Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-03-2015, nr. WAHV 200.144.461
ECLI:NL:GHARL:2015:2286
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-03-2015
- Zaaknummer
WAHV 200.144.461
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:2286, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑03‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Draagkrachtverweer. Om voor verlaging van het te betalen bedrag aan zekerheidstelling in aanmerking te kunnen komen, dient in de procedure bij de kantonrechter voor elke zaak opnieuw een draagkrachtverweer te worden gevoerd. Dat de kantonrechter de betrokkene in andere WAHV-zaken naar aanleiding van in die zaken overgelegde stukken heeft gehoord over haar draagkracht, betekent niet dat dit in de onderhavige zaken, waarin niet opnieuw een draagkrachtverweer is gevoerd, ook had moeten gebeuren.
Partij(en)
WAHV 200.144.461, 200.144.462, 200.144.465, 200.144.484, 200.144.486
27 maart 2015
CJIB 162866206, 162866290, 162866196, 162866240, 161922348
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op de hoger beroepen tegen de beslissingen
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 6 februari 2014
Betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats] .
De beslissingen van de kantonrechter
De kantonrechter heeft de beroepen van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissingen niet-ontvankelijk verklaard. De beslissingen van de kantonrechter zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissingen van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft verweerschriften ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op de beroepen. Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op de beroepen.
De zaken zijn behandeld ter zitting van 13 maart 2015. De betrokkene is verschenen bij haar gemachtigde mr. [naam] . Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. M.E. Joha.
Beoordeling
1. In deze zaken is in hoger beroep niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sancties en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene dit verzuim niet binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld.
2. Door en namens de betrokkene is aangevoerd - voor zover van belang - dat zij in procedures bij de kantonrechter ter zake van meerdere soortgelijke zaken bezwaar heeft gemaakt tegen de verplichting tot zekerheidstelling, omdat haar financiële situatie zodanig is dat zij niet aan die verplichting kan voldoen. Zij heeft dit eerst telefonisch doorgegeven aan de griffie van de rechtbank en daarbij aangegeven dat zij in afwachting was van een verklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand. De verstrekking van die verklaring nam meer tijd in beslag dan verwacht. Na ontvangst heeft ze die naar de rechtbank gestuurd. In meerdere zaken is de betrokkene verzocht ter zitting van de kantonrechter een toelichting te geven op haar standpunten, waarna zij niets meer heeft vernomen. In de onderhavige zaken echter heeft de kantonrechter beslist zonder haar te horen en zonder acht te slaan op haar financiële situatie.
3. Uit de gedingstukken blijkt dat de betrokkene in onderhavige zaken bij brieven van 27 september 2013 is gewezen op de wettelijke verplichting om vóór de behandeling van de beroepschriften door de kantonrechter zekerheid te stellen voor het bedrag van de sancties en de administratiekosten. Bij brieven van 14 oktober 2013 is de betrokkene opnieuw in de gelegenheid gesteld om zekerheid te stellen. De brieven zijn verzonden naar het adres van de betrokkene zoals vermeld in het beroepschrift aan de kantonrechter en zijn niet als onbestelbaar geretourneerd.
4. Uit de gedingstukken blijkt niet dat door of namens de betrokkene in deze zaken binnen de in de zekerheidsbrieven gestelde termijn op deze brieven is gereageerd. Weliswaar heeft de betrokkene in hoger beroep afschriften overgelegd van stukken met betrekking tot een aanvraag tot vermindering van de zekerheidstelling, echter die stukken betreffen steeds andere zaken dan de onderhavige. Volgens de gemachtigde van de betrokkene hebben die stukken ertoe geleid dat de betrokkene in die andere zaken door de kantonrechter is gehoord met betrekking tot (onder meer) haar financiële situatie. Kennelijk heeft de betrokkene erop vertrouwd dat de in die zaken verzonden stukken ook in onderhavige zaken zouden leiden tot een onderzoek van de kantonrechter naar de draagkracht van de betrokkene, met mogelijk vermindering van de zekerheidstelling tot gevolg, zonder dat zij daartoe een nieuw verzoek
- betrekking hebbend op deze zaken - zou hebben gedaan. Die veronderstelling is onjuist en dient voor rekening en risico van de betrokkene te komen.
5. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden, dat de betrokkene in deze zaken in hoger beroep voor het eerst gewag heeft gemaakt van haar financiële situatie.
Het is naar het oordeel van het hof - behoudens in geval van bijzondere omstandigheden, waarvan in deze zaak niet is gebleken - in strijd met de beginselen van een goede procesorde dat in hoger beroep voor het eerst wordt aangevoerd, dat zekerheidstelling niet kan plaatsvinden op grond van te geringe draagkracht. Immers, ook van een niet professionele procespartij mag worden verwacht dat op de toegezonden brieven wordt gereageerd door ofwel de gevraagde zekerheidstelling te verschaffen ofwel uiteen te zetten, waarom men hiertoe niet kan overgaan. Dat dit in andere zaken eerder is gedaan, maakt dat niet anders.
6. De betrokkene heeft binnen de daartoe gestelde termijn niet voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling en heeft evenmin in reactie op de toegezonden brieven aangegeven dat zij wegens onvoldoende financiële draagkracht geen zekerheid kon stellen. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat het niet tijdig voldoen aan de verplichting tot zekerheidstelling verschoonbaar is, heeft de kantonrechter - gezien artikel 11, derde lid, van de WAHV - de beroepen terecht niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat de opgelegde sancties in de visie van de betrokkene onjuist zijn, doet daaraan niet af.
7. Ten behoeve van de betrokkene overweegt het hof nog, dat uit het systeem van de wet, zoals dat besloten ligt in de artikelen 11 tot en met 13 van de WAHV, volgt, dat in geval van het niet of niet tijdig stellen van zekerheid de kantonrechter op het beroep kan beslissen zonder de betrokkene te horen (vgl. HR 3 maart 1992, VR 1992, 68). Nu de betrokkene geen zekerheid heeft gesteld heeft de kantonrechter er terecht van afgezien om de betrokkene ter zitting te horen.
8. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissingen van de kantonrechter bevestigen. Dat brengt mee dat het hof, net als de kantonrechter, niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sancties.
9. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissingen van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.