Het Hof heeft enkel ‘blad 1’ van dit proces-verbaal als bewijsmiddel 1 voor het bewijs gebezigd.
HR, 26-04-2011, nr. 10/00564
ECLI:NL:HR:2011:BP8811
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-04-2011
- Zaaknummer
10/00564
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BP8811
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP8811, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP8811
ECLI:NL:HR:2011:BP8811, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP8811
- Wetingang
- Vindplaatsen
VR 2012/28
Jwr 2011/46
Conclusie 26‑04‑2011
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 3 juli 2009 verdachte wegens 1. ‘overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ en 2. ‘overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bepaling dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de geldboete in 5 termijnen van telkens 1 maand (elke termijn groot € 100,-) mag worden voldaan. Voorts heeft het Hof verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2.
Namens verdachte heeft mr. F.P.M. van Gerven, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door een onjuiste uitleg te geven aan het in de tenlastelegging onder 1 opgenomen bestanddeel ‘ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet’, althans dat de gebezigde bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring van het in de tenlastelegging onder 1 opgenomen gedeelte ‘aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet’. Daarom is de bewezenverklaring van feit 1 onvoldoende met redenen omkleed, aldus de steller van het middel.
4.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij op 15 januari 2007 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto, te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.’
5.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- (1)
een proces-verbaal van politie van 15 januari 2007, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2], voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van de verbalisanten dan wel één van hen:
‘Op 15 januari 2007 te 02:52 uur zagen wij dat een persoon als bestuurder van een personenauto met het kenteken [AA-00-BB], bestuurde op de openbare weg, de Paulus Potterstraat te Amsterdam.
Wij zagen dat deze bestuurder de rijbaan van de Paulus Potterstraat bereed komende uit de richting van de Van Baerlestraat en gaande in de richting van de Hobbemastraat. Wij zagen dat de bestuurder aanstalten maakte om via de trambaan zijn weg te vervolgen in de richting van de Hobbemastraat. Op de Paulus Potterstraat, ter hoogte van de inrit van de busparking, staat een geslotenverklaring bord C2, bijlage 2 RVV 1990. Wij zagen dat de bestuurder op het allerlaatste moment, abrupt stopte. Inmiddels reden wij vlak achter de bestuurder. Wij zagen dat de bestuurder vervolgens keerde en linksaf sloeg en de Paulus Potterstraat opreed in de richting van de Van Baerlestraat. Wij zagen dat de bestuurder zijn auto vervolgens snel inparkeerde op de Paulus Potterstraat. Ik, tweede verbalisant, hoorde een schrapend geluid. Het leek alsof de bestuurder met de wielen van zijn voertuig de stoeprand raakte.
Wij zagen dat de bestuurder snel uit zijn voertuig stapte. Ik, eerste verbalisant sprak de bestuurder aan. Wij hoorden de bestuurder zeggen: ‘Ik woon hier, ik ga nu verder lopen’. Wij zagen dat de bestuurder en zijn bijrijder snel wegliepen over het trottoir van de Paulus Potterstraat in de richting van de Van Baerlestraat. Wij zijn de bestuurder gevolgd en hebben hem staande gehouden op de Paulus Potterstraat. Wij roken dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende dranken riekte. Wij hoorden tevens dat de verdachte met een zogeheten ‘dubbele tong’ sprak.
Ik, [verbalisant 1] heb op 15 januari 2007 te 02:55 uur van de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, als bedoeld in artikel 160, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De bestuurder verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek uitgeademde lucht. De bestuurder riep: ‘Ik ga niet blazen, ik loop toch’.’
- (2)
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
‘Ik bestuurde op 15 januari 2007 een personenauto in de Paulus Potterstraat te Amsterdam. De agenten vroegen of ik wilde meewerken aan een blaasproef. Ik weigerde dat.’
6.
Het Hof heeft uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat een opsporingsambtenaar de verdachte — nadat deze zijn auto had geparkeerd — op 15 januari 2007 in Amsterdam heeft gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in art. 160, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994 en dat de verdachte heeft geweigerd aan deze blaastest mee te werken. Dit feit, dat is strafbaar gesteld bij art. 160, vijfde lid, in verbinding met art. 177, eerste lid onder a, Wegenverkeerswet 1994, is in het onderhavige geval echter niet tenlastegelegd en bewezenverklaard. De tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn immers gebaseerd op het feit dat is strafbaar gesteld bij art. 163, tweede lid, in verbinding met art. 176, derde lid, Wegenverkeerswet 1994. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan evenwel niet worden afgeleid dat een opsporingsambtenaar de verdachte op 15 januari 2007 in Amsterdam heeft gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid onder a, Wegenverkeerswet 1994 en dat de verdachte heeft geweigerd aan deze ademanalyse mee te werken. Derhalve is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
7.
Ik heb me nog afgevraagd wat het belang van de verdachte is bij deze klacht. De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 december 2007 immers verklaard dat het klopt dat hij op 15 januari 2007 te Amsterdam heeft geweigerd mee te werken aan een ademanalyseonderzoek. Bovendien houdt ‘blad 2’1. van het proces-verbaal van politie van 15 januari 2007, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2], in dat de verdachte — nadat hij had geweigerd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van de uitgeademde lucht — is overgebracht naar het politiebureau, dat hem aldaar is bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid onder a, Wegenverkeerswet 1994 en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan dit bevel. Bij de stukken van het geding bevinden zich derhalve voldoende andere bewijsmiddelen die de bewezenverklaring kunnen ondersteunen. Het probleem is dan echter dat de Hoge Raad die bewijsmiddelen in de plaats zou moeten stellen van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Een dergelijke vervanging voert in cassatie te ver. Bovendien heeft de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep — gevraagd naar zijn bezwaren tegen het vonnis van de Politierechter — medegedeeld dat hij voor het onder 1 tenlastegelegde feit ten onrechte is veroordeeld en heeft de raadsman van de verdachte aldaar aangevoerd dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, onder meer omdat de verdachte naar eigen zeggen op het politiebureau niet nogmaals is gevraagd of hij mee wilde werken aan de blaasproef.2.
8.
Het middel slaagt.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2011
Zie het proces-verbaal van verhoor van politie van 15 januari 2007, voor zover inhoudende dat de verdachte — in antwoord op de vraag waarom hij op het politiebureau heeft geweigerd om te blazen — heeft verklaard dat hem op het bureau niet is gevraagd om te blazen.
Uitspraak 26‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan wel worden afgeleid dat verdachte geen gevolg heeft gegeven aan de in art. 160.5 WVW 1994 bedoelde vordering zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, maar dat is niet tenlastegelegd. Het tenlastegelegde (niet meewerken aan een ademonderzoek cfm art. 163.2 WVW 1994) kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
26 april 2011
Strafkamer
nr. 10/00564
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2009, nummer 23/007223-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1. Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 15 januari 2007 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto, te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 15 januari 2007 te 02:52 uur zagen wij dat een persoon als bestuurder een personenauto met het kenteken [AA-00-BB], bestuurde op de openbare weg, de Paulus Potterstraat te Amsterdam.
Wij zagen dat deze bestuurder de rijbaan van de Paulus Potterstraat bereed komende uit de richting van de Van Baerlestraat en gaande in de richting van de Hobbemastraat. Wij zagen dat de bestuurder aanstalten maakte om via de trambaan zijn weg te vervolgen in de richting van de Hobbemastraat. Op de Paulus Potterstraat, ter hoogte van de inrit van de busparking, staat een geslotenverklaring bord C2, bijlage 2 RVV 1990. Wij zagen dat de bestuurder op het allerlaatste moment, abrupt stopte. Inmiddels reden wij vlak achter de bestuurder. Wij zagen dat de bestuurder vervolgens keerde en linksaf sloeg en de Paulus Potterstraat opreed in de richting van de Van Baerlestraat. Wij zagen dat de bestuurder zijn auto vervolgens snel inparkeerde op de Paulus Potterstraat. Ik, tweede verbalisant, hoorde een schrapend geluid. Het leek alsof de bestuurder met de wielen van zijn voertuig de stoeprand raakte.
Wij zagen dat de bestuurder snel uit zijn voertuig stapte. Ik, eerste verbalisant sprak de bestuurder aan. Wij hoorden de bestuurder zeggen: "Ik woon hier, ik ga nu verder lopen". Wij zagen dat de bestuurder en zijn bijrijder snel wegliepen over het trottoir van de Paulus Potterstraat in de richting van de Van Baerlestraat. Wij zijn de bestuurder gevolgd en hebben hem staande gehouden op de Paulus Potterstraat. Wij roken dat de adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende dranken riekte. Wij hoorden tevens dat de verdachte met een zogeheten 'dubbele tong' sprak.
Ik, [verbalisant 1], heb op 15 januari 2007 te 02:55 uur van de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, als bedoeld in artikel 160, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De bestuurder verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek uitgeademde lucht. De bestuurder riep: 'Ik ga niet blazen, ik loop toch'."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik bestuurde op 15 januari 2007 een personenauto in de Paulus Potterstraat te Amsterdam. De agenten vroegen of ik wilde meewerken aan een blaasproef. Ik weigerde dat."
2.3. Art. 160, vijfde lid, WVW 1994 luidt:
"Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig en degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen, verplicht hun medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en daartoe volgens door die persoon te geven aanwijzingen ademlucht te blazen in een door die persoon aangewezen apparaat."
Art. 163, eerste en tweede lid, WVW 1994 luiden:
"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a en artikel 8, derde lid, onderdeel a.
2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
2.4. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan wel worden afgeleid dat de verdachte geen gevolg heeft gegeven aan de in art. 160, vijfde lid, WVW 1994 bedoelde vordering zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, maar dat is niet tenlastegelegd.
Dat - zoals wel is tenlastegelegd en bewezenverklaard - de verdachte geen gevolg heeft gegeven aan het bevel zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994 doordat hij niet heeft voldaan aan de in art. 163, tweede lid, WVW 1994 bedoelde verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen, kan echter uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 april 2011.