuk “Informatieverstrekking aan de consument” van de eerste titel “Handelsnormen en informatieverstrekking aan de consument”.
Verordening (EG) Nr. 2065/2001 van de Commissie van 22 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de informatieverstrekking aan de consument in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 278 van 23 oktober 2001, p. 6). Artikel 8 valt onder het derde hoofdstuk “Traceerbaarheid en controle”.
Besluit van 19 augustus 2002, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten, van het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen, en van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten (Stb. 2002, 443).
Besluit van 19 augustus 2002, Stb. 2002, 443.
Stcrt. 2005, 231 (p. 14). De regeling is in werking getreden met ingang van 1 januari 2006. De betreffende bepaling is eerst gewijzigd met ingang van 19 februari 2016.
Geheel terzijde, ook in de (in Europa leidinggevende) Engelstalige ‘FishBase’ (http://www.fishbase.org/), alsook in de Engelstalige Wikipedia wordt Japanse schar (Limanda aspera) consequent aangeduid als ‘yellowfin sole’ (d.w.z. met een spatie tussen ‘yellowfin’ en ‘sole’).Overigens betreft de (alternatieve) wetenschappelijke naam ‘Pleuronectes asper(a)’ een verouderde wetenschappelijke benaming voor (thans) Limanda aspera, oftewel Japanse schar. Datzelfde geldt voor de (gewone) schar, waarvan de wetenschappelijke benaming thans luidt: Limanda limanda. ‘Pleuronectes limanda’ is verouderd. Zie o.m. de Engelstalige Wikipedia onder ‘Common dab’ en de reeds genoemde Engelstalige FishBase. Zie tevens volgende voetnoot.
De (verouderde) wetenschappelijke naam ‘Pleuronectes limanda’ betreft de originele beschrijving uit 1758 door Linnaeus (http://www.fao.org/fishery/species/3361/en).
Weliswaar (wederom) buiten de orde in cassatie, acht ik het een geruststellende gedachte dat ’s hofs overwegingen ook op dit punt steun vinden in de Duitse ‘FishBase’ (http://www.fishbase.de/), alsook in de Nederlandse en Duitse Wikipedia. Op ‘schol’ (volgens de FishBase een term afkomstig uit de Nederlandse taal) en ‘Scholle’ (volgens de FishBase een term afkomstig uit de Duitse taal) tref ik in de FishBase uitsluitend ‘Pleuronectes platessa’ aan, terwijl ‘schol’ en ‘Scholle’ als soortaanduiding in geen geval worden geassocieerd met de platvissoorten ‘Limanda aspera’, ‘Lepidopsetta bilineata’ of ‘Limanda limanda’.
Zie p. 4 e.v. van de ter terechtzitting van 20 april 2016 overgelegde en aldaar voorgedragen pleitnota (zie p. 3 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 april 2016).
Zie randnummer 62 (p. 28) van de ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2016 overgelegde pleitnota.
Het betreft immers een onjuiste benaming voor de vissoort ‘yellowfin sole’. Zulks kan worden afgeleid uit de (door het hof gedeeltelijk in zijn bestreden arrest opgenomen (p. 5)) lijst met handelsbenamingen behorende bij de Warenwetregeling handelsbenamingen vis en het (door het hof in zijn bestreden arrest opgenomen (p. 6)) overzicht met handelsbenamingen in diverse landen, waarin de term ‘Al. Schollenfilets’ dan wel ‘Alaska Schollenfilets’ niet is genoemd. Ten overvloede merk ik nog op dat in de FishBase een vissoort bekend is onder de naam ‘Alaska plaice’, ook wel ‘Pleuronectes quadrituberculatus’ (hetgeen een andere vissoort betreft dan de ‘yellowfin sole’ ofwel ‘Limanda aspera’ ofwel ‘Japanse schar’).
Zie bijv. E.J. Hofstee in NLR, aant. 4.1 bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 14 januari 2017) en de aldaar in voetnoot 2 genoemde jurisprudentie. Zie voorts de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge vóór HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6354, NJ 2008/74 (PHR:2008:BB6354) onder 21 en de aldaar vermelde jurisprudentie.
Dat behoeft niet altijd het geval te zijn. Immers wordt verstaan onder verhandelen: het te koop aanbieden, uitstallen, tentoonstellen, verkopen, afleveren of voorhanden of in voorraad hebben van een waar (art. 1, eerste lid onder e, Warenwet).
Zo volgt uit art. 9, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 2065/2001.
Zie ‘s hofs nadere bewijsoverweging met betrekking tot de bewijsmiddelen 6, 7 en 8 zoals opgenomen op p. 3 van de aanvulling houdende de bewijsmiddelen behorende bij het bestreden arrest.
J.G. Postma & H.J.B. Sackers, ‘Valsheid in geschrift’, in: H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten (Studiepockets strafrecht 21), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 33, en F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 18-19.
Het oogmerk ziet dus op het gebruik van het geschrift en niet op de valsheid daarvan. Vlg. HR 12 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1033, NJ 1998/694 en HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7960.
Vgl. HR 15 juni 1982, NJ 1983/89en HR 26 oktober 1983, NJ 1984/300. Zie ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 253.
Zie bijvoorbeeld HR 20 oktober 1987, NJ 1988/473, waaruit volgt dat aan het bewijs van dit oogmerk niet in de weg staat dat het gebruik van de bedoelde geschriften alleen “zo nodig jegens derden” plaatsvindt. In deze zaak had de verdachte niet (slechts) de kans op de koop toe genomen dat het geschrift zou worden gebruikt: dat eventuele gebruik was zijn bedoeling.
Zie over het voor art. 225 Sr vereiste (bijkomend) oogmerk J.M. Verheul in: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht (elektronische versie), Deventer: Wolters Kluwer, aant. 11a bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 1 september 2017); E.J. Hofstee in: NLR, aant. 5 bij art. 225 Sr (bijgewerkt t/m 14 januari 2017); J.G. Postma & H.J.B. Sackers, ‘Valsheid in geschrift’, in: H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten (Studiepockets strafrecht 21), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 40, en F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 102-106.
F.C. Bakker, Valsheid in geschrift (diss. Groningen), Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 102-106.
Zie p. 8 van het bestreden arrest.