CBb, 07-03-2012, nr. AWB 11/604
ECLI:NL:CBB:2012:BW0651
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
07-03-2012
- Zaaknummer
AWB 11/604
- LJN
BW0651
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2012:BW0651, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07‑03‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig, Eerste en enige aanleg)
Uitspraak 07‑03‑2012
Inhoudsindicatie
grondslag bezwaar
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/604 7 maart 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Goes,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigden: mr. C.E.B. Haazen, drs. M. Star en D. Vogt, allen werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 28 juli 2011, bij het College binnengekomen op 29 juli 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 juli 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2011, waarbij verweerder appellants bedrijfstoeslag voor 2010 heeft vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het College heeft verweerder in de procedure met AWB-nummer 10/1108 verzocht om een nadere reactie ten aanzien van de vraag hoe hellende oppervlakten dienen te worden gemeten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling. Nu appellant dit ook aan de orde heeft gesteld in de onderhavige procedure en de zaken gelijktijdig ter zitting werden behandeld heeft het College de reactie van verweerder op dit verzoek eveneens aan appellant doen toekomen.
Op 25 januari 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij appellant met bericht van verhindering niet is verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1
Appellant heeft met het formulier "Gecombineerde opgave 2010" om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht. Op de Opgave gewaspercelen heeft hij 26 percelen - waaronder perceel 24 - ingevuld. Hiervan zijn achttien percelen aangekruist voor de aanvraag om bedrijfstoeslag. Perceel 24 heeft appellant hierbij echter niet aangekruist. In geschil is of verweerder in het bestreden besluit - waarin naar appellant stelt voor perceel 24 een onjuiste oppervlakte van 0,44 hectare is bevestigd - terecht niet is ingegaan op het verzoek van appellant om de oppervlakte van dit perceel te wijzigen.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de oppervlakte van perceel 24 geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag en de beslissing hierop. Aangezien een beslissing op bezwaar niet verder kan gaan dan hetgeen in het besluit waartegen het bezwaar zich richt is beslist, heeft verweerder de bezwaargronden die betrekking hebben op de oppervlakte van perceel 24 niet beoordeeld. Voorts is hij van mening dat dit perceel om dezelfde reden ook in deze beroepsprocedure niet aan de orde kan worden gesteld.
2.3
Appellant voert ter onderbouwing van zijn beroep, samengevat, aan dat de door verweerder geconstateerde oppervlakte van perceel 24 onjuist is. Appellant heeft uit zijn opgave voor het jaar 2011 opgemaakt dat verweerder voor dit perceel in 2010 een oppervlakte van 0,44 ha heeft geconstateerd. De juiste oppervlakte van dit perceel bedraagt echter 1,31 ha. Appellant voert hiertoe een aantal argumenten aan. Hoewel appellant dit perceel in 2010 niet heeft aangekruist voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten, is de oppervlakte hiervan wel van belang voor zijn mestplaatsingsruimte en andere regelingen, waaronder de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (hierna: SAN). Tot slot heeft verweerder appellant ten onrechte niet gehoord over zijn bezwaarschrift.
2.4.1
Het College overweegt dat het besluit in kwestie betrekking heeft op de vaststelling van appellants bedrijfstoeslag voor het jaar 2010. Verweerder heeft in het besluit op de aanvraag uitsluitend beslist over de door appellant voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten aangekruiste percelen. Een heroverweging in bezwaar kan niet verder gaan dan hetgeen in het besluit waartegen het bezwaar zich richt is beslist. De door appellant aangevoerde argumenten kunnen in het kader van de gevraagde heroverweging in bezwaar niet leiden tot een wijziging van de oppervlakte van perceel 24, omdat het besluit daarover geen beslissing inhoudt. Verweerder heeft derhalve naar het oordeel van het College het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Appellants betoog dat de oppervlakte van het perceel gevolgen kan hebben voor zijn aanvragen in het kader van andere regelingen - zoals de SAN - in het betreffende jaar maakt dit niet anders.
2.4.2
Appellants grief dat hij ten onrechte niet is gehoord deelt het College niet. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling komt naar voren dat van een kennelijk ongegrond bezwaar sprake is wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn, er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie en niet verwacht kan worden dat het horen nog van belang is voor het vaststellen van feiten en omstandigheden die op de beslissing van invloed zijn. Gelet op hetgeen in het bezwaarschrift naar voren werd gebracht mocht verweerder tot de conclusie komen dat van het horen kon worden afgezien. 2.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding op grond van artikel 8:75 Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. H.S.J. Albers en mr. M. de Mol, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld