Rb. Amsterdam, 25-11-2021, nr. 9440118
ECLI:NL:RBAMS:2021:7910
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
25-11-2021
- Zaaknummer
9440118
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2021:7910, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 25‑11‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 25‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Effectenlease. 6:43 BW. Toerekening/verrekening van reeds eerder door Dexia uitgekeerde bedragen en de berekening van de wettelijke rente.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9440118 EL 21-221
beschikking van: 25 november 2021
beschikking van de kantonrechter
i n z a k e
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V..
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Partijen hebben op 17 juni 2021 een gezamenlijk verzoek als bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend. Partijen hebben zich daarbij het recht voorbehouden om tegen deze beslissing in hoger beroep te komen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 oktober 2021.
[verzoeker] is niet verschenen maar wel mr. J. Both en mr. N. Jansma als zijn gemachtigden. Dexia is verschenen bij haar gemachtigden mr. M. Manders en mr. A.S. van Gein. De gemachtigden hebben het verzoek toegelicht, mr. Manders onder overlegging van een pleitnota.
Hierna is een datum voor beschikking bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De feiten
1. [verzoeker] heeft drie effectenlease-overeenkomsten gesloten met een rechtsvoorgangster van Dexia. Deze overeenkomsten zijn geëindigd met drie restschulden van in totaal € 27.443,76. Partijen hebben over de uit die overeenkomsten voortgevloeide schade geprocedeerd bij de rechtbank Limburg. Bij vonnis van 8 april 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:2753) heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verzoeker] in verband met die overeenkomsten heeft geleden. Over de omvang van de schade heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
4.15.
De als gevolg daarvan door [verzoeker] geleden schade, bestaande uit de door [verzoeker] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus dividenduitkeringen) en betaalde restschuld/het niet vergoede gedeelte van de betaalde restschuld dient Dexia te vergoeden. De gevorderde wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt, zijnde de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte van de schade. [verzoeker] heeft geen concreet bedrag ter zake van de schade gesteld. Dit moet echter inmiddels door partijen te begroten zijn.
Ook moet rekening gehouden worden met het fiscale voordeel dat door [verzoeker] is genoten,
2. In het dictum is, voor zover van belang het volgende opgenomen:
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [verzoeker] te betalen de door hem geleden schade, bestaande uit de door hem betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus dividenduitkeringen en het door [verzoeker] genoten fiscale voordeel ad € 1.864,60), vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de betaling daadwerkelijk is voldaan tot de dag van algehele voldoening.
3. Dexia heeft [verzoeker] in 2012 op basis van de zogenaamde Hof-formule 2/3 van de hiervoor bedoelde restschulden (in totaal € 18.295,84) vergoed, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. [verzoeker] heeft destijds van Dexia in totaal een bedrag van € 26.767,47 ontvangen.
Verzoek
4. Partijen verzoeken de kantonrechter te bepalen wat de door de kantonrechter beoogde en juiste wijze van toerekening/verrekening is van het reeds door Dexia in het verleden op basis van de Hof-formule aan [verzoeker] terugbetaalde gedeelte van de restschulden. Partijen hebben toegelicht dat de wijze waarop uitkeringen op basis van de Hof-formule moeten worden verrekend, een kwestie is die in veel meer zaken speelt en dat zij daarom belang hebben bij een uitspraak daarover.
Standpunten van partijen
5. [verzoeker] stelt zich primair op het standpunt dat Dexia in een geval als het onderhavige nog 1/3 deel van de restschuld dient te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en dat die wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment van de betaling van die restschuld aan Dexia tot het moment van de algehele voldoening door Dexia van de schade. In het geval van [verzoeker] betekent dat Dexia nog een bedrag van € 9.147,92 (1/3 van de restschulden) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2003, dient te voldoen. Als alternatieve berekeningswijze zou volgens [verzoeker] ook de volgende berekening kunnen worden gehanteerd: 100% van de restschulden vermeerderd met de wettelijke rente daarover, verminderd met de uitbetaling in 2012 inclusief de wettelijke rente, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, tot het moment van betaling van de volledige restschulden door Dexia. [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt nog gewezen op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8992.
6. Dexia meent daarentegen dat het reeds terugbetaalde gedeelte van de restschulden inclusief de wettelijke rente, volledig toegerekend moet worden aan de schadepost bestaande uit de door haar op grond van dit vonnis opeisbaar te betalen restschulden. Dexia meent dat zij daarom nog een bedrag van € 679,29 (€ 27.443,76 (=totaal aan restschulden) - € 26.767,47(= het bedrag betaald in 2012) verschuldigd was. Dit bedrag van € 679,29 heeft zij op 14 juli 2020 aan [verzoeker] voldaan. Dexia onderbouwt de door haar voorgestane wijze van berekenen met een beroep op het bepaalde in artikel 6:43 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het geval geen sprake zou zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6:43 eerste lid van het BW, dient volgens Dexia het reeds betaalde deel van de restschulden op grond van het bepaalde in artikel 6:43 tweede lid van het BW te worden toegerekend aan de door [verzoeker] betaalde inleg, als meest bezwarende verbintenis. Dexia meent dat de door haar voorgestane berekeningswijze ook aansluit bij wat de Hoge Raad heeft beoogd in de uitspraak van 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164. Zij heeft gewezen op 68 uitspraken van deze rechtbank waarin is uitgegaan van de door haar voorgestane wijze van verrekening, alsmede op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8985. Zij heeft voorts gesteld dat de gemachtigde van [verzoeker] pas in de loop van 2020 bezwaar is gaan maken tegen de door Dexia voorgestane berekeningswijze, nadat deze in het verleden is geaccepteerd.
7. Partijen hebben onderhavige kwestie voorgelegd aan de kantonrechter bij de rechtbank Amsterdam in het kader van het Landelijk Project Effectenlease, omdat deze kwestie kennelijk een soepele afwikkeling van een groot aantal zaken in de weg staat. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om in meer algemene zin dit geschilpunt tussen partijen te beoordelen.
8. Uitgangspunt is daarbij dat de betalingen die door Dexia in 2012 zijn verricht, zien op afrekeningen op basis van de Hof-Formule en derhalve betrekking hebben op vergoeding van 2/3 van de restschulden, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit brengt mee dat het beroep van Dexia op het bepaalde in artikel 6:43 eerste en tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet opgaat.
9. Artikel 6:43 BW luidt immers als volgt;
1. Verricht de schuldenaar een betaling die zou kunnen worden toegerekend op twee of meer verbintenissen jegens een zelfde schuldeiser, dan geschiedt de toerekening op de verbintenis welke de schuldenaar bij de betaling aanwijst.
2. Bij gebreke van zodanige aanwijzing geschiedt de toerekening in de eerste plaats op de opeisbare verbintenissen. Zijn er ook dan nog meer verbintenissen waarop de toerekening zou kunnen plaatsvinden, dan geschiedt deze in de eerste plaats op de meest bezwarende en zijn de verbintenissen even bezwarend, op de oudste. Zijn de verbintenissen bovendien even oud, dan geschiedt de toerekening naar evenredigheid.
10. Naar het oordeel van de kantonrechter moet de mededeling van Dexia dat de betalingen die in 2012 zijn verricht zien op vergoeding van 2/3 van de restschulden overeenkomstig de Hof-formule, worden aangemerkt als een aanwijzing door Dexia in de zin van artikel 6:43 eerste lid BW. Deze aanwijzing kan niet op een later moment door Dexia worden gewijzigd.
11.Hieruit volgt tevens dat het beroep van Dexia op het tweede lid van artikel 6:43 BW niet opgaat, omdat er sprake is van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6:43, eerste lid, BW.
12. Ook het beroep van Dexia op de uitspraak van de HR van 3 februari 2017 wordt verworpen. Deze uitspraak ziet op de mogelijkheid om bij de berekening van de schade, schadeposten vermeerderd met rente en voordelen uit een overeenkomst, vermeerderd met rente, met elkaar te verrekenen zodat alleen over een negatief saldo rente verschuldigd is. Een vergoeding op grond van de Hof-formule is niet als voordeel uit de overeenkomst aan te merken, zodat de uitspraak van de Hoge Raad in dit geval niet toepasbaar is.
13. Het voorgaande betekent dat, indien in het verleden een afrekening op grond van de Hof-formule heeft plaatsgevonden, en nadien blijkt dat Dexia het resterende 1/3 deel van een restschuld ook aan een afnemer is verschuldigd, Dexia nog 1/3 deel van de restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door de afnemer aan Dexia tot de voldoening door Dexia, dient te voldoen. Dat betekent in het geval van [verzoeker] dat Dexia ter zake de restschulden nog een bedrag van € 9.147,92, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor omschreven, was verschuldigd. Dat de gemachtigde van [verzoeker] in andere zaken in het verleden de door Dexia voorgestane berekeningswijze heeft geaccepteerd, en in het verleden andersluidende uitspraken zijn gedaan, maakt voorgaande niet anders.
14. Nu het niet aan deze kantonrechter is om in het geval van [verzoeker] een nadere beslissing te geven -in die zaak is immers al beslist door de kantonrechter bij de rechtbank Limburg-, wordt in algemene zin als volgt beslist.
BESLISSING
De kantonrechter:
verstaat dat in het geval een afnemer recht heeft op vergoeding van de gehele restschuld en in het verleden op grond van de Hof-formule een uitbetaling van 2/3 van de restschuld heeft plaatsgevonden, Dexia nog 1/3 deel van de restschuld dient te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door de afnemer aan Dexia tot het moment van voldoening door Dexia;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.