Hof Arnhem-Leeuwarden, 03-07-2017, nr. 21-006225-15
ECLI:NL:GHARL:2017:5445, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
03-07-2017
- Zaaknummer
21-006225-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:5445, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑07‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:7603, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:986, Niet ontvankelijk
Uitspraak 03‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Bevestiging bewijsbeslissing rechtbank, veroordeling wegens doodslag. Gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006225-15
Uitspraak d.d.: 3 juli 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden‑Nederland van 20 oktober 2015 met parketnummer 16-701343-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 oktober 2016 en 19 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens doodslag, tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.A. ten Berge, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 20 oktober 2015, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van doodslag op [slachtoffer] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep hetzelfde aangevoerd als in eerste aanleg. Namens verdachte heeft zij vrijspraak bepleit van al het tenlastegelegde. Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend. Het dossier biedt ruimte voor diverse alternatieve scenario’s, waarin de dood van [slachtoffer] niet overtuigend aan verdachte kan worden toegerekend. De raadsvrouw heeft gewezen op forensische aanwijzingen dat er een onbekende derde betrokken kan zijn bij de dood van [slachtoffer] ; zij heeft gesteld dat getuigen onbetrouwbare verklaringen hebben afgelegd en zij heeft betoogd dat verdachte geen motief had voor het ombrengen van [slachtoffer] . Volgens de raadsvrouw is het onaanvaardbaar om te concluderen dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van de gronden behoort te worden bevestigd, waarbij aanvullend nog het volgende wordt overwogen.
Uit de verklaring van [getuige A] blijkt dat verdachte op 15 mei 2014 reeds aan het eind van de ochtend aan die [getuige A] heeft verteld dat het slachtoffer vermoord was, terwijl het slachtoffer pas op 15 mei 2014 omstreeks 19:30 uur werd aangetroffen. Het hof nuanceert de rechtbank voor zover zij stelt dat deze informatie verdachte uitsluitend uit hoofde van daderschap bekend kon zijn. Er zijn in theorie ook andere omstandigheden denkbaar waardoor verdachte vroegtijdig van het overlijden van [slachtoffer] op de hoogte was, maar een dergelijke omstandigheid is niet aannemelijk geworden. Verdachte zelf heeft in elk geval niet uitgelegd hoe hij op dat moment al van de dood van [slachtoffer] wist. Onder die omstandigheden steunt de verklaring van [getuige A] het overige bewijs waaruit blijkt dat verdachte als dader betrokken is bij de dood van het slachtoffer.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt, verzoeken gedaan. Het betreft een herhaling van de verzoeken die bij de regiebehandeling van het hof op 3 oktober 2016 zijn besproken, te weten:
Het voorleggen aan het NFI van de vraag of er nog aanvullend onderzoek kan worden gedaan naar het DNA-mengspoor dat is aangetroffen op de kleding van verdachte.
Het verrichten van onderzoek door het NFI naar bloedsporen op de bij verdachte afgeknipte vingernagels en afgenomen nagelvuil.
Het horen van [getuige A] .
Het hof wijst de verzoeken van de raadsvrouw af. Deze verzoeken zijn gelijk aan de verzoeken die de raadsvrouw eerder heeft gedaan. Ook de onderbouwing ervan is hetzelfde. Gelet op die onderbouwing acht het hof het niet noodzakelijk om nader DNA-onderzoek te laten verrichten, om onderzoek te laten verrichten aan de nagels en het nagelvuil en evenmin bestaat volgens het hof de noodzaak om [getuige A] nogmaals als getuige te horen.
Het vonnis dient met aanvulling van de gronden te worden bevestigd.
Ten aanzien van de opgelegde straf komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. Het vonnis waarvan beroep zal op dat onderdeel worden vernietigd en in zoverre zal opnieuw worden rechtgedaan.
Oplegging van straf en/of maatregel
De meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden Nederland heeft verdachte wegens doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De advocaat-generaal heeft gemotiveerd gevorderd dat een veroordeling wegens doodslag in dit geval tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren zou moeten leiden.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op de toen 76-jarige [getuige A] , bij velen bekend als kaasboer en ‘snorder’ van prostituees. Hij heeft het slachtoffer met een hard voorwerp op het hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer ernstig hoofdletsel heeft opgelopen ten gevolge waarvan hij is overleden. Het slachtoffer bevond zich op dat moment in bed in zijn eigen huis. Hij lijkt weerloos te zijn geweest op het moment dat hij op zeer gewelddadige wijze om het leven werd gebracht.
Het slachtoffer bood aan verdachte en diens vriendin onderdak in zijn woning. Er is door de ontkennende houding van verdachte geen antwoord gekomen op de vraag, wat zijn motief was om het slachtoffer te doden. Verdachte heeft ook geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn, in de ogen van het hof, even gruwelijke als zinloze daad.
Niet alleen heeft verdachte een einde gemaakt aan het leven van een ander, hij heeft daardoor ook onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en aan anderen in de directe omgeving van het slachtoffer. Doodslag is een van de ernstigste delicten in ons rechtsstelsel. Het is een delict dat de rechtsorde in het algemeen schokt en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweegbrengt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een feit dat zo ernstig is en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend is, dat alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur op zijn plaats is.
Het hof heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 mei 2017, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor (ernstige) strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Laatst op 20 februari 2015 is hij door dit hof veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, voor onder meer een woningoverval. Het hof dient bij de onderhavige zaak daarom rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof houdt ten nadele van verdachte bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf rekening met zijn strafblad.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.W. Rijkers, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier,
en op 3 juli 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.