2457 / 2870
Rb. Rotterdam, 17-08-2016, nr. C/10/498273 / HA ZA 16-319
ECLI:NL:RBROT:2016:7245
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
17-08-2016
- Zaaknummer
C/10/498273 / HA ZA 16-319
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:7245, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑08‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 17‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Kredietovereenkomst met particulier. Geen sprake van schending zorgplicht bank.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/498273 / HA ZA 16-319
Vonnis van 17 augustus 2016
in de zaak van
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. als gevolg van fusie rechtsopvolgster onder algemene titel van de coöperatie U.A. COÖPERATIEVE RABOBANK RIJN EN VEENSTROMEN U.A.,
gevestigd te Woerden,
eiseres,
advocaat mr. M.T.C.A. Smets,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Coskun.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 2 juli 2014 en de daarin genoemde stukken,
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 14 juli 2016 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] heeft op 27 oktober 2010 met Rabobank een Overeenkomst Betaalrekening (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarbij ten gunste van [gedaagde] een betaalrekening is geopend. Daarbij is ook een ‘Krediet op Betaalrekening’ verstrekt met een maximum € 41.000,00 met een debetrente van 8,1% per jaar (hierna: het krediet). Voorwaarde voor het krediet was dat [gedaagde] maandelijks € 820,00 dan wel een lager bedrag indien minder krediet is gebruikt aan Rabobank diende te voldoen.
2.2.
Op de overeenkomst, waaronder het krediet, zijn de Algemene Bankvoorwaarden en de ‘Algemene voorwaarden voor betaalrekeningen en betaaldiensten van de Rabobank 2010 (versie II)’ van toepassing.
2.3.
In de brief van 1 juni 2012 is [gedaagde] door Rabobank in gebreke gesteld en verzocht om het achterstallige bedrag bij te schrijven of het volledige debetsaldo aan te zuiveren vóór 15 juni 2012, bij gebreke waarvan Rabobank zich het recht voorbehoudt het krediet te beëindigen en het volledige debetsaldo in één keer op te eisen. Hierop is geen (volledige) betaling ontvangen.
2.4.
Bij brief van 2 juli 2012 heeft Rabobank [gedaagde] gesommeerd de meer dan twee maanden betalingsachterstand uiterlijk vóór 15 juli 2012 aan te vullen, bij gebreke waarvan het krediet met onmiddellijke ingang wordt beëindigd en het opgenomen kredietbedrag met rente onmiddellijk en volledig wordt opgeëist. Hierop is wederom geen (volledige) betaling ontvangen.
2.5.
Rabobank heeft op 14 februari 2013 conservatoir beslag doen leggen op de onverdeelde helft van een onroerende zaak die voor de onverdeelde helft in eigendom toebehoorde aan [gedaagde] .
2.6.
[gedaagde] is op 9 september 2014 door de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is op 2 september 2015 bij gebrek aan baten opgeheven.
3. Het geschil
3.1.
Rabobank vordert, na vermeerdering van eis, om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 34.850,04, te vermeerderen met de contractuele rente van 8,1% per jaar over de hoofdsom van € 33.379,35 vanaf 1 februari 2013 tot aan de dag van algehele voldoening. Voorts vordert Rabobank de beslagkosten te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis is betaald, de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.337,93 vermeerderd met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis is betaald en ten slotte de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis is betaald.
3.2.
Rabobank legt aan haar vordering ten grondslag nakoming van de overeengekomen betalingsverbintenis.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] verweert zich met het betoog dat hij op grond van onrechtmatig handelen of wanprestatie niets aan Rabobank is verschuldigd, omdat Rabobank in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht als bank. Rabobank had het krediet nooit aan [gedaagde] moeten verstrekken.
4. De beoordeling
4.1.
Vast staat dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst, waarna het krediet door Rabobank is beëindigd en het opgenomen kredietbedrag met rente in zijn geheel ineens opeisbaar is geworden.
4.2.
[gedaagde] brengt tegen de vordering van Rabobank in stelling dat Rabobank door verstrekking van het krediet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht waardoor Rabobank een onrechtmatige daad heeft gepleegd dan wel sprake is van een tekortkoming.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak rust op banken tegenover particulieren een bijzondere, mede op de eisen van redelijkheid en billijkheid gebaseerde zorgplicht die strekt tot bescherming tegen onverantwoorde financiële risico’s, waaronder ook het verstrekken van kredieten valt. Deze zorgplicht vloeit voort uit de maatschappelijke positie van banken in samenhang met hun professionele deskundigheid. Zij strekt ertoe particulieren te beschermen tegen het geval van eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. De inhoud en reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.4.
In dit geval betreft het krediet een reguliere kredietovereenkomst waarbij een kredietsom met een maximale hoogte van € 41.000,00 is verstrekt. Uit de overeenkomst volgen duidelijke, in beginsel vaste maandelijkse betalingsverplichtingen en de daarbij behorende renteverplichtingen. Voorts staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat Rabobank voor het aangaan van het krediet met [gedaagde] zijn financiële behoefte heeft geïnventariseerd en daarbij heeft gekeken naar de inkomsten en de lasten van [gedaagde] op dat moment. Ook heeft Rabobank een BKR-toets uitgevoerd en beoordeeld of er voldoende ‘voeding’ was van de rekening in verband met de kredietverlening. In dit verband heeft Rabobank gesteld en is door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat aan de overeenkomst een onderhandse akte is gehecht en dat in die akte is vermeld dat [gedaagde] een vordering van € 52.000,00 had op een persoon in verband met een bedrijfsovername, met een aflossingsverplichting van € 1.450,00 per maand met ingang van maart 2010. Daaruit volgt, anders dan [gedaagde] betoogt, niet dat hij bij het aangaan van het krediet de financiële verplichtingen niet zou kunnen dragen, noch dat er twijfel was over zijn kredietwaardigheid. Rabobank heeft dus aan haar zorgplicht voldaan en verder onderzoek door Rabobank was gelet op het voornoemde niet noodzakelijk. Het verband dat [gedaagde] veronderstelt, en Rabobank bestrijdt, tussen de zorgplicht van Rabobank bij het aangaan van het krediet en zijn faillissement vier jaar na sluiting van het krediet, ziet de rechtbank, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet.
Bovendien is onvoldoende gesteld dat sprake is van een onrechtmatige daad en zelfs indien die zou vaststaan, brengt dat niet met zich dat [gedaagde] niet meer gehouden zou zijn tot nakoming van zijn verplichtingen jegens Rabobank. Ten slotte ontslaat de enkele tekortkoming van Rabobank [gedaagde] niet van zijn betalingsverplichting jegens Rabobank.
4.5.
De hoofdsom zal dus worden toegewezen.
4.6.
De door Rabobank gevorderde contractuele rente is niet betwist, zodat die zal worden toegewezen.
4.7.
Rabobank vordert de contractueel bedongen buitengerechtelijke kosten. Nu het verzuim vóór 1 juli 2012 is ingetreden, is de oude regeling voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing, waaronder het rapport Voor-werk II. In het onderhavige geval acht de rechtbank termen aanwezig om de bedongen buitengerechtelijke incassokosten op grond van het bepaalde in art. 242 Rv te matigen, en wel omdat de gestelde werkzaamheden deels zien op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling geacht wordt een vergoeding in te houden en ook de aard en de omvang van de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden de toewijzing van de gevorderde vergoeding niet rechtvaardigt. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden gematigd, en wel tot het in het rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire tarief van twee punten van het toepasselijk liquidatietarief in eerste aanleg, met een maximum van 15% van de hoofdsom en de tot de dagvaarding verschenen rente, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht. De rechtbank zal dan ook een bedrag van (2 x € 579,00 =) € 1.158,00 toewijzen.
4.8.
Voorts vordert Rabobank [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op (€ 64,95 + € 190,63 + € 589,00 =) € 844,58 voor verschotten en € 579,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 579,00). Dus in totaal € 1.423,58. De wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen als gevorderd.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 83,71
- griffierecht € 307,00 (€ 896,00 - € 589,00)
- salaris advocaat € 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.548,71
Het verlof voor het leggen van het beslag is gegeven vóór het aanbrengen van de onderhavige zaak. Rabobank heeft pas geruime tijd na het aanbrengen van de zaak, bij wijziging van eis, meegedeeld dat beslag is gelegd. Door deze handelswijze heeft de griffie geen rekening kunnen houden met het reeds betaalde griffierecht voor het gelegde beslag dat in mindering strekt op het geheven griffierecht in de hoofdprocedure. Nu deze kosten van € 589,00 dus nodeloos zijn veroorzaakt is op het griffierecht van deze procedure het voor het beslag betaalde griffierecht in mindering gebracht en blijven deze kosten voor rekening van Rabobank (art. 237 lid 1 Rv). De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als gevorderd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 34.850,04, te vermeerderen met de contractuele rente van 8,1% per jaar over het bedrag van € 33.379,35
met ingang van 1 februari 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 1.158,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag indien niet binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis is betaald tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 2.972,29, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag indien niet binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis is betaald tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑08‑2016