Einde inhoudsopgave
Besluit vaste inrichting Nederlandse btw-regelgeving
3 Btw-heffing bij vaste inrichting en hoofdhuis
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
01-07-2022, Stcrt. 2022, 16197 (uitgifte: 05-07-2022, regelingnummer: 2022-13545)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-07-2022, Stcrt. 2022, 16197 (uitgifte: 05-07-2022, regelingnummer: 2022-13545)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Plaats van levering en dienst
Uitgangspunt is dat er tussen het hoofdhuis en een vaste inrichting geen prestaties plaatsvinden in het economisch verkeer omdat zij samen één ondernemer vormen.1. De uitzondering op dit uitgangspunt vormt de situatie dat het hoofdhuis of de vaste inrichting deel uitmaakt van een fiscale eenheid in een lidstaat. Prestaties tussen een tot zo’n fiscale eenheid behorend hoofdhuis of vaste inrichting en een buiten die lidstaat gevestigde vaste inrichting respectievelijk hoofdhuis zijn dan onderworpen aan de heffing van btw. Uit de jurisprudentie van het HvJ volgt namelijk dat een fiscale eenheid in een lidstaat territoriaal is begrensd.2. Dit houdt in dat tot een fiscale eenheid in een lidstaat alleen kunnen behoren ondernemers die in die lidstaat zijn gevestigd en een vaste inrichting in diezelfde lidstaat van een ondernemer die buiten die lidstaat is gevestigd. Het HR-arrest van 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6434, heeft in verband hiermee zijn belang verloren voor de beoordeling van de omvang van de fiscale eenheid in Nederland.
Voetnoten
zie het eerder aangehaalde FCE Bank-arrest.
HvJ 17 september 2014, C-7/13 (Skandia) ECLI:EU:C:2014:2225 en HvJ 11 maart 2021, C-812/19 (Danske Bank) ECLI:EU:C:2021:196.