HR, 08-10-2013, nr. 12/05756
ECLI:NL:HR:2013:901
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
12/05756
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:901, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:905, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:905, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:901, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑03‑2013
- Wetingang
art. 279 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
VA 2014/16
JIN 2013/208 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2013-0385
VA 2014/16
JIN 2013/208 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 279 Sr. Omgangsregeling. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat een verdachte zich niet schuldig kan maken het onttrekken van minderjarigen aan het gezag en het opzicht van een ander a.b.i. art. 279 Sr indien de bij een rechterlijke beslissing vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling waaraan de verdachte zich niet heeft gehouden niet aan de verdachte is betekend is onjuist, zodat het middel faalt. Het ontbreken van betekening doet immers niet af aan de rechtskracht van de rechterlijke uitspraak waarbij de omgangsregeling is vastgesteld.
Partij(en)
8 oktober 2013
Strafkamer
nr. S 12/05756
DAZ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 juni 2012, nummer 21/002848-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Skála, advocaat te Haren, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van een ter terechtzitting gevoerd verweer.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 09 januari 2010 tot en met 19 maart 2010 en in de periode van 22 maart 2010 tot en met 24 september 2010 te Culemborg, opzettelijk twee minderjarigen, te weten [kind 1] (geboren op [datum] 2003), en [kind 2] (geboren op [datum] 2003), telkens heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarigen gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarigen uitoefende terwijl die minderjarigen ten tijde van het plegen van dit feit beneden de twaalf jaar oud zijn, immers heeft verdachte daar toen
- de minderjarigen op de in het kader van de zorgregeling afgesproken dagen/tijden niet meegegeven aan [betrokkene] (zijnde de vader van bovengenoemde minderjarige(n)) en/of
- op de in het kader van de zorgregeling afgesproken dagen/tijden de deur niet geopend voor die [betrokkene] en
- de minderjarigen op een voor die [betrokkene] onbekende plaats laten verblijven op de dagen/tijden dat die [betrokkene] die minderjarigen in het kader van de zorgregeling kwam ophalen en
- geen (volledige) medewerking verleend aan de zorgregeling."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft betoogd dat, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, het feit niet is te kwalificeren omdat geen sprake is van een afdwingbare verplichting om de omgangsregeling na te komen. De verdachte zou dientengevolge van alle rechtsvervolging ontslagen dienen te worden.
(...)
Ten slotte is bepleit dat het door de verdachte gepleegde feit niet strafbaar is omdat de beschikkingen waarin de omgangsregeling was vervat, niet aan de verdachte zijn uitgereikt, zodat zij niet op de hoogte was van de inhoud van die regeling.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het gegeven dat geen sprake is van een afdwingbare verplichting tot het nakomen van een omgangsregeling onverlet laat dat de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk is, indien zij de door de civiele rechter vastgestelde omgangsregeling niet naleeft. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
(...)
Voor wat betreft de onbekendheid van de verdachte met de inhoud van de omgangsregeling is het hof - met de politierechter - van oordeel dat de beschikking van 12 januari 2010, waarin een regeling is vastgesteld ter verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de ouders (voor zover deze al aan de verdachte betekend zou moeten worden) het resultaat is van een procedure die op tegenspraak is gevoerd, waarbij de verdachte ter terechtzitting aanwezig was. Bovendien is niet bepaald dat de vastgestelde regeling zou ingaan op het moment dat de beschikking aan de verdachte was betekend en heeft de verdachte bij herhaling over de inhoud van deze regeling geprocedeerd met aangever, waaronder een oorspronkelijk als verzoekschriftprocedure aangevangen zaak tot wijziging van de omgangsregeling. Het hof heeft uit het voorgaande afgeleid dat de inhoud van de omgangsregeling genoegzaam bij de verdachte bekend was en verwerpt dan ook het verweer van de verdediging."
2.4.
Art. 279, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.5.
Aan het verweer en het middel ligt de opvatting ten grondslag dat een verdachte zich niet kan schuldig maken aan het onttrekken van minderjarigen aan het gezag en het opzicht van een ander als bedoeld in art. 279 Sr, indien de bij een rechterlijke beslissing vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling waaraan de verdachte zich niet heeft gehouden, niet aan de verdachte is betekend. Deze opvatting is onjuist, zodat het middel faalt. Het ontbreken van betekening doet immers niet af aan de rechtskracht van de rechterlijke uitspraak waarbij de omgangsregeling is vastgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013.
Conclusie 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 279 Sr. Omgangsregeling. De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat een verdachte zich niet schuldig kan maken het onttrekken van minderjarigen aan het gezag en het opzicht van een ander a.b.i. art. 279 Sr indien de bij een rechterlijke beslissing vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling waaraan de verdachte zich niet heeft gehouden niet aan de verdachte is betekend is onjuist, zodat het middel faalt. Het ontbreken van betekening doet immers niet af aan de rechtskracht van de rechterlijke uitspraak waarbij de omgangsregeling is vastgesteld.
Nr. 12/05756 Zitting: 2 juli 2013 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens “opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.079,52. Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Namens verdachte heeft mr. R. Skála, advocaat te Haren, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof heeft miskend dat de door de rechter opgelegde omgangsregeling pas kan worden afgedwongen wanneer de uitspraak waarbij de omgangsregeling is opgelegd aan verdachte is betekend.
4. Het Hof heeft een ter zake gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Het Hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het gegeven dat geen sprake is van een afdwingbare verplichting tot het nakomen van een omgangsregeling onverlet laat dat de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk is, indien zij de door de civiele rechter vastgestelde omgangsregeling niet naleeft. Het Hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
5. Het middel berust kennelijk op de opvatting dat verdachte niet verplicht is de door de rechter opgelegde omgangsregeling na te leven zolang de naleving daarvan bij gebrek aan betekening niet kan worden afgedwongen. Die opvatting is niet juist. Het ontbreken van de betekening doet immers niet af aan de rechtskracht van de rechterlijke uitspraak waarbij de omgangsregeling is vastgesteld. Het Hof heeft een ter zake gevoerd verweer dus terecht verworpen.
6. Het middel faalt.
7. Het tweede middel richt zich kennelijk tegen het oordeel van het Hof dat er geen gegronde redenen aanwezig waren om te vermoeden dat de kinderen beschermd dienden te worden tegen hun vader.
8. Het Hof heeft te dier zake overwogen:
“Voor zover is betoogd dat sprake was van het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid dan wel noodtoestand omdat de verdachte de omgangsregeling niet heeft nageleefd ter bescherming van de kinderen tegen hun vader geldt het volgende.
Uit het dossier, noch uit de door de raadsman bij pleidooi overgelegde beschikkingen van 8 februari 2012 en 15 juli 2010 blijkt dat gegronde redenen aanwezig waren om te vermoeden dat de kinderen beschermd dienden te worden tegen hun vader. De enkele stelling van de verdediging dat dit wel het geval was, acht het hof daartoe onvoldoende. Daarbij heeft het hof tevens rekening gehouden met de eerder genomen beslissingen door de civiele rechter van 12 januari 2010, 16 maart 2010 en 29 juni 2010, die telkens (opnieuw) inhouden dat de verdachte de aldaar vastgestelde omgangsregeling dient na te leven, terwijl in die uitspraken niet blijkt van de noodzaak om de kinderen te beschermen tegen de vader. Reeds daarop stuit dit deel van het verweer van de raadsman af.”
9. Het oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk en leent zich wegens zijn verwevenheid met oordelen van feitelijke aard niet voor verdere toetsing in cassatie. Voor zover in de toelichting op het middel beroep wordt gedaan op feiten en omstandigheden waarop in feitelijke aanleg geen beroep is gedaan en waaromtrent door het Hof ook niets is vastgesteld wordt miskend dat op dergelijke feiten en omstandigheden in cassatie niet voor het eerst een beroep kan worden gedaan.
10. Het middel faalt.
11. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12. Ik heb mij afgevraagd of de middelen niet kunnen worden afgedaan op de voet van art. 80a RO. Mijns inziens kan dat niet. Daarvoor mist het eerste middel de vereiste klaarblijkelijke ongegrondheid.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederland
AG
Beroepschrift 01‑03‑2013
CASSATIESCHRIFTUUR
zaaknr.: S12/05756
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirante], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ([land]), wonende te [postcode] [woonplaats], aan de [adres];
Dat requirante van cassatie van een haar betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem uitgesproken onder parketnummer 21-002848-11 op 15 juni 2012 de volgende middelen van cassatie voordraagt;
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358 en 415 Sv. 430 lid 3 Rv. en art. 279 Sr. geschonden doordat het Gerechtshof ten onrechte requirante van cassatie schuldig aan de te laste gelegde en bewezen verklaarde feiten heeft geoordeeld.
Toelichting
Requirante van cassatie, verder [requirante], wijst allereerst op de beschikking voorlopige voorziening d.d. 12-01-2010. Deze beschikking schept geen verplichtingen tussen partijen!
Partijen kunnen de inhoud van deze beschikking in goed overleg gezamenlijk uitvoeren. Echter het meewerken kan bij weigering door een van de ouders pas door de andere ouder worden afgedwongen na betekening van de beschikking door de andere ouder aan de weigerachtige ouder. Ex art. 430 lid 3 Rv. kan de beschikking pas ten uitvoer worden gelegd na betekening van de beschikking aan de partij tegen wie de executie zich zal richten.
Vaststaat in deze zaak dat aangever de beschikking niet heeft laten betekenen aan [requirante].
Daarenboven moet die motivering de verwerping van het voorgedragen verweer kunnen dragen. Daarvan is hier geen sprake (omdat de rechter het in een civielrechtelijk vonnis opneemt, moet het uitgevoerd worden) en dit dient te leiden tot vernietiging van het arrest waarvan cassatie.
Het ontbreken van de verwijtbaarheid (schuld) van [requirante] had overeenkomstig het ontbreken van wederrechtelijkheid moeten leiden tot de vaststelling van afwezigheid van alle schuld en had het Gerechtshof op deze grond eveneens tot ontslag van rechtsvervolging moeten komen.
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing hetgeen moge blijken uit het ontbreken van het betekeningsexploit in het dossier.
Nu aangever zich bij zijn aangifte op de niet betekende beschikking beroept, beroept hij zich op een niet afdwingbare prestatie (verplichting).
Het niet meewerken aan een niet afdwingbare prestatie is niet verwijtbaar en in het verlengde daarvan niet onrechtmatig.
De niet onrechtmatigheid (geen strijd met de wet) in casu het ontbreken van wederrechtelijkheid dient na de bewezenverklaring van het feit te leiden tot een ontslag van rechtsvervolging.
Afwijzing van dit voorgedragen verweer dient ex art. 358 lid 3 jo359 lid 2 Sv. gemotiveerd te gebeuren op alle uitspraken gewezen tussen partijen binnen de door het Gerechtshof bewezen verklaarde periode. Dat betreft de beschikkingen d.d. 16-3-2010, 15-7-2010 en het KG vonnis d.d. 16-3-2010.
Middel 2
Toelichting
[requirante] verwijst allereerst naar hetgeen onder de toelichting op het eerste middel is gesteld. Zij acht dit hier herhaald en ingelast.
Indien het Gerechtshof het beroep van [requirante] had beoordeeld, dat het Hof verstaat als noodweer, dan had het Hof in haar overwegingen en motivatie zich niet achter de civiele rechter mogen verschuilen maar het Hof had haar eigen motivatie moeten geven.
De kinderen zijn van 19 tot 22 maart 2010 bij aangever in België ([a-plaats]) geweest. Daar zijn ze mishandeld (zowel psychisch als lichamelijk). Daarvan is aangifte gedaan. Deze aangifte is geseponeerd maar is opnieuw in behandeling genomen toen de medische gegevens van de kinderen via de huisarts beschikbaar kwamen.
Daarbij speelt mede een rol de aangifte van de oudste zoon, [kind 1], van [requirante], die eveneens mishandeld is en daarvan in 2012 aangifte heeft gedaan. [kind 1] werd door de Kinderrechter voorlopig onder toezicht gesteld en er werd een spoedmachtiging uithuisplaatsing afgegeven omdat de stiefvader [kind 1] mishandelde en de moeder toen nog niet in staat was haar kinderen te beschermen.
Ter bescherming van de kinderen kon [requirante] niet meewerken aan verdere omgang in België.
De rechtbank oordeelde in haar beschikking van 8-2-2012 dat er een begeleide omgang van één uur per veertien dagen moest komen (na een gedegen onderzoek van de RvdK). Hieruit blijkt het gelijk van moeder de kinderen niet mee naar België te geven na 22 maart 2010.
Aangever kon bij moeder thuis of elders voor kortere perioden de kinderen zien, echter niet meenemen naar België.
[requirante] kon niet anders dan haar kinderen beschermen.
Het Hof heeft dit ten onrechte miskend.
Deze schriftuur wordt ondertekend door Mr R. Skála, advocaat te Haren, aldaar kantoorhoudende aan de Molenweg 9 (Postbus 154, 9750 AD Haren), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirante van cassatie.
Haren (Gn.), 1 maart 2013
Mr R. Skála
advocaat