Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/3.4.2
3.4.2 Het recht op (rechts)bijstand
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS297656:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De Hoge Raad legt in dit soort zaken op de rechter de taak na te gaan of rechtsbijstand gewenst is, ook al wordt door betrokkene niet uitdrukkelijk om toevoeging van een raadsman verzocht. Zie o.m. HR 19 januari 1990, NJ 1990, 442.
Van Dijk en Van Hoof (1990), p. 357 en p. 350-351 met referte aan het Airey-arrest. Zie daarnaast ook ECRM 14 maart 1985, Chappell/GB, 10461/83, DR 42, p. 137 en ECRM 14 juli 1987, MunroJGB, 10594/83, DR 52, p. 158. Een recente toepassing levert op EHRM 15 februari 2005, Steel en Morris, nr. 68416101, waarin het Hof oordeelde dat het ontbreken van kosteloze rechtsbijstand voor één der partijen in een smaadzaak in strijd is met het equality of arms-beginsel.
Zie voor deze voorbeelden de bij Vélu en Ergec (1990) onder nr. 479 vermelde jurisprudentie van de Europese Commissie.
ECRM 9 december 1981, 9099180, DR 27, p. 209.
Frowein en Peukert (1996), p. 215, nr. 73.
Vgl. Van Dijk en Van Hoof (1990), p. 357.
HR 19 december 1997, NJ 1999, 399 (HJS), onder uitdrukkelijke verwijzing naar o.m. het Airey-arrest van het EHRM.
In het strafrecht komt het beginsel van de gelijkheid der wapenen onder andere tot uitdrukking in de in art. 6 lid 3 onder c EVRM neergelegde garantie van bijstand door een raadsman. Voor het civiele procesrecht is deze garantie niet uitdrukkelijk terug te vinden. Voor het (Nederlandse) civiele procesrecht is zulks ook minder dringend, nu voor een groot gedeelte der zaken procesvertegenwoordiging verplicht is. Niettemin kan het ook daar waar van deze verplichting geen sprake is, soms geboden zijn met het oog op de equality of arms na te gaan of aan een procespartij niet een recht op rechtsbijstand ten processe toekomt.
Dit speelt niet alleen in Bopz-zaken een rol (waar iemand wiens plaatsing in een psychiatrische inrichting wordt gevorderd, zich bij gebreke van juridische bijstand in een kwetsbare positie bevindt1), maar behoort te gelden voor alle gevallen waarin betwijfeld moet worden of een partij haar standpunten wel voldoende duidelijk en zelfstandig naar voren heeft kunnen brengen.
Ik kan mij dan ook geheel vinden in bijvoorbeeld de kortgedinguitspraak van de President van de Rechtbank te Zwolle van 3 december 1991, KG 1992, 39, die de executie van een door de kantonrechter getroffen voorlopige voorziening tot ontruiming van buitenlandse (zigeuner)huurders verbood op de grond dat de kantonrechter vóór de aan de voorziening voorafgaande inlichtingencomparitie geen aandacht had besteed aan de vraag of de huurders geen behoefte hadden aan juridische bijstand; dit klemde volgens de president te meer daar de kantonrechter na aanvang van de comparitie moest hebben bemerkt dat de huurders slechts gebrekkig Nederlands spraken.
Een recht op rechtsbijstand is des te meer gerechtvaardigd indien één procespartij wel over de middelen beschikt om zich van rechtskundige bijstand te voorzien en diens wederpartij niet. Van Dijk en Van Hoof menen dat dan bezwaarlijk van 'equality of arms' gesproken kan worden, wanneer de laatste niet ook de beschikking over een advocaat krijgt. De jurisprudentie van Commissie en Hof met betrekking tot het recht op 'access to court' staat volgens genoemde schrijvers - en ik volg hen daarin - aan deze opvatting niet in de weg. Hoewel het recht op 'access to court' weliswaar niet een automatisch recht op gratis rechtsbijstand in civiele procedures inhoudt (zie par. 2.6.1), impliceert het voor de verdragsstaten wel de verplichting tot het beschikbaar stellen of althans financieel mogelijk maken van rechtsbijstand indien betrokkene zich anders voor een onoverkomelijke barrière zou zien geplaatst zichzelf adequaat te verdedigen.2
In strafzaken heeft een verdachte het recht om onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, en heeft hij het recht zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt (zie art. 6 lid 3 onder a en e EVRM). Voor het civiele recht is daaromtrent niets geregeld. Toch kan ook daar kosteloze bijstand van een vertaler of een tolk noodzakelijk zijn om recht te doen aan het beginsel van de gelijkheid der wapenen. Veel hangt van de omstandigheden van het geval af: een partij heeft aan bijstand van een vertaler of tolk bijvoorbeeld geen behoefte indien diens advocaat de in de procedure gebezigde taal begrijpt en, gezien de aard van de procedure, de persoonlijke deelname van de gedaagde aan de discussies ter zitting niet onontbeerlijk is. Evenmin is een tolk nodig indien een (buitenlandse) verzoeker reeds twintig jaar in een ander land woont en zijn vrouw, die de landstaal van het gerecht machtig is, als vertaalster in de procedure optreedt.3 En zo kan een partij die een oproep in een buitenlandse taal ontvangt om in een civiele procedure te verschijnen, zich niet beroepen op schending van art. 6 EVRM, indien hij voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om het stuk te laten vertalen.4 Terecht stellen Frowein en Peukert daar tegenover dat een behoorlijke oproeping een vertaling op voorhand door de wederpartij kan impliceren.5
Zijn de vertaal- of tolkkosten echter dermate bezwaarlijk dat het beginsel van een fair trial in het geding is,6 dan is kosteloze bijstand van een vertaler of een tolk gerechtvaardigd.
De Hoge Raad heeft de gelegenheid gehad de hierboven uiteengezette regels toe te passen in een echtscheidingsprocedure tussen een Nederlandse man en een Italiaanse vrouw. De vrouw beriep zich bij de mondelinge behandeling in die procedure op het recht op kosteloze bijstand van een tolk. De Hoge Raad oordeelt vooreerst dat een dergelijke aanspraak niet rechtstreeks aan art. 6 lid 3 onder e EVRM ontleend kan worden. Wat dat betreft is het met het recht op kosteloze bijstand van een tolk in beginsel juist zo gesteld als met het recht op kosteloze rechtsbijstand: die verplichting volgt voor strafzaken uit art. 6 lid 3 onder c EVRM, doch geldt niet in burgerlijke zaken. Toch kan het recht op die bijstand onder omstandigheden ook in burgerlijke zaken bestaan; dat hangt met name daarvan af of zulke bijstand onmisbaar is voor een eerlijke behandeling van de zaak.7 I.c. kwam de Hoge Raad tot de slotsom dat in dit geval geen aanspraak bestond op kosteloze bijstand van een tolk, waarbij onder meer meespeelde dat de vrouw zelf te kennen had gegeven dat zij (door haar huwelijk met de man) het Nederlands redelijk beheerste, haar advocaat het Italiaans - naar eigen zeggen - goed beheerste, en de volledige betrekking van de vrouw als hoogleraar in de Romaanse filologie in Italië - met een understatement - nu niet bepaald een indicatie opleverde dat zij financieel hulpbehoevend was.