Zie de beschikking van het GEA van Sint Maarten van 20 juni 2011, rov. 2.1-2.2 en rov. 3.2 van de beschikking van het Gemeenschappelijk hof van 2 maart 2012.
HR, 13-12-2013, nr. 12/02738
ECLI:NL:HR:2013:1884
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-12-2013
- Zaaknummer
12/02738
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1884, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑12‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:983, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:983, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1884, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Kinderalimentatie. Slagende klachten tegen vaststelling kinderalimentatie zonder behoefte kind en draagkracht man vast te stellen.
Partij(en)
13 december 2013
Eerste Kamer
nr. 12/02738
RM/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],wonende in Sint Maarten,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[de man],wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak EJ 22/2011 van het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 20 juni 2011;
b. de beschikking in de zaak Ghis 52669 - EJ 22/11 - H 298/11 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) van 2 maart 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de beschikking van het hof van 2 maart 2012 en tot terugwijzing naar dat hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Uit een relatie tussen partijen is op [geboortedatum] 1996 [het kind] geboren (hierna: het kind).
(ii) Partijen leven sinds 2000 gescheiden. Bij uitspraak van 23 november 2004 heeft het gerecht in de Staat New York een overeenkomst houdende een omgangsregeling bevestigd en zijn de man en de vrouw gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast.
3.2
De vrouw heeft het gerecht verzocht de man te veroordelen tot betaling van kinderalimentatie tot een bedrag van US$ 2.000,-- per maand met ingang van augustus 2004 en tot betaling van schoolfees. Het gerecht heeft het verzoek afgewezen.
Het hof heeft de beschikking van het gerecht vernietigd en, voor zover in cassatie van belang, de man veroordeeld (i) om maandelijks en bij vooruitbetaling aan de Voogdijraad een bedrag van US$ 450,-- per maand te betalen ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind met ingang van 1 april 2012, en (ii) tot betaling rechtstreeks aan de school van het schoolgeld van het kind en rechtstreeks aan de verzekeraar van de premie van een redelijke ziektekostenverzekering ten behoeve van het kind.
Het hof heeft hiertoe als volgt overwogen. De man heeft zich akkoord verklaard met de volgende regeling: betaling van het schoolgeld rechtstreeks aan de school (per maand ongeveer US$ 50,--), betaling van de premie voor een redelijke ziektekostenverzekering ten behoeve van het kind rechtstreeks aan de verzekeraar (per maand ongeveer US$ 100,--), uitkering van de Amerikaanse "kinderbijslag" door het Amerikaanse "Social Seurity Department" ten behoeve van het kind (ongeveer US$ 400,--) en betaling van een extra bijdrage van US$ 450,-- per maand aan de Voogdijraad in Sint Maarten (rov. 3.4). Totaal komt dit neer op ongeveer US$ 1.000,-- per maand, hetgeen voor het kind niet ongunstiger is dan voortvloeit uit de wettelijke maatstaven, ook al heeft de moeder in het geheel geen draagkracht. Het hof zal daarom de vader tot naleving van de regeling veroordelen. (rov. 3.5)Niet aannemelijk is geworden dat de man in het verleden minder bijdroeg dan overeenstemt met de wettelijke maatstaven. Het hof zal daarom de regeling doen ingaan op 1 april 2012. (rov. 3.6)
3.3
De klachten van het middel houden naar de kern genomen in dat het hof in de rov. 3.4-3.6 ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd de bepaling van de hoogte van de kinderalimentatie heeft gerelateerd aan het "absolute begrip" wettelijke maatstaven, zonder dat het hof daarbij kenbaar de behoefte van het kind en de draagkracht van de man heeft vastgesteld. Deze klachten slagen. Het hof heeft in de rov. 3.4-3.6, hiervoor in 3.2 weergegeven, onvoldoende inzicht gegeven in de feitelijke behoefte van het kind en de draagkracht van de man, zodat niet kan worden beoordeeld of het maandelijks in totaal door de man te betalen bedrag van ongeveer US$ 1.000,-- voldoet aan de wettelijke maatstaven alsmede of de vader in het verleden in overeenstemming met de wettelijke maatstaven heeft bijgedragen aan de kosten van levensonderhoud van het kind. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 2 maart 2012;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 13 december 2013.
Conclusie 11‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Kinderalimentatie. Slagende klachten tegen vaststelling kinderalimentatie zonder behoefte kind en draagkracht man vast te stellen.
Zaaknr. 12/02738
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 11 oktober 2013
Conclusie inzake:
[de vrouw]
(de vrouw)
tegen
[de man]
(de man)
Het gaat in deze kinderalimentatiezaak om de vraag of het Caribische hof ten onrechte heeft nagelaten de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen en de vraag of de door het hof gegeven alimentatiebeschikking voldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1 Uit een relatie tussen partijen is op [geboortedatum] 1996 [het kind] geboren te New York. [het kind] (hierna ook: het kind) heeft haar gewone verblijfplaats in Sint Maarten.
1.2 Partijen leven sinds 2000 gescheiden. Bij uitspraak van 23 november 2004 heeft het gerecht in de Staat New York een overeenkomst houdende een omgangsregeling bevestigd. Tevens zijn de man en de vrouw met het gezamenlijk ouderlijk gezag belast.
1.3 Bij inleidend verzoekschrift, op 3 februari 2011 ingediend ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het GEA), heeft de vrouw verzocht dat de man wordt veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie ten bedrage van US$ 2.000,-- per maand aan de voogdijraad op Sint Maarten uit te betalen alsmede tot betaling van schoolfees.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft bij zelfstandig verzoek gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek van de man.
1.4 Het GEA heeft alle verzoeken bij beschikking van 20 juni 2011 afgewezen en daarbij – voor zover thans van belang – als volgt overwogen:
“ 4.1 Terzake de kinderalimentatie stelt het Gerecht voorop dat het Gerecht als standaard kinderalimentatie een bedrag van NAfl. 500,- per kind per maand hanteert. Gezien het uitgavenpatroon van partijen gedurende hun relatie kan hiervan worden afgeweken, maar kinderalimentatie beoogt geen verkapte partneralimentatie te zijn.
4.2 Gelet op het feit dat de man jaarlijkse schoolfees voor [het kind] van ongeveer USD 10.000 voldoet en dat hij maandelijks (inclusief een pensioenbetaling aan de vrouw) nog aanzienlijke betalingen verricht, vaak ongeveer USD 2000,--, is er geen aanleiding additioneel kinderalimentatie op te leggen. Het Gerecht heeft hierbij in aanmerking genomen dat de man ter zitting heeft verklaard, zolang zijn financiële situatie dit toelaat, een dergelijk bedrag te willen blijven betal[en] ten behoeve van [het kind], mede gezien het feit dat de vrouw werkloos is geraakt en hij beoogt te voorkomen dat [het kind] en de vrouw de huur niet meer kunnen betalen.”
1.5 De vrouw is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) en heeft daarbij geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vader zal veroordelen tot betaling aan de Voogdijraad van US$ 2.000,-- per maand, met ingang van augustus 2004, verminderd met wat hij al betaald heeft, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind en voorts de vader zal veroordelen tot betaling van het schoolgeld van het kind, te weten US$ 10.0003.,-- per jaar.
1.6 De man heeft het hoger beroep bestreden en bij zelfstandig verzoek het hof verzocht – voor zover thans van belang – de vrouw te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen bij overeenkomst van 6 april 2004 overeengekomen omgangsregeling.
1.7 Het hof heeft de zaak op 27 januari 2012 behandeld in aanwezigheid van de vrouw en van de man en zijn gemachtigden. De vrouw heeft gepleit aan de hand van overgelegde aantekeningen met producties. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.
1.8 Het hof heeft bij beschikking van 2 maart 2012 de beschikking van het GEA waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende – voor zover thans van belang – de man veroordeeld:
- -
om maandelijks en bij vooruitbetaling aan de Voogdijraad een bedrag van US$ 450,-- per maand te betalen ter voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, met ingang van 1 april 2012;
- -
tot betaling rechtstreeks aan de school van het schoolgeld van het kind en tot betaling rechtstreeks aan de verzekeraar van de premie van een redelijke ziektekostenverzekering ten behoeve van het kind.
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.1 geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn zelfstandig verzoek, maar heeft deze niet-ontvankelijkheid niet in het dictum van zijn beschikking opgenomen.
1.9 De vrouw heeft tegen deze beschikking tijdig4.cassatieberoep ingesteld.
Het cassatieverzoekschrift bevat op p. 1 een voorbehoud tot aanvulling van het cassatiemiddel nadat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het hof van 27 januari 2012 zal zijn ontvangen. Van dat voorbehoud is geen gebruik gemaakt5..
De man heeft afgezien van het voeren van verweer6..
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel, dat twee onderdelen en verschillende subonderdelen bevat, is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.3-3.7 (alsmede tegen het hiervoor onder 1.8 geciteerde dictum), waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
“3.3. Niet is komen vast te staan dat partijen ooit een bepaald bedrag aan kinderalimentatie zijn overeengekomen of dat enige rechter ooit een bepaald bedrag heeft vastgesteld.
3.4.
Ter zitting heeft de vader zich akkoord verklaard met de volgende regeling:
- de vader betaalt het schoolgeld van het kind rechtstreeks aan de school; per maand komt dit neer op ca. US$ 50,=;
- de vader betaalt de premie voor een redelijke ziektekostenverzekering ten behoeve van het kind rechtstreeks aan de verzekeraar; per maand komt dit neer op ca. US$ 100,=;
- de Amerikaanse ‘kinderbijslag’ wordt ten behoeve van het kind uitgekeerd, kennelijk door een Amerikaanse ‘Social Security Department’; deze komt neer op ca. US$ 400,=;
- de vader betaalt een extra bijdrage van US$ 450,= per maand aan de Voogdijraad in Sint Maarten.
3.5.
Totaal komt dit neer op ca. US$ 1.000,= per maand, hetgeen voor het kind niet ongunstiger is dan voortvloeit uit de wettelijke maatstaven, ook al heeft de moeder in het geheel geen draagkracht. Het Hof zal daarom de vader tot naleving van de regeling veroordelen.
3.6.
Niet aannemelijk is geworden dat de vader in het verleden minder bijdroeg dan overeenstemt met de wettelijke maatstaven. Het Hof zal daarom de regeling doen ingaan met ingang van 1 april 2012.
3.7.
De kosten van deze procedure worden gecompenseerd.”
2.2
De kern van het cassatieberoep wordt gevormd door de klachten van de subonderdelen 1.2-1.4 van onderdeel 1 en onderdeel 2 dat het hof in de rechtsoverwegingen 3.5 en 3.6 ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd de bepaling van de hoogte van de kinderalimentatie heeft gerelateerd aan het “absolute begrip” wettelijke maatstaven zonder dat het hof daarbij kenbaar de behoefte van het kind en de draagkracht van de man heeft vastgesteld.
2.3
De klachten zijn terecht voorgedragen.
Art. 1:397 BW Sint Maarten bepaalt in het eerste lid dat bij de bepaling van het verschuldigde bedrag voor levensonderhoud enerzijds rekening wordt gehouden met de behoeften van de tot onderhoud gerechtigde en anderzijds met de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon. Zijn, aldus het tweede lid van dit artikel, meerdere bloed- of aanverwanten tot het verstrekken van levensonderhoud aan dezelfde persoon verplicht, dan is ieder van hen gehouden een deel van het bedrag te voldoen dat de tot onderhoud gerechtigde behoeft. Bij de bepaling van dit deel wordt rekening gehouden met ieders draagkracht en de verhouding waarin een ieder tot de gerechtigde staat.
2.4
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.5 in verbinding met rechtsoverweging 3.4 geoordeeld dat de man zich akkoord heeft verklaard met betaling per maand van ongeveer US$ 1.000,-- per maand, hetgeen voor het kind niet ongunstiger is dan voortvloeit uit de wettelijke maatstaven. In dit oordeel ligt besloten dat er voor het kind geen verdere behoefte aan kinderalimentatie bestaat. In de veroordeling van de man tot betaling van dat bedrag ligt daarnaast besloten dat de man naar het oordeel van het hof voldoende draagkracht heeft om, nu de vrouw geheel geen draagkracht heeft, volledig aan deze behoefte te voldoen. Het hof laat deze verplichting in rechtsoverweging 3.6 ingaan op 1 april 2012 nu niet aannemelijk is geworden dat de man voordien minder bijdroeg dan overeenstemt met de wettelijke maatstaven.
2.5
Aldus heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in de feitelijke behoefte van [het kind] en de draagkracht van de man, zodat niet kan worden beoordeeld (i) of het maandelijkse bedrag van US$ 1.000,-- voldoet aan – of in de terminologie van het hof niet ongunstiger is dan – de wettelijke maatstaven en (ii) of de vader in het verleden in overeenstemming met de wettelijke maatstaven heeft bijgedragen.
Hoewel aan alimentatiebeschikkingen geen al te hoge motiveringseisen mogen worden gesteld7., geldt ook ten aanzien van dergelijke beschikkingen het grondbeginsel van een behoorlijke rechtspleging dat elke rechterlijke beslissing tenminste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden – in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen – controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Deze eisen gelden onverkort in het Caribisch deel van het Koninkrijk8..
2.6
De beschikking van het hof dient derhalve te worden vernietigd. Subonderdeel 1.1 van onderdeel 1 behoeft onder deze omstandigheden geen bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 2 maart 2012 en tot terugwijzing naar dit hof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2013
Zie voor de procedure in eerste aanleg de beschikking van het GEA van Sint Maarten van 20 juni 2011, rov. 3.1-3.2 en voor de procedure in hoger beroep de beschikking van het Gemeenschappelijk hof van 2 maart 2012, rov. 1.2-1.5.
Rov. 1.2 van de beschikking van het hof van 2 maart 2012 vermeldt per abuis US$ 1.000,-- per jaar. De vrouw heeft in haar beroepschrift van 29 juli 2011 een bedrag van US$ 1.000,-- per maand (US$ 10.000,-- per jaar) verzocht.
Het cassatieverzoekschrift is op 1 juni 2012 ingekomen bij de griffie van de Hoge Raad.
Zie de brief van de cassatieadvocaat van 28 maart 2013.
Zie de namens de man geschreven brief van 11 oktober 2012.
Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder het aan de beslissing ten grondslag liggende partijdebat, zie o.m. HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5803, (NJ 2007/563); HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0366, (NJ 2004/37) en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2376, (NJ 2001/495).
Zo ook G.C.C. Lewin, Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba, diss. 2010, p. 217-218.