Einde inhoudsopgave
Voorlopige voorzieningen en dwangregeling in het schuldsaneringsrecht (R&P nr. InsR6) 2015/2.4.4
2.4.4 Kort geding in het kader van het beslag- en executierecht
mr. B.J. Engberts, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
mr. B.J. Engberts
- JCDI
JCDI:ADS612975:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
Insolventierecht / Schuldsanering natuurlijke personen
Voetnoten
Voetnoten
HR 20 januari 1995, NJ 1995/413, m.nt. H.E. Ras.
Onder meer in HR 23 februari 1996, NJ 1996/434 en HR 26 mei 2000, NJ 2001/388, m.nt. H.J. Snijders.
Broekveld, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 438, aant. 4.
Blaauw 2002, p. 236 e.v.
Bijvoorbeeld Rb. Haarlem 16 juli 2010, LJN BJ3023, Hof Leeuwarden, 20 april 2010, LJN BM2233. Zie verder de jurisprudentie in Blaauw 2002, p. 242 e.v.
Meijer 1967, p. 142 en 149.
HR 22 april 1983, NJ 1984/145, m.nt. W.H. Heemskerk.
HR 24 februari 1989, NJ 1989/551.
De voorzieningenrechter is in de praktijk de executierechter bij uitstek. Zijn bevoegdheid als executierechter is in het bijzonder te vinden in art. 438 Rv. Deze bepaling wijst de voorzieningenrechter aan als degene die in kort geding kan beslissen in executiegeschillen, over een voorziening bij voorraad. In een executiegeschil ex art. 438 Rv gaat het om de tenuitvoerlegging van executoriale titels en om de vraag of (en zo ja, in hoeverre) deze tenuitvoerlegging onrechtmatig is. Art. 705 Rv regelt zijn bevoegdheden ten aanzien van conservatoire beslagen. De procesrechtelijke voorschriften die in het kader van art. 254 Rv gelden, zijn in beginsel eveneens in executiekortgedingen van toepassing. Een verschil met het ‘gewone’ kort geding wordt gevormd door de omstandigheid dat geen sprake is van een principaal geschil waarin eventueel de rechtsbetrekking tussen partijen, en hun daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, moet worden vastgesteld. Een schuldenaar kan op de voet van art. 287 lid 4 een executiegeschil aan de (insolventie)rechter voorleggen. Het ligt voor de hand dat de insolventierechter voor de vraag wat zijn bevoegdheden en mogelijkheden zijn, te rade zal gaan bij het bepaalde in art. 438 en 705 Rv.
In art. 438 lid 2 Rv heeft de voorzieningenrechter bijzondere bevoegdheden gekregen. Deze komen, zoals opgemerkt, naast de bevoegdheden die hij als voorzieningenrechter al heeft. Het gaat om:
het schorsen van de executie voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist,
het bepalen dat executie slechts tegen zekerheidstelling mag plaatsvinden of worden voortgezet,
het opheffen, al dan niet tegen zekerheidstelling, van beslagen,
het bevelen van herstel van verzuimde formaliteiten,
het bepalen dat een in het geding opgeroepen derde de voortzetting van de executie moet gedogen dan wel zijn medewerking moet verlenen (al dan niet tegen zekerheidstelling).
Beslagen kunnen in kort geding worden opgeheven (c.). De rechter kan de opheffing van een beslag op de voet van art. 52 Rv uitvoerbaar bij voorraad verklaren en aan deze verklaring eventueel de voorwaarde van zekerheidstelling verbinden.1 Daarmee rijst natuurlijk de vraag wat de situatie is als het kortgedingvonnis in hoger beroep wordt vernietigd. De Hoge Raad heeft beslist dat het beslag dan herleeft, met dien verstande dat wijzigingen in de rechtstoestand van het beslagen goed in de periode tussen de opheffing en de vernietiging moeten worden geëerbiedigd.2
De voorzieningenrechter kan bevelen dat een executie wordt gestaakt. Dit betekent dat reeds in beslag genomen geldbedragen moeten worden teruggegeven. Een dergelijke voorziening kan worden gegeven als aannemelijk is dat de vordering terzake waarvan beslag is gelegd reeds is voldaan.
Hoewel de eis van spoedeisendheid in art. 438 lid 2 Rv niet wordt gesteld, moet uit de aard van het kort geding worden afgeleid dat deze voorwaarde hier eveneens geldt.3 Overigens is spoedeisendheid in executiekortgedingen vaak evident.
Wanneer is in kort geding verzet mogelijk tegen een executie? De eisende partij zal moeten stellen dat de executie in enige fase van haar loop onrechtmatig is. De volgende situaties kunnen worden genoemd:4
de beweerde titel is geen executoriale titel in de zin van art. 430 lid 1 Rv,
formele voorwaarden voor executie ontbreken,
de titel heeft zijn executoriale kracht verloren,
executie vindt plaats ten aanzien van niet voor beslag vatbare goederen,
misbruik van executiebevoegdheid.
In het kader van onderhavig onderzoek wordt nader op de onder d. en e. genoemde situaties ingegaan.
Executie vindt plaats ten aanzien van niet voor beslag vatbare goederen (d.) indien, bijvoorbeeld gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behorende, in beslag zijn genomen (in strijd met het in art. 447 en 448 Rv bepaalde). Voorts moet worden gedacht aan de bepalingen in art. 475a Rv e.v. betreffende de beslagvrije voet. Deze is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van loon en uitkeringen genoemd in art. 475c Rv. Een beslag onder een derde op deze periodieke betaling is alleen geldig voorzover deze de beslagvrije voet overtreft. De berekening van de beslagvrije voet is niet eenvoudig en leidt geregeld tot problemen.5
Misbruik van executiebevoegdheid (e.) werd in het verleden niet aanvaard. Aangenomen werd dat het in het algemeen niet mogelijk was bij wege van executiegeschil de schorsing van de executie van een eerdere gerechtelijke uitspraak (met executoriale kracht) te bewerkstelligen.6 Het respect voor de eerdere uitspraak stond daaraan in de weg. Alleen ingeval van nieuwe feiten zou dit mogelijk zijn. Schorsing was alleen mogelijk voorzover de wet daartoe mogelijkheden bood. In het arrest Ritzen/Hoekstra heeft de Hoge Raad aangegeven wanneer bij executie van een niet onherroepelijk maar wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis sprake kan zijn van misbruik van executiebevoegdheid.7 Het ging in deze zaak om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis. Van bedoeld misbruik kan, aldus de Hoge Raad, sprake zijn als de executant, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daarvan kan sprake zijn (i) als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of (ii) indien de ontruiming, op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten, klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Als een juridische of feitelijke misslag wordt aangevoerd als grondslag voor misbruik van executiebevoegdheid, dan moet deze misslag evident zijn.8 De bevoegdheid om een onherroepelijk geworden uitspraak ten uitvoer te leggen kan tevens worden misbruikt.9 Hierbij wordt min of meer hetzelfde criterium gehanteerd.