NJB 2017/1533:Afwijzing verzoek tot horen minderjarig kind als (slachtoffer-)getuige in ontuchtzaak, art. 6 EVRM en art. 288 lid 1 onder b Sv: ook in een geval waarin het gaat om ontucht met een minderjarige, zal de rechter, indien hij daartoe de in art. 288 lid 1 onder b Sv vermelde gronden aanwezig acht, het belang van het slachtoffer mogen doen prevaleren boven het recht van de verdachte om het slachtoffer te (doen) ondervragen. De vraag of het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, dient te worden beantwoord tegen de achtergrond van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. Daaruit volgt dat de rechter zijn oordeel ten aanzien van vorenbedoeld belang van de getuige zal moeten motiveren aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, zoals het oordeel van een deskundige. I.c. is afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige niet zonder meer begrijpelijk, onder meer omdat de enkele verwijzing naar “het tijdsverloop sinds de gebeurtenis” en “hetgeen haar moeder bij de politie tijdens de aangifte heeft gezegd omtrent het horen van betrokkene” daartoe niet voldoende is, terwijl het Hof zich ook niet heeft uitgelaten over de mogelijkheid tot het treffen van beschermende maatregelen. A-G: anders