GHvJ, 20-11-2015, nr. HLAR 73555/15
ECLI:NL:OGHACMB:2015:18
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
20-11-2015
- Zaaknummer
HLAR 73555/15
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2015:18, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 20‑11‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑11‑2015
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
HLAR 73555/15
Datum uitspraak: 20 november 2015
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu, appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 29 september 2014 in zaak nr. Lar 3199 van 2013, in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Comsea Communications N.V.
en
appellant
Procesverloop
Bij beschikking van 17 oktober 2013 heeft appellant (hierna: de minister) het bezwaarschrift van Comsea Communications tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek van 15 januari 2013 om haar een concessie te verlenen voor het aanbieden van internationale telecommunicatiediensten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2014 heeft het Gerecht het door Comsea Communications daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes maanden een nieuwe beschikking op het gemaakte bezwaar geeft.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Comsea Communications heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2015, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. L. Wernet, werkzaam in dienst van het land, bijgestaan door mr. H.U. Thielman, advocaat, en Comsea Communications, vertegenwoordigd door haar bestuurder […], bijgestaan door mr. D. Holwerda-Munk en mr. G.W. Rep, beiden advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Aan de beschikking van 17 oktober 2013 heeft de minister ten grondslag gelegd dat het verzoek van Comsea Communications van 15 januari 2013 een verzoek is om terug te komen van een in rechte onaantastbare beschikking betrof en aan dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
Het Gerecht heeft gelet op de in de aangevallen uitspraak vermelde feiten en omstandigheden vastgesteld dat het besluitvormingsproces met betrekking tot het verzoek van Comsea Communications van 29 augustus 2008 om haar een concessie te verlenen voor het aanbieden van internationale telecommunicatiediensten nog liep totdat de minister daaraan na ruim drie jaar abrupt een einde maakte, en geoordeeld dat daarom in dit geval geen sprake is geweest van een op grond van artikel 9, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) met een afwijzende beschikking gelijk te stellen uitblijven van een beschikking. Het Gerecht heeft daaraan de conclusie verbonden dat het verzoek van 15 januari 2013 om haar een zodanige concessie te verlenen geen verzoek is om terug te komen van een in rechte onaantastbare – afwijzende – beschikking.
De minister betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek van Comsea Communications van 29 augustus 2008 om haar een concessie te verlenen voor het aanbieden van internationale telecommunicatiediensten niet moet worden geacht te zijn afgewezen. Nu tegen deze fictieve afwijzing geen rechtsmiddelen zijn aangewend, is die afwijzing in rechte onaantastbaar geworden. Gelet daarop, heeft Comsea Communications met het verzoek van 15 januari 2013 om haar een zodanige concessie te verlenen, verzocht om terug te komen van een in rechte onaantastbare– afwijzende – beschikking, aldus de minister.
3.1.
Anders dan het Gerecht ziet het Hof in de in de aangevallen uitspraak vermelde feiten en omstandigheden geen grond voor het oordeel dat in dit geval geen sprake is geweest van een fictieve afwijzing. De bewoordingen van artikel 9, tweede lid, van de Lar bieden daarvoor geen ruimte. Dit betekent dat twaalf weken na 29 augustus 2008 sprake was van een fictieve afwijzing, waartegen Comsea Communications niet op grond van artikel 11, tweede lid, van de Lar binnen acht weken bezwaar heeft gemaakt. Nu op het verzoek van 29 augustus 2008 – fictieve – besluitvorming is gevolgd, is het verzoek van 15 januari 2013 een herhaald verzoek. In zoverre slaagt het betoog van de minister. Anders dan voorheen (uitspraak van 30 mei 2005 in zaak nr. 75 HLAR 45/04, ECLI:NL:OGHNAA:2005:BF9949) is het Hof echter thans van oordeel dat een opvolgend verzoek van dezelfde strekking geen herhaald verzoek is in de zin van de vaste rechtspraak van het Hof terzake (onder meer uitspraken van 29 november 2004 in zaak nr. 34 HLAR 33/03; ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3982 en van 14 december 2012 in zaak nr. HLAR 55148/11; ECLI:NL:OGHACMB:2012:BY7677), indien de op het eerste verzoek gegeven beschikking een met een afwijzende beschikking gelijkgesteld uitblijven van een beschikking betreft. In dit verband verwijst het Hof naar hetgeen terzake in de memorie van toelichting bij de Lar (Staten van Aruba, 1989-1990-102, nr. 3, p. 7) is vermeld: ‘In het tweede lid van dat artikel [artikel 9] is uitdrukkelijk opgenomen dat het uitblijven van een beschikking wordt gelijkgesteld met een afwijzende beschikking; anders zou geen rechtsbescherming bestaan tegen stilzitten van de overheid, waar door de betekenis van de onderhavige landsverordening wel zeer gering zou worden. Hetzelfde is in artikel 23 bepaald ter zake van het uitblijven van de beslissing op een bezwaarschrift. Doordat de regeling van de zogenaamde “fictieve weigering” is opgenomen bij de bepalingen over de toegang tot de bezwaar- c.q. beroepsprocedure, wordt duidelijk dat de fictie slechts in het leven wordt geroepen voor de rechtsbescherming; de fictie leidt er niet toe dat het bestuursorgaan ervan mag uitgaan dat geen uitdrukkelijk besluit meer genomen hoeft te worden, indien de bezwaar- of beroepstermijn ongebruikt is verstreken. De rechtsplicht tot het nemen van een uitdrukkelijk besluit blijft bestaan.’
Aldus heeft de verordeninggever kennelijk beoogd rechtsbescherming mogelijk te maken tegen het uitblijven van een beschikking, terwijl tegelijkertijd ook indien tegen een met een afwijzende beschikking gelijkgesteld uitblijven van een beschikking niet (tijdig) rechtsmiddelen zijn aangewend, het desbetreffende bestuursorgaan gehouden blijft om op het verzoek te beschikken. Het Hof verbindt daaraan de conclusie dat een fictieve afwijzing niet in rechte onaantastbaar wordt als daartegen niet (tijdig) rechtsmiddelen zijn aangewend. Dit brengt mee dat een opvolgend verzoek van dezelfde strekking niet kan worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbare beschikking. Het verzoek van 15 januari 2013 dient dan ook niet te worden aangemerkt als een herhaald verzoek in vorenbedoelde zin. Dat brengt met zich dat de minister bij de afwijzing daarvan niet kon volstaan met een verwijzing naar het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het verzoek van 29 augustus 2008. In zoverre faalt het betoog van de minister. Gelet hierop, heeft het Gerecht de beschikking van 17 oktober 2013 terecht, maar op onjuiste gronden, vernietigd. Dat betekent dat de minister met inachtneming van het vorenoverwogene opnieuw dient te beslissen op het tegen de handhaving in bezwaar van de – fictieve – afwijzing van het verzoek van 15 januari 2013 gemaakte bezwaar.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos, en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
w.g. Van der Poel w.g. De Haseth
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2015
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,de griffier,voor deze,