Einde inhoudsopgave
Traktaat tot definitieve regeling der wederzijdsche regten en belangen
Artikel 48
Geldend
Geldend vanaf 05-02-1843
- Bronpublicatie:
05-11-1842, Stb. 1843, 3 (uitgifte: 07-02-1843, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-02-1843
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-11-1842, Stb. 1843, 3 (uitgifte: 07-02-1843, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Algemeen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De formaliteiten met opzigt tot de administratie der in- en uitgaande regten in acht te nemen voor den doorvoer over de binnenwateren, zonder lading of ontlading, zullen die wezen, welke zijn voorgeschreven bij art. 39 der Mentzer conventie, overeenkomstig hetgeen plaats heeft ten aanzien van de regtstreeksche scheepvaart uit volle zee naar Gorcum en vice versa.
2.
Mitsdien zullen de schippers en scheepsbestuurders, voorzien van manifesten in goeden en behoorlijken vorm en voldaan hebbende aan de overige voorwaarden, voorgeschreven bij het reglement op de Rijnscheepvaart, onderweg niet kunnen worden opgehouden, onder voorwendsel van te heffen rijksbelastingen of van een tot dat einde te bewerkstelligen onderzoek der ladingen, anders dan aan een der ontvangkantoren door de reglementen daargesteld of in de gevallen voorzien bij art. 41 der overeenkomst van Mentz.
3.
De toepassing der formaliteiten van de administratie der in en uitgaande regten volgens de algemeene Nederlandsche wetten, zal alzoo alleen te pas komen voor schepen, die geheel of gedeeltelijk zullen laden of ontladen in de havens van Dordrecht, Rotterdam of Amsterdam, overeenkomstig art. 5 en 6 der gezegde conventie.