CRvB, 22-03-2023, nr. 21/1418 WTL
ECLI:NL:CRVB:2023:525
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
22-03-2023
- Zaaknummer
21/1418 WTL
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2023:525, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 22‑03‑2023; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑03‑2023
Inhoudsindicatie
De verstrekte doelgroepverklaring heeft de geldigheid behouden tot en met 31 december 2021. Er is geen wettelijk voorschrift aan te wijzen waaruit voortvloeit dat een verstrekte doelgroepverklaring LKV niet langer geldig is als een betreffende werknemer tijdens de looptijd van de doelgroepverklaring LKV door overgang van onderneming gaat werken voor een werkgever met een ander loonheffingsnummer. De in het bestreden besluit gehandhaafde weigering om een nieuwe doelgroepverklaring te verstrekken kan in stand blijven nu appellante daartegen geen gronden heeft aangevoerd.
21/1418 WTL
Datum uitspraak: 22 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 maart 2021, 20/3987 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
OVERWEGINGEN
1.1.
Op 1 januari 2019 heeft [naam] , handelende onder de naam [Naam B.V.] (hierna: de eenmanszaak), een arbeidsovereenkomst gesloten met [naam werknemer] (hierna: de werknemer). De werknemer ontvangt sinds 23 januari 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en is vanaf 21 november 2019 in dienst van appellante.
1.2.
Bij besluit van 29 mei 2019 heeft het Uwv aan de werknemer een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel (LKV) voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 verstrekt. Deze doelgroepverklaring LKV is gekoppeld aan het loonheffingsnummer van de eenmanszaak. Op 21 november 2019 is deze eenmanszaak ingebracht in de besloten vennootschap van appellante. Deze onderneming heeft een ander loonheffingsnummer. Het Uwv heeft met een brief van 10 maart 2020 aan appellante laten weten dat appellante geen rechten kan ontlenen aan de eerder afgegeven doelgroepverklaring LKV. Vervolgens heeft de accountant van appellante op 11 maart 2020 namens de werknemer een aanvraag om een doelgroepverklaring LKV bij het Uwv ingediend.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat de werknemer de aanvraag niet heeft gedaan binnen drie maanden na het begin van het dienstverband. Ook heeft het Uwv overwogen dat indien er sprake is van omzetting van rechtsvorm waarbij de werkzaamheden hetzelfde blijven er geen recht (meer) bestaat op een loonkostenvoordeel.
1.4.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 10 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de doelgroepverklaring LKV is gekoppeld aan het burgerservicenummer van de werknemer en aan het loonheffingsnummer van de eenmanszaak. De doelgroepverklaring is alleen geldig voor deze werkgever. Met de omzetting van de eenmanszaak naar een B.V., waarbij de werkzaamheden van de werknemer hetzelfde blijven, bestaat geen recht (meer) op een loonkostenvoordeel. Om in aanmerking te komen voor een loonkostenvoordeel moet er sprake zijn van een indiensttreding of een herplaatsing. Bij omzetting van een eenmanszaak naar een B.V. is er sprake van een overgang van onderneming. De overnemende werkgever zet in dat geval de arbeidsovereenkomst voort en is er geen sprake van een indiensttreding of een herplaatsing. De overnemende werkgever komt ook niet in aanmerking voor de resterende duur van het loonkostenvoordeel van de overdragende werkgever. De wet voorziet daar niet in. Voorts heeft het Uwv opgemerkt dat de aanvraag van de werknemer niet is gedaan binnen drie maanden na het begin van het dienstverband met appellante of herplaatsing van de werknemer in dit bedrijf. Het beroep van appellante op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet omdat er geen (zeer) onredelijke of onbillijke situatie ontstaat door het vasthouden aan de bestaande regelgeving.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor zover appellante zich op het standpunt stelt dat de aanvraag van de werknemer moet worden aangemerkt als een verzoek om verlenging van de eerder verstrekte doelgroepverklaring, appellante zich hiermee eigenlijk op het standpunt stelt dat zij vanaf 21 november 2019, de datum van overgang van onderneming, recht heeft op de resterende duur van het loonkostenvoordeel voor de werknemer, omdat zij niet als nieuwe werkgever kan worden aangemerkt. De rechtbank was van oordeel dat deze grond buiten de omvang van dit geding valt en door appellante in een procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst over het loonkostenvoordeel kan worden aangevoerd. De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) voorziet niet in een verlenging van een doelgroepverklaring LKV.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de aan de werknemer verstrekte doelgroepverklaring LKV binnen de toegekende looptijd van drie jaar heeft ingetrokken, omdat sprake is van overgang van onderneming en wijziging van het loonheffingsnummer. De beslissing van het Uwv om een doelgroepverklaring LKV door de overgang van onderneming aan de werknemer te ontzeggen leidt tot een onredelijke uitkomst voor zowel de werknemer, de werkgever als het Uwv zelf. De door appellante beoogde voorzetting van de arbeidsrelatie met de werknemer bij de overgang van onderneming rechtvaardigt een voortzetting van de doelgroepverklaring LKV volledig. Appellante verzoekt om met eventuele toepassing van maatstaven van redelijkheid en billijkheid te concluderen tot erkenning van de eerder afgegeven doelgroepverklaring LKV op naam van de werknemer en tot voortzetting van het eerder toegekende loonkostenvoordeel voor de resterende looptijd ten behoeve van appellante.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Ter zitting heeft het Uwv het bestreden besluit nader toegelicht en gesteld dat de eerder verstrekte doelgroepverklaring LKV door de wisseling van de werkgever, en daarmee samenhangend, de koppeling van de doelgroepverklaring LKV aan het loonheffingsnummer van de oorspronkelijke werkgever, niet langer geldig is. De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om aan de werknemer een nieuwe doelgroepverklaring LKV te verstrekken moet in die zin worden begrepen. Appellante heeft onderschreven dat de inzet van het geschil inderdaad de voortzetting van de geldigheid van de reeds verstrekte doelgroepverklaring LKV is en niet de aanvraag om een nieuwe doelgroepverklaring LKV. Door partijen is onderkend dat het niet het Uwv maar de Belastingdienst is die beslist over het recht op een loonkostenvoordeel. Het geschil is daarmee beperkt tot de vraag of de verstrekte doelgroepverklaring geldig is gebleven vanaf 21 november 2019, de datum van overgang van de onderneming, tot en met 31 december 2021.
4.3.
Ter zitting is door het Uwv erkend dat er geen wettelijk voorschrift is aan te wijzen waaruit voortvloeit dat een verstrekte doelgroepverklaring LKV niet langer geldig is als een betreffende werknemer tijdens de looptijd van de doelgroepverklaring LKV door overgang van onderneming gaat werken voor een werkgever met een ander loonheffingsnummer. Een nadere regeling met betrekking tot de geldigheid van de doelgroepverklaring, als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, laatste volzin, van de Wtl, is niet getroffen. In verweer bij de rechtbank en ter zitting is voor de regeling verwezen naar het Kennisdocument Wtl 2021 en de Nieuwsbrief loonheffingen 2018, uitgave 4, van 9 maart 2018 van de Belastingdienst. Dit zijn echter geen algemeen verbindende voorschriften, zodat daaraan niet kan worden ontleend dat de geldigheid van de doelgroepverklaring door een overgang van onderneming is komen te vervallen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt daarom en de vraag die in 4.2 is gesteld wordt bevestigend beantwoord. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover daarin is geoordeeld over de beperking van de geldigheid van de verstrekte doelgroepverklaring. Dat betekent dat deze de geldigheid heeft behouden tot en met 31 december 2021. De in het bestreden besluit gehandhaafde weigering om een nieuwe doelgroepverklaring te verstrekken kan in stand blijven nu appellante daartegen geen gronden heeft aangevoerd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 juni 2020 voor zover daarin tot beperking van de geldigheid van de verstrekte doelgroepverklaring is beslist en bepaalt dat deze de geldigheid heeft behouden tot en met 31 december 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 10 juni 2020;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 895,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M.L. Noort en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Winters
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 2.1 Wtl
Een werkgever kan in de loonaangifte een verzoek doen voor de volgende tegemoetkomingen:
(..)
b. loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer;
(...)
waarbij een uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft ingediend correctiebericht wordt opgevat als een in de loonaangifte gedaan verzoek.
Artikel 2.6 Wtl
1. Een werkgever die een verzoek als bedoeld in artikel 2.1 heeft gedaan, heeft recht op een loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer indien bij deze werkgever een werknemer in dienstbetrekking is die:
a. in de maand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking:
1°. recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of
2°. geen werknemer was als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onderdeel a, en op enig moment voorafgaand aan die maand in verband met ziekte of gebrek een belemmering heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en op enig moment binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking is gaan verrichten;
b. niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding in dienstbetrekking bij de werkgever is geweest; en
c. een geldige doelgroepverklaring als bedoeld in artikel 2.7 aan de werkgever heeft verstrekt.
2. Bij de toepassing van het eerste lid met betrekking tot een werknemer die binnen vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of na afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 24 van die wet of artikel 25, negende lid, van die wet, in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een werkgever en die:
a. volgens een arbeidskundig onderzoek op de dag, bedoeld in de aanhef, minder dan 35% arbeidsongeschikt is en niet in staat is tot het verrichten van arbeid bij de werkgever waarbij de werknemer op die dag in dienstbetrekking was; en
b. op de eerste dag van elf weken voorafgaand aan de dag, bedoeld in onderdeel a, geen dienstbetrekking had met een andere werkgever dan de werkgever, bedoeld in onderdeel a, tenzij de dienstbetrekking met die andere werkgever reeds bestond op de eerste dag van de wachttijd, bedoeld in de aanhef;zijn de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, niet van toepassing.
3. Het eerste lid is niet of niet langer van toepassing indien:
a. de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
c. de periode, bedoeld in artikel 2.8, voor deze werknemer is verstreken.
4. Met een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt gelijkgesteld een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering op grond van een wettelijk stelsel inzake sociale zekerheid van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel Zwitserland.
5. Voor de toepassing van dit artikel worden onderbrekingen van een dienstbetrekking tussen dezelfde werkgever en werknemer binnen de periode, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, geacht niet te hebben plaatsgevonden.
Artikel 2.7 Wtl
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt op verzoek van degene die een dienstbetrekking met een werkgever aangaat en, met inachtneming van artikel 2.6, derde tot en met vijfde lid, voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onderdelen a en b, of aan de voorwaarden, bedoel in artikel 2.6, tweede lid, een verklaring dat de aanvrager aan de genoemde voorwaarden voldoet. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de geldigheid van de doelgroepverklaring, bedoeld in de eerste volzin.
2. Indien artikel 2.6, vierde lid, van toepassing is, overlegt degene die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verzoekt om een doelgroepverklaring als bedoeld in het eerste lid gelijktijdig met dit verzoek een bewijs dat hij onmiddellijk voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op een uitkering als bedoeld in artikel 2.6, vierde lid. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nadere voorwaarden worden gesteld aan dit bewijs.
3. De werkgever bewaart de doelgroepverklaring, bedoeld in het eerste lid, bij de loonadministratie.
Artikel 2.8 Wtl
1. Een loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer wordt ten hoogste verstrekt over een aaneengesloten periode van drie jaar vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking tussen de werkgever en de werknemer waarbij aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.6, wordt voldaan.
2. Ingeval de periode waarin het loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer van toepassing is in de loop van een aangiftetijdvak begint of eindigt, wordt die periode verlengd met het buiten die periode vallende deel van het aangiftetijdvak waarin die periode begint, onderscheidenlijk eindigt.