Het is de rechtbank bekend dat de juiste term inmiddels Team Criminele Inlichtingen (TCI) is en niet meer Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE). Desondanks zal de rechtbank, omwille van de begrijpelijkheid, bij de bespreking van het verweer de afkorting ‘CIE’ gebruiken, nu ook de raadsman deze telkens gebruikt en deze term ook in de loop van de behandeling van de zaak telkens is gebruikt.
Rb. Limburg, 27-01-2015, nr. 03/700945-12
ECLI:NL:RBLIM:2015:573
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
27-01-2015
- Zaaknummer
03/700945-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2015:573, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 27‑01‑2015
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:2856
Uitspraak 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Moord en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. Veelheid aan letsels en wisseling van wapens; voorbedachte rade. Verdachte is volledig toerekeningsvatbaar. Niet meegewerkt aan psychologisch of psychiatrisch onderzoek. Rechtbank vermoedt op grond van aard van het feit wel een stoornis. Vrees dat verdachte opnieuw gewelddadige feiten zal plegen. Daarom een zeer lange gevangenisstraf (24 jaar). Eis van OvJ (20 jaar) niet afdoende. Wetverwijzingen: 157 en 289 Sr.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700945-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2015
in de strafzaak tegen
[naam verdachte 2],
geboren te [naam verdachte 1],
wonende te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. A.S. van der Biezen, advocaat, kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 11 december 2013, 6 en 7 februari 2014, 20 en 17 juni 2014, 17 september 2014, 15 december 2014 en 15 januari 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte - met uitzondering van verdediging en verdachte op 11 december 2013 - hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Op 11 december 2013 heeft in de loods aan de [adres] 7 te Maastricht (verder: de loods) een schouw plaatsgevonden. Daarbij was de officier van justitie aanwezig. De verdachte en zijn raadsman hebben zich voor die gelegenheid schriftelijk afgemeld.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [naam slachtoffer] heeft vermoord dan wel [naam slachtoffer] heeft gedood;
Feit 2: brand heeft gesticht door het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] in brand te steken, waardoor levensgevaar voor anderen dan wel gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
3. De voorvragen
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft bepleit dat er in het dossier aanwijzingen te vinden zijn die erop duiden dat het slachtoffer [naam slachtoffer] voor politie en justitie als CIE-informant dan wel burgerinfiltrant optrad. De moordenaar(s) van [naam slachtoffer] zou(den) dan ook in die hoek gezocht moeten worden. De officier van justitie heeft geweigerd deze stelling, na herhaaldelijk verzoek, verder te onderzoeken dan wel openheid van zaken te geven op dit punt, aldus de raadsman. Naar de mening van de raadsman is aannemelijk dat [naam slachtoffer] door twee mannen elders is vermoord en is teruggebracht naar de loods. De rechtbank begrijpt het verweer zo dat die twee mannen gezocht zouden moeten worden in de hoek van personen over wie [naam slachtoffer] aan de CIE informatie zou hebben verschaft.
Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat de officier van justitie bij de opsporing in de onderhavige zaak slechts oog heeft gehad voor belastend materiaal en onvoldoende onderzoek heeft gedaan met betrekking tot ontlastend materiaal.
Gelet op het voorgaande is naar de mening van de raadsman het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM geschonden.
Primair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij tussenvonnis te beslissen dat alsnog het hoofd van de Criminele Inlichtingen Eenheid (verder: CIE)1.en de mogelijk betrokken CIE-runners van [naam slachtoffer] als getuigen worden gehoord. Ook zou het CIE-dossier met betrekking tot [naam slachtoffer] aan het procesdossier moeten worden toegevoegd.
Subsidiair heeft hij bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vervolging dient te worden verklaard wegens schending van artikel 6 EVRM.
De officier van justitie heeft, in reactie op dit verweer, aangegeven dat zij alles in het werk heeft gesteld om de aanknopingspunten die door de verdachte zijn aangedragen over een ‘alternatief scenario’ verder te onderzoeken. Gedurende het onderzoek heeft zij telkens alle mogelijke scenario’s voor ogen gehouden. Desondanks kwam verdachte steeds als enige verdachte in beeld. De officier van justitie is daarom van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM. De officier van justitie acht het horen van de gevraagde getuigen en het toevoegen van het CIE-dossier dan ook niet noodzakelijk. Het verweer zou moeten worden verworpen.
De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
Verdachte is tijdens het politieonderzoek in deze zaak langdurig en vaak verhoord. In totaal heeft hij 11 verklaringen afgelegd. De inhoud van die verklaringen verschilt aanzienlijk, maar de rode draad in alle verklaringen is dat verdachte niets weet over de moord op zijn beste vriend [naam slachtoffer] en dat hij op geen enkele manier betrokken is bij de moord, het verstoppen van het lichaam van [naam slachtoffer] of de brand in de loods in Maastricht. Over de dag waarop verdachte [naam slachtoffer] voor het laatst in levende lijve heeft gezien heeft hij wisselend verklaard (van woensdag 5 december 2012 tot vrijdag 7 december 2012), maar in ieder geval is hij pas op maandag 10 december 2012 weer in de loods in Maastricht geweest. Omdat hij [naam slachtoffer] niet kon vinden heeft hij toen contact opgenomen met [naam slachtoffer] vader, waarna het slachtoffer als vermist werd opgegeven. Kort gezegd, was verdachte net zo verbaasd toen het levenloze lichaam van [naam slachtoffer] uiteindelijk op zondag 16 december 2012 werd gevonden in de tuin achter de loods, als de politie.
Ter terechtzitting bij de inhoudelijke behandeling van 6 en 7 februari 2014 heeft verdachte een andere verklaring afgelegd. Deels achter gesloten deuren heeft hij verteld over de gebeurtenissen rond het weekend van 8 en 9 december 2012. Zo heeft hij opnieuw verklaard op welk moment hij de loods heeft verlaten (op vrijdagochtend 7 december), op welk moment hij naar de omgeving van Utrecht is gereisd (op vrijdagmiddag 7 december), waar hij toen heeft verbleven (bij [ex vriendin verdachte]) en op welk moment hij weer terug naar de loods is gereisd (op zondagochtend 9 december 2012). Vervolgens heeft hij beschreven hoe hij het levenloze lichaam van het slachtoffer in de loods heeft aangetroffen, welke handelingen hij vervolgens met dat lichaam heeft verricht (onder meer het plaatsen van het lichaam in de tuin achter de loods) en wat hij daarna, na het verlaten van de loods, heeft gedaan. Ook heeft hij tijdens de zitting van 7 februari 2014 achter gesloten deuren, in vrij algemene bewoordingen, beschreven vanuit welke hoek het slachtoffer mogelijk bedreigd werd en wie verantwoordelijk zou(den) kunnen zijn voor de dood van het slachtoffer, zonder daarbij een naam of namen van de mogelijke daders te noemen. Kort samengevat was de strekking van deze verklaring dat [naam slachtoffer] al jaren CIE-informant was, dat zijn runner [naam runner] uit Driebergen was en dat zijn status als CIE-informant een rol speelt bij de moord. Hij heeft voorts aangegeven dat hij wel meer namen kon noemen, maar dat hij dat pas zou doen, als er met hem gesproken zou worden over bescherming.
Dat de officier van justitie in de fase van het politieonderzoek geen nader onderzoek heeft gedaan naar het scenario dat thans door (de raadsman van) verdachte wordt geschetst, kan weinig verbazing wekken. Verdachte heeft in deze fase zeer wisselend verklaard, zoals de rechtbank ook op 21 maart 2014 al overwoog: “Mochten alternatieve scenario’s niet zijn onderzocht, dan is dat op zich wel door de rechtbank te begrijpen omdat verdachte bij de politie steeds verschillende verklaringen heeft afgelegd.”
Uit de brief van de officier van justitie van 19 mei 2014 en haar toelichting daarop tijdens de terechtzitting van 23 mei 2014 blijkt echter dat het onderzoeksteam ook in deze fase rekening heeft gehouden met alternatieve scenario’s en dat het ‘CIE-scenario’ ook de revue is gepasseerd.
Op de terechtzitting van 21 maart 2014 heeft de rechtbank verder overwogen dat de informatie die verdachte op 6 en 7 februari 2014 heeft verschaft, een onderzoek naar alternatieve scenario’s rechtvaardigt. De officier van justitie heeft vervolgens opdracht gekregen om aan te geven welke alternatieve scenario’s al waren onderzocht en voor zover dat niet was gebeurd, eventueel alsnog nader onderzoek te doen. Dat heeft de officier van justitie vervolgens gedaan. De (summiere) aanknopingspunten die de verdachte in zijn verklaring van 6 en met name 7 februari 2014 heeft gegeven, en die onderzocht konden worden, zijn door de officier van justitie nader onderzocht. Immers, daarna zijn processen-verbaal van verhoor van [ex vriendin verdachte] (de (ex-)vriendin van verdachte), de vader van het slachtoffer en de moeder van verdachte aan het dossier toegevoegd. Zij zijn allen nader bevraagd op punten die de verdachte in zijn verklaringen van 6 en 7 februari 2014 noemde. Ook is nader onderzoek verricht aan de computer van [ex vriendin verdachte], waarvan verdachte in het bewuste weekend (8 en 9 december 2012) gebruik zou hebben gemaakt. Er is nieuw DNA-onderzoek verricht, de gangen van het slachtoffer zijn in de politiesystemen nagegaan en de officier van justitie heeft de verschillende alternatieve scenario’s beschreven die zij bij de opsporing voor ogen heeft gehouden en die in het opsporingsonderzoek aan bod zijn gekomen. Tenslotte is de enige naam die verdachte kon noemen, namelijk die van de vermeende CIE-runner van [naam slachtoffer], de heer [naam runner], in de politiesystemen onderzocht. Het blijkt om een reguliere agent te gaan die betrokken was bij een verhoor van verdachte in een andere zaak. Andere ‘hits’ heeft deze naam niet opgeleverd.
Verdachte heeft verklaard dat de CIE mogelijk over informatie beschikt die relevant is voor de vraag wie [naam slachtoffer] heeft gedood. Er zou, zo begrijpt de rechtbank verdachte, in het verleden sprake zijn geweest van een ripdeal, waarbij in ieder geval [naam slachtoffer] betrokken was. De moordenaar(s) van [naam slachtoffer] zou(den) gevonden kunnen worden in de hoek van mensen die bij die ripdeal beroofd zijn. Desgevraagd heeft verdachte aangegeven dat hij zelf ook weet of in ieder geval vermoedde wie die mensen zijn, maar dat hij pas namen wil noemen als hem bescherming wordt geboden.
De rechtbank stelt voorop dat het primair verdachte is die in deze zaak duidelijkheid kan verschaffen. Hij doet dat echter niet. Dat is een keuze die verdachte zelf maakt. Die keuze brengt echter niet mee dat die informatie dan ‘dus’ maar van de CIE moet komen. Het verzoek tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting om het hoofd van de CIE en de vermeende CIE-runners van [naam slachtoffer] te horen dan wel het CIE-dossier over [naam slachtoffer] aan het procesdossier toe te voegen, wordt om die reden reeds afgewezen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting van 20 juni 2014, achter gesloten deuren, verklaard heeft dat het motief van de moord niet is gelegen in het feit dat het slachtoffer CIE-informant was. Daaraan doet niet af dat de raadsman van verdachte vervolgens heeft opgemerkt dat verdachte met deze laatste opmerking bedoelde dat de dood van [naam slachtoffer] niets te maken heeft met verraad van personen aan de CIE. De CIE was nauw betrokken omdat de CIE [naam slachtoffer] informatie had gegeven over de op handen zijnde drugsaankomst, aldus de raadsman. De rechtbank overweegt verder dat bovendien uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2014 blijkt dat “van het slachtoffer [naam slachtoffer], buiten de CIE-informatie als gerelateerd in het eindproces-verbaal met nummer 2012140122 contra de verdachte [naam verdachte 1] geen andere CIE-informatie bekend is”. Tegen die achtergrond ontbreekt de noodzaak om medewerkers van de CIE te horen en/of het CIE-dossier toe te voegen aan de stukken, zoals de rechtbank ook op 20 juni 2014 al overwoog. Hetgeen de raadsman bij pleidooi heeft aangevoerd, heeft daar geen verandering in gebracht.
Zoals hierboven reeds aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in deze zaak zelf duidelijkheid kan verschaffen, maar hij kiest ervoor om dat niet te doen. Het nadere onderzoek dat de officier van justitie naar aanleiding van de verklaring van verdachte van met name 7 februari 2014 heeft gedaan, ondersteunt zijn verklaring niet. De rechtbank heeft er meerdere malen bij verdachte op aangedrongen om de officier van justitie een handvat te geven voor nader onderzoek. De rechtbank heeft verdachte daar zelfs in beslotenheid gelegenheid toe gegeven en expliciet aan verdachte voorgehouden dat verder onderzoek “staat of valt met wat hij over de onderhavige zaak wenst te zeggen”.2.Nu verdachte weigert man en paard te noemen, kan aan de officier van justitie niet het verwijt worden gemaakt dat zij onvoldoende onderzoek heeft verricht. Verder heeft de rechtbank in het procesdossier en in hetgeen op de terechtzittingen naar voren is gekomen geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat de officier van justitie ontlastende informatie niet heeft willen onderzoeken dan wel dat de officier van justitie onvoldoende of eenzijdig (nader) onderzoek heeft verricht. Van strijd met het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces is dan volgens de rechtbank ook geen sprake. Als gevolg hiervan zal het verweer, strekkende tot het niet ontvankelijk verklaren van de officier van justitie in haar vervolging, worden verworpen.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair, in die zin dat verdachte het slachtoffer [naam slachtoffer] in de loods heeft vermoord, bewezen kan worden verklaard. Volgens de officier van justitie heeft verdachte vervolgens in die loods opzettelijk brand gesticht door het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] in brand te steken. De officier van justitie acht echter te weinig bewijs in het dossier voorhanden om bij deze brandstichting gemeen gevaar voor personen bewezen te verklaren. Zij vordert daarom partiële vrijspraak van dit onderdeel. Wel kan volgens haar brandstichting met gemeen gevaar voor goederen bewezen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman stelt dat [naam slachtoffer] werd gedood omdat hij CIE-informant/burgerinfiltrant was. Dat hij
CIE-informant/burgerinfiltrant was blijkt uit het Whatsapp-gesprek dat hij kort voor zijn dood voerde met [C.K.]. Zijn telefoon, waarmee de door hem met de CIE-runners gevoerde gesprekken werden opgenomen, werd kort voor zijn dood gestolen. De aangifte die [naam slachtoffer] hiervan heeft gedaan, bevindt zich in het dossier. Verdachte heeft verklaard dat hij die opgenomen CIE-gesprekken heeft beluisterd en daaruit heeft begrepen waar [naam slachtoffer] mee bezig was. [naam slachtoffer] vreesde voor zijn leven en heeft zijn CIE-activiteiten kennelijk met de dood moeten bekopen.
Volgens de raadsman is het slachtoffer elders door (twee) anderen vermoord en in brand gestoken en is zijn stoffelijk overschot daarna teruggebracht naar de loods. Hiervoor zijn volgens de raadsman meerdere concrete aanwijzingen in het dossier. Zo heeft een getuige twee mannen zien sjouwen met iets zwaars richting de loods. In de loods is DNA gevonden van onbekende personen. De loods zag er volgens de technisch rechercheurs niet uit als een ‘plaats delict’. Er werd op de begane grond van de loods geen bloedspattenpatroon aangetroffen dat past bij het – blijkens het letsel – op [naam slachtoffer] uitgeoefende extreme geweld en het daarmee samenhangende omvangrijke bloedverlies. In de kelder van de loods bevond zich geen lichaamsvet dat past bij het verbranden van een stoffelijk overschot. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat [naam slachtoffer] geen roet had ingeademd en dat de schoenen van verdachte niet betrokken waren bij een brandproces.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat aan de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] geen enkele waarde kan worden gehecht. Zij werden afgelegd nadat in de media al volop aandacht was besteed aan de vermissing van [naam slachtoffer], de vondst van een stoffelijk overschot bij de loods en het vermoeden en de latere bevestiging dat dit de vermiste [naam slachtoffer] was, alsmede de arrestatie van verdachte. Ook hadden [naam getuige 1] en [naam getuige 2] al volop contact met elkaar voordat zij hun verklaringen aflegden en konden zij dus hun verklaringen op elkaar afstemmen. Als hun verklaringen al betrouwbaar zouden zijn, dan kunnen deze slechts als steunbewijs dienen, terwijl het hoofdbewijs afwezig is, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Op dinsdag 11 december 2012 werd door [naam benadeelde partij 2] aangifte gedaan van vermissing van zijn zoon [naam slachtoffer]. [naam slachtoffer] beantwoordde volgens hem al vijf dagen zijn telefoon (06-[gsm nummer]) niet meer. Hij verbleef de laatste tijd in een loods aan de [adres] in Maastricht.
Naar aanleiding van deze melding werd door de politie nader onderzoek verricht. Op 11 december 2012 troffen verbalisanten in de loods een portemonnee aan met daarin diverse pasjes. Naast deze portemonnee lag het rijbewijs van [naam slachtoffer]. Op 14 december 2012 werd de loods voor de tweede maal door verbalisanten betreden. De loods bestaat uit een begane grond en een kelder. Op de begane grond is een keukenblok en een trap die toegang geeft tot de kelder. Op de begane grond lag op een stoel de – al eerder aangetroffen – portemonnee met daarnaast het rijbewijs van het slachtoffer.3.Op het aanrecht van de keuken lag een gsm, die in beslag werd genomen.4.De kelder bleek zwart geblakerd te zijn. Op de keldervloer troffen de verbalisanten een brandplek aan met resten van verbrand materiaal, een gesmolten vettige substantie en grote bloedvlekken. Vanaf deze brandplek was er een sleepspoor van bloed richting de trap.5.
Bij het forensisch onderzoek dat vervolgens werd ingesteld in de loods, werden op de vloeren, muren en op diverse voorwerpen en plaatsen bloedsporen aangetroffen en in beslag genomen.6.Op enkele traptreden, de trapleuning en op de houten panelen, waarmee de onder- en zijkant van de metalen keldertrap is afgewerkt, alsmede op de onder aan de trap gesitueerde penant van een steunbalk werden ook bloedsporen aangetroffen. Op een van de traptreden werden haren in het bloed aangetroffen. Vanaf de keldertrap liep een bloedspoor op de keldervloer in de richting van de brandhaard in de kelder. In en direct rondom deze brandhaard werden glasresten en onderdelen (vermoedelijk van een TL-buis en –armatuur), alsmede versmolten kunststof (vermoedelijk van een rode jerrycan) aangetroffen. Ook werd een witte kunststof draaidop aangetroffen, die mogelijk afkomstig is van een jerrycan, alsmede haren, textiel- en vezelresten en een aanzienlijke hoeveelheid bloed. In twee hoeken van de kelder werden verschillende rechtstandig gevallen bloeddruppels aangetroffen. Vóór de brandhaard en rechts van het bloedspoor werd op de vloer een met bloed geplaatst fragment van een schoenzoolafdruk aangetroffen.
Tegen het plafond van de kelder is TL-verlichting aangebracht. Direct boven de brandhaard ontbraken de TL-buizen uit drie armaturen. Deze armaturen waren beroet. Van een armatuur waren de kunststof inklemuiteinden gesmolten c.q. door de hitte vervormd. Op de vloer onder deze armaturen werd een geringe hoeveelheid glasscherven aangetroffen. Het plafond en de muren in de kelder waren beroet. De sterkste beroeting bevond zich in en rondom de brandhaard.7.
In de loods werden onder meer aangetroffen en in beslag genomen een elektrische kookplaat, een onderdeel van een fitnessapparaat8.en een boutenschaar.9.Het onderdeel van het fitnessapparaat bestaat uit een gebogen metalen buis, deels voorzien van een zwarte schuimlaag. Aan een uiteinde van de buis werd bloed aangetroffen aan de buitenzijde en aan de binnenzijde van de buis.10.Gelet op de vreemde vorm van het voorwerp neemt de rechtbank hierna volgend een foto daarvan op in dit vonnis.
Afbeelding bemonstering onderdeel fitnessapparaat11.
Door een speurhond brandversnellende middelen werd een melding gemaakt bij de brandhaard op de keldervloer. Van het in en rondom de brandhaard aangetroffen gesmolten plastic en van de betonnen keldervloer werden monsters genomen.12.
Uit onderzoek is vast komen te staan dat het laatste levensteken van [naam slachtoffer] een telefoongesprek met zijn oom, de heer [naam oom slachtoffer], was. Dit was op 6 december 2012 rond 11.00 uur. In dit gesprek meldde [naam slachtoffer] zijn oom dat hij geld nodig had. De dagen daarvoor had [naam slachtoffer] hem ook al veelvuldig gebeld en gesms’t en daarbij gevraagd om geld. [naam oom slachtoffer] had tijdens die eerdere telefoongesprekken het gevoel dat [naam slachtoffer] de verzoeken om geld kreeg voorgelegd door een ander. Tijdens een telefoongesprek dat op 5 december 2012 werd gevoerd wist [naam oom slachtoffer] zeker dat er iemand zat mee te luisteren omdat [naam slachtoffer] hem toen bedankte dat hij hem geld wilde geven. [naam oom slachtoffer] had echter duidelijk tegen hem gezegd dat hij geen geld van hem zou krijgen.13.Uit verder onderzoek is gebleken dat het nummer (06-[gsm nummer]) waarmee [naam slachtoffer] belde voor de laatste keer gebruikt is op 6 december 2012 rond 19.50 uur. Er was toen een uitgaand gesprek van 15 seconden naar [naam oom slachtoffer]. De telefoon bevond zich toen in de geografische omgeving van de loods, en zeer waarschijnlijk in de loods. Daarna is de telefoon niet meer gebruikt en zijn inkomende oproepen niet beantwoord en inkomende berichten niet gelezen.14.De telefoon waarin een simkaart zat met dit nummer is in de loods aangetroffen.15.
4.3.2
Omschrijving loods
Op 11 december 2013 heeft in de loods een schouw plaatsgevonden. De loods bestaat uit twee verdiepingen. De bovenverdieping is te betreden door een deur en door een schuifpoort gelegen aan de [adres] 7 te Maastricht. Aan de tegenovergestelde zijde is een klein keukenblok aanwezig naast een afgesloten wasruimte met douche en toilet. Aan de linkerzijde, vanaf de schuifpoort gezien, bevindt zich een vaste trap die leidt naar de benedenverdieping. Wanneer de trap wordt afgedaald, komt men aan de achterzijde van de loods, direct onder de wasruimte, in de benedenverdieping terecht. Hier bevindt zich links een groot draai-/kiep raam waardoor de tuin van de woning aan de [adres] 59A-B te betreden is. Direct achter dit raam bevindt zich een kleine put en een betonnen trapje van een aantal treden naar de tuin. De tuin aan de [adres] ligt ongeveer een meter hoger dan het draai-/kiepraam. De tuin van de woning aan de [adres] 59A-B is geheel ommuurd en derhalve alleen bereikbaar via de woning aan de [adres] 59A-B en het draai-/kiepraam in de loods.
4.3.3
Aantreffen stoffelijk overschot
Op 16 december 2012 werd in de aan de loods grenzende tuin van het perceel [adres] 59A-B te Maastricht een stoffelijk overschot aangetroffen dat werd geïdentificeerd als [naam slachtoffer].16.[naam slachtoffer] bleek op een niet natuurlijke manier om het leven te zijn gekomen.17.Zijn stoffelijk overschot werd buiten achter het draai-/kiep raam van de benedenverdieping van de loods aangetroffen in de daar aanwezige put. Op het stoffelijk overschot lagen een slaapzak, enkele gebroken TL-buizen, twee kunststof afvalbakken en een deksel van een afvalbak. Vastgesteld werd dat de TL-buizen beroet waren. Op een van de TL-buizen werd een vingerafdruk aangetroffen en veiliggesteld.18.In de loods, aan de binnenzijde van het draai-/kiepraam, werden twee vingerafdrukken aangetroffen, en wel in het roet op de bovenste horizontale stijl.19.
4.3.4
Vaststelling letsel en doodsoorzaak
Op het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] werd door een patholoog sectie verricht. Bij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de bevindingen van twee radiologen. De patholoog, dr. [naam patholoog], relateert dat het lichaamsoppervlak vrijwel geheel thermisch was beschadigd met verkolen van de huid en weke delen en splijten van de huid.20.Uit het radiologisch onderzoek blijkt dat er uitgebreide tekenen zijn van uitwendig inwerkend geweld, met aanwijzingen voor meerdere letsels op het hoofd, breuken van het neusbeen, de nek, verschillende ribben, beide pinken en de rechter kleine teen. Er zijn uitgebreide onderhuidse vochtophopingen, het meest waarschijnlijk bloedingen, over een groot deel van de rug. Er is opvallend weinig bloed in het hart en de bloedvaten.21.Patholoog [naam patholoog] beschrijft dat het slachtoffer als gevolg van meermalen toegebracht heftig botsend geweld op het hoofd en het gezicht, bijvoorbeeld door slaan en/of stompen met een hard voorwerp, huidscheuren, huidkneuzingen en onderhuidse bloeduitstortingen heeft opgelopen. Hierbij waren de neus en het schedeldak gebroken. Op de kruin van het slachtoffer, in de behaarde hoofdhuid, werden drie ruwrandige huidletsels aangetroffen. Rechts in de behaarde hoofdhuid werd een halvemaanvormige huidverscheuring gezien. Op de rechter onderarm en de linker handrug werden eveneens diezelfde letsels aangetroffen. Op het achterhoofd van [naam slachtoffer] waren vier ruwrandige huidletsels. Het linkeroor was een zogenaamd bloemkooloor. Het rechteroor vertoonde verschrompeling en littekenvorming. Tevens was hier sprake van een onderhuidse bloeduitstorting. De patholoog beschrijft verder dat als gevolg van heftig uitwendig inwerkend geweld op de romp, bijvoorbeeld door compressie/schoppen/stompen, sprake was van een ribbreuk, kneuzing van de rechterlong, verscheuren van de linker nier, alsmede kneuzing van lever, milt en alvleesklier. Er was zeer veel bloed verloren in de weke delen van de romp en het kleine bekken. De kneuzingen in de organen toonden een beginnende weefselreactie passend bij ontstaan enkele uren voor het overlijden. Op de rug waren vier typische scherp omschreven zwartbruine plekken in de vorm van een moer van circa 3,5 x 2,5 cm. Deze thermische rugletsels zijn door meermalen toegepast uitwendig inwerkend botsend en/of samendrukkend geweld met een voorwerp, mogelijk een moer of iets dergelijks, ontstaan. Uit microscopisch onderzoek bleek dat dit voorwerp/deze voorwerpen enkele uren voor de dood mogelijk in verhitte toestand tegen de rughuid gelegen is/zijn geweest dan wel aangehouden/geduwd/geslagen. Er was hierbij sprake van beginnende weefselreactie passend bij een ontstaan enkele uren voor het overlijden, waarschijnlijk meer dan 4 à 6 uren. De breuken van de kleine teen en beide pinken zijn minder dan 24 uur voor het overlijden ontstaan. De slijmvliezen van de luchtwegen waren macroscopisch en microscopisch niet thermisch beschadigd, er was geen roet in de luchtwegen. Er zijn dus volgens de patholoog geen aanwijzingen dat [naam slachtoffer] nog in leven was op het moment van de thermische schade/brand aan het lichaam.22.Het overlijden van [naam slachtoffer] kan goed worden verklaard door massaal bloedverlies en daardoor opgetreden algehele weefselschade, en door zuurstofgebrek op weefselniveau. De patholoog concludeert dat het slachtoffer om het leven is gekomen als gevolg van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend heftig botsend geweld op het lichaam.23.
4.3.5
Onderzoek vingerafdrukken
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de beide vingerafdrukken aan de binnenzijde van het draai-/kiepraam in de loods, waarachter het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] werd aangetroffen, alsmede de vingerafdruk op het gebroken glas van een TL-buis, dat bovenop de slaapzak lag waarmee het stoffelijk overschot was afgedekt, van (de linker middelvinger van) verdachte zijn.24.
4.3.6
Letsels in combinatie met in de loods aangetroffen voorwerpen
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op de boutenschaar, die werd aangetroffen in de loods, bloed van [naam slachtoffer] aanwezig was. Op het handvat van die boutenschaar werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van twee personen (zijnde [naam slachtoffer] en verdachte).25.
Ten aanzien van de thermisch beschadigde huid, ontstaan door bij leven opgelopen inwerkend uitwendig mechanisch stomp botsend of samendrukkend geweld in combinatie met thermisch geweld, in de vorm van een zeskantige moer op de rug van het slachtoffer, stelt het NFI dat de patronen van deze letsels zeer goed passen bij de boutenschaar die in de loods werd aangetroffen.26.
Ten aanzien van de halvemaanvormige huidverscheuringen/huidletsels op het hoofd van het slachtoffer heeft forensisch onderzoek uitgewezen dat deze “mogelijk” passen bij letsel dat is ontstaan doordat het slachtoffer op zijn hoofd is geslagen met het onderdeel van het fitnessapparaat, dat in de loods werd aangetroffen.27.Op dit onderdeel werd eveneens bloed van het slachtoffer aangetroffen en een DNA-profiel (DNA-nevenkenmerk) dat overeenkomt met dat van verdachte.28.Het bloedspoor van [naam slachtoffer] is aangetroffen op de plaatsen aangeduid als #1 en #3. De sporen van verdachte zijn aangetroffen op het schuimrubberdeel op de plaatsen aangeduid als #4 en #5 (zie foto opgenomen onder ‘inleiding’).
Ook de breuk in het schedeldak van het slachtoffer is onderzocht in combinatie met het onderdeel van het fitnessapparaat. Op het zachte weefsel op het stukje schedel zijn grijze metaalachtige deeltjes aangetroffen. Het is aannemelijk dat deze deeltjes afkomstig zijn van het voorwerp waarmee de beschadiging in het schedeldeel is gemaakt. De laklaag van het aangetroffen onderdeel van het fitnessapparaat heeft een uiterlijk en samenstelling die overeenkomt met die van de deeltjes die zijn aangetroffen op het stukje schedeldeel. Conclusie van het NFI is dat de resultaten van het onderzoek meer passen bij de hypothese dat de aangetroffen microsporen in de schedel van het slachtoffer afkomstig zijn van het onderdeel van het fitnessapparaat dan dat die sporen afkomstig zijn van een willekeurig ander voorwerp.29.
Ook op de binnenzijde van de in de loods aangetroffen dop van een jerrycan werd DNA (DNA-nevenkenmerk) van verdachte aangetroffen.30.Op het lichaam,31.op het versmolten stuk plastic dat in de buurt van de brandhaard lag en rond de brandhaard32.werden componenten aangetroffen die van motorbenzine afkomstig zijn.33.
4.3.7
Telefoongegevens verdachte en pintransacties
Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 februari 2014 verklaard dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer: 06-[gsm nummer]. Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon met dit nummer op 6 december 2012 tussen 12:22 uur en 12:47 uur in de geografische omgeving van de loods was, meer waarschijnlijk in de loods. ’s Middags bevond de telefoon zich in het centrum en enkele buitenwijken van Maastricht.34.Dit wordt bevestigd door bevindingen met betrekking tot het gebruik van de pinpas van het slachtoffer. Uit dit onderzoek en uit camerabeelden is gebleken dat verdachte die middag met de pinpas van het slachtoffer op verschillende plaatsen in Maastricht heeft gepind.35.
Verder is uit het telecomonderzoek gebleken dat de telefoon die verdachte in gebruik had op 6 december 2012 tussen 16.57 uur en 19:01 uur opnieuw in de geografische omgeving van de loods was, meer waarschijnlijk in de loods. Om 23.43 uur werd er nog naar de telefoon gebeld, maar kwam geen contact tot stand omdat er werd doorgeschakeld naar de voicemailbox. Waar de telefoon zich op dat moment bevond is niet duidelijk geworden. De rechtbank gaat er vanuit dat het toestel op dat moment uitgezet is en verdachte zich derhalve de gehele nacht in de loods heeft bevonden. Immers, op 7 december 2012 rond 8:40 uur straat de telefoon weer aan in Maastricht, waarna vanaf 12.41 uur de telefoon zich van Maastricht naar Wijk bij Duurstede verplaatste. De laatste keer dat het telefoonnummer 06-[gsm nummer] werd gebruikt was op 7 december 2012 om 16:22 uur in Wijk bij Duurstede.36.
4.3.8
De verklaringen van de getuigen [naam getuige 3], [naam getuige 4], [naam getuige 2] en [naam getuige 1]
Getuige [naam getuige 3] heeft op 28 februari 2014 bij de rechter-commissaris, en eerder al bij de politie op 10 januari 2013, verklaard dat hij op zondag 9 december 2012 tussen 19.00 en 20.00 uur werd gebeld door verdachte. Verdachte verzocht hem om hem op te halen en naar Utrecht, naar zijn vriend [naam getuige 1], te brengen. Omdat [naam getuige 3] geen auto had, belde hij zijn vriend [naam getuige 4]. Samen hebben zij verdachte vervolgens bij de flat van verdachtes vriendin [ex vriendin verdachte] in Wijk bij Duurstede opgehaald en afgezet bij de woning van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] in Utrecht. Tijdens de rit naar Utrecht gedroeg verdachte zich gespannen en opgefokt. Zo zong hij bijvoorbeeld steeds mee met een liedje van 2Pac waarin de zinsnede: “It wasn’t me” voorkwam. Dat deed hij normaal nooit. Verdachte vertelde hun dat ze moesten opletten, omdat er binnenkort iets in de krant zou komen te staan. Ook nam hij uitgebreider afscheid van hen dan normaal. Toen ze in Utrecht reden en een politieauto achter hen reed, bukte verdachte zich en dook hij weg.37.
Getuige [naam getuige 4] heeft bij de rechter-commissaris op 28 februari 2014 en eerder bij de politie op 8 januari 2013, een met die van [naam getuige 3] overeenkomende verklaring afgelegd. Ook hij verklaarde dat verdachte vertelde dat er binnenkort iets gevonden zou worden dat de kranten zou halen. Toen ze verdachte vroegen wat hij daarmee bedoelde, zei hij: “It wasn’t me”. Wat [naam getuige 4] verder was opgevallen was dat verdachte zich achter een stoel probeerde te verstoppen toen een politieauto hen passeerde. Verdachte nam op een erg opvallende manier afscheid van hen, hij zei onder meer: “Misschien zie ik jou later nog wel, pas goed op jezelf. Vertrouw niemand, zelfs je eigen schaduw niet.”38.
Getuige [naam getuige 1] heeft op 11 november 2013 bij de rechter-commissaris en eerder bij de politie op 3 januari 2013, verklaard dat hij op donderdag 6 december 2012 een “paranoia telefoontje” van verdachte kreeg. Verdachte riep heel veel, maar vertelde weinig. Hij begon gelijk te ‘flippen’, zei dat hij veel van hem hield en dat er iets ergs was gebeurd en als er iets ergs was gebeurd, dan was hij bij [naam getuige 1]. Op zondagmiddag 9 december zag hij dat hij van hetzelfde nummer als waarmee hij op 6 december door verdachte werd gebeld, een
sms-bericht had gekregen. In dit bericht stonden vier Spaanse woorden. De enige die wel eens Spaanse woorden gebruikte, is verdachte. Later die dag werd hij gebeld door zijn vriend [naam getuige 2] met de mededeling dat hij naar huis moest komen. [naam getuige 2] woont in hetzelfde huis als [naam getuige 1], in Utrecht. Toen hij thuis kwam trof hij verdachte aan in de kamer van [naam getuige 2], die ook aanwezig was. Verdachte vertelde hun toen dat hij in de problemen zat, dat hij iemand dood had gemaakt in een loods in Maastricht. Hij was erg emotioneel. Verder vertelde hij dat hij het lichaam in de fik gestoken had, en dat hij zelf zwart was geweest van de roet. De schoenen die hij droeg had hij gelijk na het gebeuren in de buurt weggegooid. Toen [naam getuige 1] aan verdachte vroeg waar hij het moordwapen had gelaten, zei hij: “Right here” en liet hij zijn vuisten aan hen zien. [naam getuige 2] en hij zeiden hem dat ze geen verwondingen aan zijn handen zagen, waarop verdachte antwoordde dat hij sterke handen had. Verder vroeg verdachte hun of hij eventueel tegen de politie mocht zeggen dat hij op donderdagavond, 6 december 2012, tussen 18.00 en 21.00 uur bij hen in Utrecht was aangekomen en was blijven slapen. [naam getuige 2] had toen gezegd dat hij die avond ergens was geweest en daarom niet kon zeggen dat verdachte bij hem was geweest. Verdachte vertelde tevens dat het niet vreemd was als zijn DNA zou worden aangetroffen op het lichaam van de persoon die hij had dood gemaakt, omdat deze persoon en hij altijd samen waren en deze persoon ook gebruik maakte van de loods. Die loods stond op naam van hem en het slachtoffer. Ook zouden er geen braaksporen zijn bij de loods. Het pand zat op slot en de door hem vermoorde persoon lag binnen, dit was gunstig voor hem, zo vertelde verdachte hen. [naam getuige 1] verklaarde dat hij toen zei dat dit juist niet gunstig was voor verdachte omdat de vermoorde persoon dan kennelijk voor een bekende van hem open gedaan zou hebben. Dit werd door verdachte op enig moment bevestigd. [naam getuige 1] verklaarde verder dat hij op een gegeven moment had aangegeven dat hij even weg wilde om weed te gaan kopen, maar dat hij geen geld had. Verdachte gaf hem daarop een pinpas, waarop de naam [naam slachtoffer] stond. [naam getuige 1] weigerde die pinpas. Verdachte vertelde verder dat hij de simkaart van zijn telefoon in de woning van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] door de wc had gespoeld. Hij zou de bijbehorende telefoon nog laten verdwijnen. Op voorstel van [naam getuige 1] gaf verdachte vervolgens die telefoon aan [naam getuige 1], waarna [naam getuige 1] die telefoon zelf door midden heeft gebroken en ergens in het water heeft gegooid. Diezelfde avond, 9 december 2012, is verdachte met een taxi naar Wijk bij Duurstede vertrokken. Verdachte vroeg toen nogmaals aan [naam getuige 1] of hij kon vertellen dat verdachte die avond bij hem was geweest. Voor [naam getuige 1] was het duidelijk dat hij hiermee de avond van 6 december 2012 bedoelde.
Nadat [naam getuige 1] had gelezen dat [naam slachtoffer] als vermist was opgegeven, heeft hij nog met verdachte gesproken. Dat was op een zaterdag, de dag voordat verdachte werd aangehouden. Verdachte vertelde hem toen dat hij de persoon die hij had dood gemaakt al 30 keer een pistool in de mond had gezet, maar nooit iets gedaan had. Hij had die persoon nu per ongeluk dood geslagen. Hij was al verhoord door de politie, maar hoefde niet te blijven. Hij had tegen de politie gezegd dat hij op 6 december 2012 bij [naam getuige 1] was geweest. [naam getuige 1] zei toen dat dat niet kon, omdat hij toen niet thuis was geweest, maar bij zijn vriendin was blijven slapen. Daarop vroeg verdachte hem of hij niet kon verklaren dat verdachte bij [naam getuige 1] had geslapen. Verdachte had hem verder verteld dat de persoon die hij had vermoord in het tweede gedeelte van het pand zou liggen, waar eigenlijk alleen de huisbaas toegang had. Verdachte zou daar echter ook toegang hebben. Hij was de maandag daarvoor nog bij het pand geweest en had daar op de toegangsdeur geklopt, was om het pand gelopen en was daarbij door studenten gezien.39.
Getuige [naam getuige 2] heeft op 11 november 2013 bij de rechter-commissaris en eerder bij de politie op 3 januari 2013, verklaard dat verdachte op zondag 9 december 2012 bij hem in Utrecht aan de deur kwam. Hij gedroeg zich vreemd en gestrest en ijsbeerde de hele tijd door de kamer. Hij zei dat er iets vreselijks gebeurd was in de loods in Maastricht en dat er iemand gevonden zou worden. Hij was in gevecht geweest met het slachtoffer en had daarna geprobeerd om de boel in brand te steken. Hij was zo zwart als roet naar buiten gekomen. De sleutel van het pand had hij expres binnen gelaten. Hij had de trein naar Utrecht gepakt. Verdachte had verder aan [naam getuige 1] en hem gevraagd of zij konden zeggen dat hij die donderdag daarvoor bij hen was geweest. [naam getuige 2] had toen gezegd dat dat niet kon, omdat hij die donderdag ergens anders was geweest.40.
4.3.9
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft op verschillende momenten verklaringen afgelegd. Op 10 december 2012 belde hij naar de politie met de mededeling dat zijn kennis, zijn vennoot en kameraad met wie hij een bedrijf heeft, al vier dagen spoorloos is. Hij was zelf bij de loods in Maastricht geweest. Hij was voor een afspraak in Keulen geweest en de vermiste persoon was daar, ondanks afspraak, niet verschenen. Verder gaf hij aan dat hij net vijf uur in de trein had gezeten en daarom niet eerder had gebeld.41.De afspraak in Keulen en de verklaring dat verdachte daardoor vijf uur in de trein had gezeten, bleek later te zijn gelogen, gelet op de bevindingen uit het telecommunicatieonderzoek.
Op 16 december 2012 werd verdachte aangehouden en op die dag en de daarop volgende dagen veelvuldig gehoord. De rechtbank merkt op dat bij bestudering van deze verhoren opvalt dat verdachte zijn verklaring veelvuldig aanpast wanneer hij wordt geconfronteerd met onderzoeksbevindingen die zijn eerdere verklaringen tegenspreken. Verdachte verklaart op punten warrig en onsamenhangend. De inhoud van de verklaringen verschilt aanzienlijk, maar de rode draad in alle verklaringen is dat verdachte niets weet over de moord op [naam slachtoffer] en dat hij op geen enkele manier betrokken is bij de moord, het verstoppen van het lichaam van [naam slachtoffer] of de brand in de loods in Maastricht. Over de dag waarop verdachte [naam slachtoffer] voor het laatst in levende lijve heeft gezien heeft hij wisselend verklaard (variërend van woensdag 5 december 2012 tot vrijdag 7 december 2012), maar in ieder geval is hij pas op maandag 10 december 2012 weer in de loods in Maastricht geweest. Omdat hij [naam slachtoffer] niet kon vinden heeft hij toen contact opgenomen met [naam slachtoffer] vader en de politie.
Uiteindelijk heeft verdachte ter terechtzitting van 6 en 7 februari 2014, deels achter gesloten deuren, weer een andere verklaring over de dood van [naam slachtoffer] en hetgeen is voorgevallen rondom het weekend van 8 en 9 december 2012 gegeven. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op vrijdagochtend 7 december 2012 de loods heeft verlaten en naar Utrecht (Wijk bij Duurstede) is gereisd. Dat was de laatste keer dat hij contact had met [naam slachtoffer]. Zondag 9 december 2012 is hij teruggereisd naar de loods. Hij kwam daar rond 12.00 of 13.00 uur aan. Toen hij de loods binnenging, hing er een vreemde mist. In de kelder van de loods deed het licht het niet. Op de keldervloer trof hij het levenloze lichaam van [naam slachtoffer] aan. Hij heeft naar eigen zeggen nog geprobeerd om hem te reanimeren. Vervolgens heeft hij geprobeerd het lichaam naar boven te brengen, maar dat lukte niet. In blinde paniek heeft hij daarna het lichaam - gewikkeld in een slaapzak - achter het draai-/kiepraam gedumpt, met rommel afgedekt en heeft hij de loods verlaten om weer naar Utrecht (Wijk bij Duurstede) af te reizen. Op vragen van de rechtbank heeft verdachte aangegeven dat hij vermoedt dat de dood van [naam slachtoffer] te maken heeft met een mislukte ripdeal, waar [naam slachtoffer] en verdachte bij betrokken waren. Verdachte en [naam slachtoffer] hadden via de CIE gehoord over een op handen zijnde levering van drugs en zij hebben die drugs kunnen bemachtigen. Uiteindelijk is dit in de kringen rondom die partij drugs bekend geworden. Hierna werd [naam slachtoffer] ernstig bedreigd. Ook verdachte vreest om die reden nu ook nog voor zijn leven. Hij wil daarom geen namen noemen van de mensen van wie hij vermoedt dat ze meer weten van of betrokken zijn bij de moord op [naam slachtoffer].
4.3.10
Conclusie van de rechtbank
Tijdstip van overlijden
Op basis van de hiervoor weergegeven resultaten van het forensisch en telecomonderzoek, in onderling verband, stelt de rechtbank vast dat [naam slachtoffer] op donderdag 6 december 2012 moet zijn overleden. Na die dag is er geen telefonisch contact meer geweest door of met [naam slachtoffer]. Daarbij betrekt de rechtbank ook het gegeven dat verdachte aan [naam getuige 1] en [naam getuige 2] heeft gevraagd of hij tegen de politie mocht zeggen dat hij op donderdagavond, 6 december 2012, tussen 18.00 en 21.00 uur bij hen in Utrecht was en het “paranoia telefoontje” dat [naam getuige 1] die donderdag van verdachte kreeg. Gelet op de bevindingen van de patholoog en de radiologen stelt de rechtbank tevens vast dat [naam slachtoffer] voor zijn dood langdurig en ernstig is mishandeld.
Plaats delict
Dat het mishandelen en doden van [naam slachtoffer] in de loods heeft plaatsgevonden, leidt de rechtbank af uit het aantreffen van de bloedsporen van het slachtoffer in de loods in combinatie met het aantreffen van de boutenschaar en het onderdeel van het fitnessapparaat, waarvan is vastgesteld dat hiermee, naar alle waarschijnlijkheid, de letsels bij het slachtoffer zijn toegebracht. De pleegplaats is aldus Maastricht.
Aanwezigheid verdachte
Uit de telecomgegevens en de gegevens van de pintransacties leidt de rechtbank af dat verdachte op 6 december 2012 vrijwel de gehele dag in en rondom de loods was. Overigens heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij die dag in en rondom de loods was.
Betrokkenheid verdachte
Gelet op de verklaringen van de getuigen [naam getuige 4], [naam getuige 3], [naam getuige 2] en [naam getuige 1], in samenhang bezien met de aangetroffen vingerafdrukken van verdachte op het kozijn van het
draai-/kiepraam en op de TL-buis die op het lichaam van het slachtoffer lag en in combinatie met het aangetroffen DNA van verdachte op de boutenschaar, het onderdeel van het fitnessapparaat en de binnenkant van de dop van mogelijk een jerrycan, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die het slachtoffer op 6 december 2012 dermate ernstig heeft mishandeld dat deze daardoor uiteindelijk is overleden.
Opzet en voorbedachte raad
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij het slachtoffer per ongeluk had doodgeslagen. Het verwijt aan verdachte is evenwel dat hij [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gedood. Dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [naam slachtoffer], leidt de rechtbank af uit het feit dat de mishandelingen van [naam slachtoffer] zeer divers waren en zijn toegebracht met meerdere ‘wapens’. Door iemand op zo’n manier zo ernstig te mishandelen wordt willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte [naam slachtoffer] opzettelijk heeft gedood.
De vraag is dan nog of dit met voorbedachte raad is gebeurd. Daarvoor moet vaststaan dat de verdachte zich heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om het slachtoffer te doden en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad (het doden van het slachtoffer) en zich daarvan rekenschap te geven. Als vaststaat dat die gelegenheid er was, dan is het volgens vaste jurisprudentie en behoudens contra-indicaties redelijk aan te nemen dat verdachte van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Uit de verschillende letsels die aan [naam slachtoffer] zijn toegebracht, en het gebruik van diverse ‘wapens’ leidt de rechtbank af dat verdachte op meer dan één moment de gelegenheid heeft gehad om na te denken over wat hij aan het doen was. Hij kon zich dus beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen. De veelheid van handelingen en het tijdsverloop sluiten daarom naar het oordeel van de rechtbank uit dat verdachte handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Ten aanzien van het bestaan van eventuele contra- indicaties is de rechtbank niets gebleken.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte [naam slachtoffer] met voorbedachte raad heeft gedood en dus vermoord heeft.
Motief
Ten aanzien van het motief voor de moord komen uit het dossier verschillende suggesties naar voren, zoals een geldschuld van [naam slachtoffer] aan verdachte, of verraad door [naam slachtoffer] van verdachte aan de politie. De rechtbank heeft echter geen eenduidig motief kunnen achterhalen waarom verdachte [naam slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Brandstichting
Gelet op de vaststelling dat het lichaam van [naam slachtoffer] vrijwel geheel thermisch beschadigd was en op het lichaam42.en rond de brandhaard43.componenten aangetroffen zijn die van motorbenzine afkomstig zijn, alsmede gelet op het rapport van patholoog [naam patholoog] die verklaard heeft dat er geen aanwijzingen zijn dat het slachtoffer nog in leven was op het moment van de brand aan het lichaam, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] in de periode van 6 december 2012 tot en met 7 december 2012 in (de loods in) Maastricht met behulp van een vluchtige stof (motorbenzine) in brand is gestoken.
Gelet op het aantreffen van het DNA van verdachte op de binnenzijde van de dop van mogelijk een jerrycan en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer], na diens dood, in brand heeft gestoken.
Ten laste gelegd is dat die brand (levens)gevaar voor personen en/of algemeen gevaar voor goederen heeft opgeleverd. In de onderhavige zaak is het de rechtbank niet gebleken dat ten tijde van de brand in de loods en/of de belendende percelen personen (anders dan verdachte) aanwezig waren dan wel zich konden bevinden. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken voor zover het gaat om het (levens)gevaar voor personen.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met algemeen gevaar voor goederen. In de ruimte waar hij het stoffelijk overschot in brand heeft gestoken was een elektriciteits- en gasinstallatie aanwezig en in de constructie van de loods, alsmede in de afwerking van de loods is veelvuldig hout gebruikt.
4.3.11
De verweren van de verdediging
Bij de bespreking van de verweren die door en namens verdachte zijn gevoerd, merkt de rechtbank het volgende op.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 6 en 7 februari 2014 aangegeven dat hij op zondag 9 december 2012 in de loods is geweest en dat hij daar het verkoolde lichaam van [naam slachtoffer] heeft aangetroffen. Strikt genomen is dit geen ‘alternatief scenario’ dat om weerlegging vraagt, nu het immers niets zegt over wat er op donderdag 6 december 2012 in de loods is gebeurd. Anders gezegd: zelfs als het waar zou zijn dat verdachte op zondag 9 december 2012 in de loods is geweest en daar vervolgens het lichaam van [naam slachtoffer] heeft verborgen, dan sluit dit nog niet uit dat hij óók betrokken is geweest bij de moord zelf op donderdag 6 december 2012. Omdat tijdens de behandeling van de zaak ter zitting uitvoerig stil is gestaan bij dit ‘scenario’ van verdachte, zal de rechtbank er desondanks kort op ingaan.
Scenario verdachte
De rechtbank acht het ‘scenario’ zoals dat door verdachte wordt geschetst volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tot aan de terechtzitting van 6 en 7 februari 2014, bijna 15 maanden na zijn aanhouding, ontkend dat hij na 6 of 7 december 2012 in de loods is geweest. Het lijkt erop alsof verdachte, nadat hem eenmaal duidelijk was geworden dat bepaalde onderzoeksresultaten, zoals de beroete vingerafdrukken van verdachte die zijn aangetroffen op het kozijn van het draai-/kiepraam en op de TL-buis die op het lichaam van [naam slachtoffer] lag om uitleg ‘schreeuwden’, een verklaring heeft bedacht, die in overeenstemming is met die onderzoeksresultaten. Een verklaring echter die op punten zo bizar voorkomt dat de rechtbank er geen geloof aan kan hechten. Zo kan de rechtbank geen enkele reden bedenken waarom verdachte het levenloze lichaam van zijn beste vriend zou verplaatsen (en zelfs achter een raam dumpen), wanneer hij niets met de dood van [naam slachtoffer] te maken zou hebben. Ook de verklaring over het aantreffen van het lichaam en de reanimatie komen op de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig over. Uit het dossier blijkt duidelijk dat het lichaam van [naam slachtoffer] dusdanig verbrand en verminkt was, dat het er bij de rechtbank niet in wil dat verdachte het slachtoffer heeft aangetroffen, “zag dat het niet goed met hem ging” en heeft geprobeerd hem te reanimeren. Bij dit alles neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte in 11 verhoren bij de politie steeds afwisselend heeft verklaard en op punten, zoals de verklaring dat hij in Keulen was geweest en 5 uur in de trein had gezeten, aantoonbaar heeft gelogen. Kort gezegd verwijst de rechtbank de verklaring van verdachte zoals hij die op 6 en 7 februari 2014 ter zitting heeft afgelegd naar het rijk der fabelen.
Alternatief scenario raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van een daadwerkelijk alternatief scenario: [naam slachtoffer] is door derden elders vermoord en daarna naar de loods gebracht. In dit ‘scenario’ heeft verdachte geen enkele betrokkenheid bij de moord, het verbergen van het lichaam of het in brand steken daarvan. Het motief voor de moord, zo begrijpt de rechtbank, zou dan gelegen zijn in het optreden van [naam slachtoffer] als CIE-informant dan wel burgerinfiltrant.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de aangehaalde onderbouwing van de raadsman grotendeels door de hierboven weergegeven bewijsmiddelen en bewijsconstructie wordt tegengesproken. De rechtbank heeft hiervoor immers weergegeven op basis van welke bewijsmiddelen zij tot de conclusie komt dat verdachte nu juist wel (en als enige) betrokken was bij de moord en het in brand steken van het lichaam van [naam slachtoffer].
Ook hier geldt evenwel dat de rechtbank op enkele punten zal ingaan, nu het de kern van het verweer van de verdediging betreft en er op de verschillende zittingen veel aandacht is besteed aan dit verweer, onder meer ten aanzien van de mogelijke betrokkenheid van de CIE en op het punt van een ‘andere plaats delict’.
Betrokkenheid CIE
Zoals eerder is verwoord, heeft de verdachte ter zitting van 20 juni 2014 (achter gesloten deuren) verklaard heeft dat het motief van de moord niet is gelegen in het feit dat het slachtoffer CIE-informant was, maar in een (mislukte) ripdeal. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat verdachte betrokken was bij de CIE, anders dan het Whatsapp-gesprek tussen [naam slachtoffer] en [C.K.]. Dat gesprek staat geheel op zichzelf en niet is vast te stellen is of het daadwerkelijk het slachtoffer [naam slachtoffer] was die aan dit gesprek deelnam. Verdachte maakte bijvoorbeeld ook veelvuldig gebruik van de telefoon van [naam slachtoffer], zo blijkt uit het dossier. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2014 dat “van het slachtoffer [naam slachtoffer], buiten de CIE-informatie als gerelateerd in het eindproces-verbaal met nummer 2012140122 contra de verdachte [naam verdachte 1], geen andere CIE-informatie bekend is”.
De stelling dat [naam slachtoffer] CIE-informant was berust verder enkel op de verklaring van verdachte dat dit zo was. Dat is voor de rechtbank volstrekt onvoldoende om een en ander als vaststaand feit aan te nemen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat betrokkenheid van de CIE in de onderhavige zaak volstrekt onaannemelijk is.
Andere plaats delict?
De rechtbank heeft zich verder afgevraagd of er in het dossier aanwijzingen te vinden zijn dat het slachtoffer elders is vermoord. Die aanwijzingen vindt de rechtbank niet.
De raadsman heeft aangevoerd dat er getuigen zijn die in het weekend van 8 december 2012 twee mannen bij de loods hebben zien slepen met iets zwaars. De rechtbank begrijpt het zo dat dit in de visie van de verdediging dus het elders vermoorde lichaam van [naam slachtoffer] zou moeten zijn geweest. Dat dit verweer echter niet op kán gaan, blijkt bij juiste lezing van de verklaring van getuige Bremen. Zij heeft verklaard dat zij heeft gezien dat twee personen iets van de loods wegdragen. Dat past niet in de stelling van de raadsman dat het lichaam van het slachtoffer naar de loods toe zou zijn gebracht.
Ook het ontbreken van lichaamsvet rond de brandhaard in de loods zou volgens de raadsman een aanwijzing zijn dat het slachtoffer niet in de loods in brand is gestoken. Ook deze stelling wordt door de bewijsmiddelen in het dossier tegengesproken. Verbalisanten beschrijven immers dat zij op 14 december 2012 een gesmolten vettige substantie in en rond de brandhaard aantreffen.
Overige omstandigheden
Verder zouden volgens de raadsman de schoenen van verdachte geen sporen van een brandproces bevatten. Reden waarom zou moeten worden aangenomen dat verdachte niets met de brand te maken heeft gehad. Hoewel juist is dat de inbeslaggenomen schoenen van verdachte geen sporen van een brandproces bevatten, is de daaraan gekoppelde conclusie van de raadsman zeker niet per definitie waar. Immers verdachte heeft tegen getuige [naam getuige 1] gezegd dat hij de schoenen die hij bij het doden en in brand steken van het slachtoffer droeg, meteen daarna in de buurt had weggegooid. Dat op de bij hem inbeslaggenomen schoenen geen sporen zijn aangetroffen, kan dan ook geen bevreemding wekken.
Betrokkenheid derden al dan niet samen met verdachte?
De raadsman heeft in dit verband onder meer gewezen op het feit dat in de loods en op verschillende voorwerpen in de loods DNA-sporen van meerdere, onbekende mannen zijn aangetroffen. Die omstandigheid op zich maakt evenwel niet dat sprake zou zijn van meerdere betrokkenen bij de moord. Verdachte heeft zelf verklaard dat meerdere personen de loods in de maanden voorafgaand aan 6 december 2012 hebben bezocht.
De raadsman heeft nog betoogd dat het onmogelijk is om in je eentje het slachtoffer op te tillen en achter het raam te plaatsen. De rechtbank overweegt in dit verband dat [naam slachtoffer] 65 kilo woog en een tenger postuur had. Dit in tegenstelling tot het stevige postuur van verdachte. Uit de forensische onderzoeken blijkt dat het lichaam van [naam slachtoffer] in ieder geval een deel van de ‘route’ van de brandhaard naar de trap en deels terug naar het raam, over de vloer moet zijn gesleept. Dit ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank eerder de stelling dat verdachte alleen heeft gehandeld, dan dat er sprake was van meerdere daders. In het laatste geval is immers lastig voorstelbaar waarom het lichaam niet de hele ‘route’ is opgetild in plaats van gesleept, hetgeen sporen nalaat.
Verdachte heeft vrijwel direct na de moord aan [naam getuige 2] en [naam getuige 1] verteld wat er in de loods was gebeurd. Diverse details van wat hij hun destijds heeft verteld, blijken later te kloppen. Hij heeft daarbij echter op geen enkel moment gewag gemaakt van betrokkenheid van (een) derde(n). Overigens ook niet van betrokkenheid van de CIE of mensen van wie hij en het slachtoffer een partij drugs zouden hebben geript.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman en gelet op al hetgeen op de zittingen is besproken, heeft de rechtbank zich ook nog afgevraagd of er aanwijzingen zijn dat verdachte weliswaar op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de moord en/of het in brand steken van het lichaam van [naam slachtoffer], maar dat hij dit niet alleen heeft gedaan. Dat zou immers, bij de tenlastelegging zoals die er nu ligt, waarin wordt uitgegaan van het alleen plegen en geen medeplegen is opgenomen, een omstandigheid zijn die tot vrijspraak zou moeten leiden.
Ook voor die stelling heeft de rechtbank evenwel geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen.
Al met al, acht de rechtbank het alternatieve scenario van de verdediging, inhoudende dat sprake is geweest van meerdere, andere daders en een andere plaats delict niet aannemelijk. In het dossier zijn hiervoor geen aanwijzingen te vinden, louter tegenargumenten. Reden waarom dit verweer wordt gepasseerd.
De geloofwaardigheid van de getuigen [naam getuige 4], [naam getuige 3], [naam getuige 2] en [naam getuige 1]
Door de raadsman is de geloofwaardigheid van de verklaringen van de getuigen [naam getuige 4], [naam getuige 3], [naam getuige 2] en [naam getuige 1] betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de onderhavige zaak al veelvuldig in de media was geweest en er, met name in Wijk bij Duurstede, een geruchtenstroom op gang was gekomen, vóórdat deze getuigen zijn gehoord. Dat heeft volgens de raadsman hun verklaringen beïnvloed.
De rechtbank heeft de verklaringen van [naam getuige 4], [naam getuige 3], [naam getuige 2] en [naam getuige 1] in onderlinge samenhang bezien. Daarbij valt op dat de verklaringen in chronologie op elkaar aansluiten en op punten zeer gedetailleerd zijn. Met name de uitgebreide verklaring van [naam getuige 1] wordt op diverse punten in het dossier ondersteund.
In zijn algemeenheid merkt de rechtbank op dat diverse details in de verklaring van [naam getuige 1] later blijken te kloppen met de bevindingen van het opsporingsonderzoek. Bevindingen die op het moment van afleggen van de verklaring van [naam getuige 1] nog niet bekend waren. Zo heeft [naam getuige 1] verklaard dat verdachte tegen hem gezegd heeft dat hij zijn simkaart door het toilet had gespoeld. [naam getuige 1] heeft vervolgens de telefoon van verdachte weggegooid. Dit komt overeen met de bevindingen van het telecomonderzoek waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte voor het laatst gebruikt is op vrijdag 7 december 2012 en dat het nummer rond dat weekend uit de lucht is gegaan. Ook de datum en het tijdstip van het ‘alibi’ dat verdachte volgens [naam getuige 1] aan hem vroeg (donderdag 6 december 2012 tussen 18.00 en 21.00 uur) lijkt te passen bij het moment waarop, naar het oordeel van de rechtbank, het slachtoffer moet zijn overleden. De verklaring van [naam getuige 1] wordt bovendien op onderdelen ondersteund door de verklaringen van zijn moeder en zijn vriendin. Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam getuige 1] kennelijk een goede en oude vriend was van verdachte. Naar eigen zeggen kennen zij elkaar vanaf hun 14e en was [naam getuige 1] één van de weinigen die verdachte bezocht wanneer hij, verdachte, gedetineerd zat. Gevraagd naar de reden waarom zo’n goede vriend zulke belastende dingen over hem zou vertellen, wanneer die niet waar zouden zijn, heeft de verdachte geen verklaring kunnen of willen geven. Dat dit enkel en alleen gebeurd zou zijn omdat [naam getuige 1] “beïnvloed is geweest door berichten in de media” acht de rechtbank volstrekt niet aannemelijk. Nog daargelaten dat bepaalde details (zoals het tijdstip van overlijden van het slachtoffer) op dat moment simpelweg nog niet bekend konden zijn. Zijdelings is nog gesuggereerd dat [naam getuige 1] en [naam getuige 2] veelvuldig drugs zouden gebruiken en dat hun verklaringen om die reden ongeloofwaardig zouden zijn. Daarvan is de rechtbank evenmin iets gebleken.
De rechtbank acht de verklaringen van [naam getuige 4], [naam getuige 3], [naam getuige 2] en [naam getuige 1] dus geloofwaardig. Van een omstandigheid, zoals door de raadsman aangehaald, dat [naam getuige 4], [naam getuige 3], [naam getuige 2] en [naam getuige 1] redenen hadden een belastende verklaring ten aanzien van verdachte af te leggen is de rechtbank niet gebleken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
in de periode van 6 december 2012 tot en met 7 december 2012 in de gemeente Maastricht, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met grote kracht met een hard voorwerp die [naam slachtoffer] op/tegen het hoofd en gezicht en romp heeft geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
t.a.v. feit 2:
in de periode van 6 december 2012 tot en met 7 december 2012 in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in een loods, gelegen aan de [adres] 7, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] in brand gestoken ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele loods en belendende percelen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
moord
T.a.v. feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 20 jaren op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en geen standpunt ingenomen ten aanzien van een eventueel op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de persoon van de verdachte en op zijn strafblad. Naast veroordelingen ter zake van overtreding van de Opiumwet, werd verdachte ook eerder veroordeeld ter zake van geweldsmisdrijven als bedreiging en mishandeling.
Verdachte heeft [naam slachtoffer], die hij – tot in het laatste woord ter terechtzitting - zijn allerbeste vriend en zakenpartner noemde en voor wie hij alles over had, van het leven beroofd op een wijze, die elk menselijk voorstellingsvermogen te buiten gaat.
Uit de rapporten van de patholoog en de radiologen valt op te maken dat aan [naam slachtoffer] diverse letsels zijn toegebracht. Zijn beide pinken en een kleine teen waren gebroken. Op zijn rug werden brandwonden en schroeiplekken aangetroffen, die vermoedelijk veroorzaakt werden door een gloeiend hete tang tegen zijn rug aan te houden. Verder waren zijn neusbeen, nek, verschillende ribben en schedeldak gebroken. Naast deze fracturen had hij diverse bloeduitstortingen en wonden in zijn gezicht, op zijn hoofd en bovenlichaam. Meerdere organen waren gekneusd en zijn linker nier was gescheurd. Uiteindelijk is het slachtoffer aan zijn vele verwondingen bezweken.
Van enkele letsels werd vastgesteld dat die enkele uren voor zijn overlijden moeten zijn toegebracht. De rechtbank maakt hieruit op dat het slachtoffer gedurende langere tijd vreselijke pijn heeft moeten lijden. Dat rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Nadat het slachtoffer was overleden heeft verdachte zijn stoffelijk overschot in brand gestoken. Kennelijk, zo neemt de rechtbank aan, om zijn eigen sporen te wissen, maar ook om [naam slachtoffer] stoffelijk overschot te laten verdwijnen. Toen dat niet het gewenste effect had, heeft hij het ernstig verminkte lichaam van [naam slachtoffer] opgepakt en buiten de loods, achter een raam, in een gat ‘gedumpt’ en afgedekt met een slaapzak en afvalbakken. Daar is het lichaam van [naam slachtoffer] pas na meer dan een week gevonden. Verdachte heeft zich al die tijd voorgedaan als onwetend, heeft de ‘vermissing’ van [naam slachtoffer] zelf bij diens vader en bij de politie gemeld en heeft iedereen bewust op een dwaalspoor gezet in de zoektocht naar [naam slachtoffer].
Ook deze gruwelijke en respectloze wijze van omgaan met het lichaam van [naam slachtoffer] en het actief bijdragen aan het langer in onwetendheid houden van de nabestaanden, zijn aspecten waarmee de rechtbank nadrukkelijk rekening heeft gehouden bij het bepalen van de straf. De afschuw die dit bij de familie van [naam slachtoffer] teweeg moet hebben gebracht, is niet te bevatten. Terwijl zij niet wisten waar [naam slachtoffer] was en of hij nog leefde, lag hij inmiddels weggepropt in een gat, verminkt en bedekt met rotzooi dagen in een tuin. Vanwege de ernstige verminkingen is de nabestaanden afgeraden om het lichaam van [naam slachtoffer] nog te zien. Zij hebben geen afscheid kunnen nemen. Aan de nabestaanden is dus groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit is treffend tot uitdrukking gekomen in de aangrijpende slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de vader van [naam slachtoffer] is afgelegd. Het verwerken van het teweeggebrachte leed is zo mogelijk nog versterkt doordat vragen als “waarom” niet konden worden beantwoord.
Verdachte heeft tot op de dag van vandaag geen openheid van zaken gegeven over wat hij [naam slachtoffer] heeft aangedaan, en waarom. Hij heeft zich gehuld in vage beschuldigingen aan het adres van anderen, wil geen namen noemen en heeft naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongefundeerde uitlatingen gedaan in de richting van betrokkenheid van de CIE, omdat [naam slachtoffer] informant voor de politie zou zijn.
Door getuigen is gesproken over de manier waarop verdachte met het slachtoffer omging gedurende de jaren van hun “vriendschap”. Een beeld wordt geschetst als zou verdachte het slachtoffer behandeld hebben als zijn “slaafje” of “butler”. In dit kader is ook de verklaring van de getuige [naam getuige 1] tekenend. Hij verklaart immers dat toen hij geld nodig had in het weekend na de dood van [naam slachtoffer], verdachte hem de pinpas van [naam slachtoffer] aanbood. Toen [naam getuige 1] weigerde om die pas aan te nemen, gaf verdachte aan ”dat hij de rekening later nog wel leeg zou trekken”. Wat de rechtbank betreft een exemplarisch voorbeeld van de ijskoude, gevoelloze en nietsontziende houding van verdachte ten opzichte van [naam slachtoffer]. Dat verdachte ter terechtzitting - zonder enige emotie of gêne – [naam slachtoffer] zijn allerbeste maatje noemt, voor wie hij “alles zou doen”, roept bij de rechtbank tegen die achtergrond dan ook een gevoel van weerzin op.
Bij het bepalen van de straf wegen de hierboven genoemde feiten en omstandigheden zwaar mee. De feiten rechtvaardigen enkel een lange gevangenisstraf, waarbij moet worden gesteld dat geen enkele straf het gemis van het slachtoffer voor zijn nabestaanden kan vergoeden. De rechtbank realiseert zich dat terdege. Naast dit aspect van vergelding ten opzichte van de nabestaanden, is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf ook recht zal moeten doen aan een ander strafdoel, te weten bescherming van de maatschappij tegen verdachte. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid. Pogingen om op dat gebied enige informatie te verkrijgen, zijn gestrand op de houding van verdachte. Ook de reclassering heeft zich moeten onthouden van advies over de op te leggen sanctie, omdat verdachte niet wilde meewerken. Verdachte heeft op alle mogelijke manieren de pogingen om hem psychisch te onderzoeken gefrustreerd. De rechtbank kan door deze weigerachtige houding van verdachte niet bepalen of verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens of aan een persoonlijkheidsstoornis, hoewel er gezien de aard van de delicten wel degelijk aanleiding is enige vorm van stoornis bij verdachte te veronderstellen . Het is naar het oordeel van de rechtbank niet zinvol verder onderzoek op dit punt te laten verrichten, nu daarvan, gelet op de houding van verdachte, zoals hij die ook ter zitting ten toon heeft gespreid, geen enkel resultaat valt te verwachten. Hoewel de rechtbank, als gezegd, zeker niet uitsluit dat verdachte, gelet op de geweldsexplosie, de gruwelijke marteling en de jarenlange vernedering van het slachtoffer, lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, dient zij er, bij gebrek aan een deskundige onderbouwing, van uit te gaan dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Een en ander betekent evenwel ook dat de rechtbank ernstige vrees heeft dat verdachte in de toekomst opnieuw in staat zal zijn een ernstig misdrijf te plegen. De aard van de gepleegde feiten, die enerzijds blijk geven van een ongeremde agressie en geweldsuitbarsting, maar anderzijds van een zeer koelbloedig en wreed optreden, maakt dat - bij afwezigheid van aanwijzingen voor het tegendeel - verdachte in staat moet worden geacht nogmaals dergelijke feiten jegens andere slachtoffers te plegen. Om die reden weegt het aspect van beveiliging van de maatschappij in dit specifieke geval ook zwaar mee bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf.
De rechtbank heeft ten slotte in aanmerking genomen de straffen die doorgaans in den lande worden opgelegd voor een enkelvoudige moord. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat zaken als deze uniek in hun aard zijn en zich niet tot nauwelijks laten vergelijken met ‘soortgelijke zaken’, lijkt het erop dat voor enkelvoudige moorden gevangenisstraffen met een bandbreedte van 15 tot 20 jaar worden opgelegd. Dat is ook waar de officier van justitie blijkens haar eis vanuit is gegaan. Een dergelijke straf, en dus ook straf zoals door de officier van justitie is gevorderd, te weten een gevangenisstraf van 20 jaar, doet naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende recht aan de hiervoor genoemde belangen. De combinatie van de gruwelijkheid van deze moord, het koelbloedige optreden van verdachte, het gebrek aan inzicht in zijn psychische toestand en de vrees voor herhaling van dit soort ernstige, gewelddadige misdrijven, maken dat de rechtbank een hogere straf zal opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Daarbij heeft de rechtbank nadrukkelijk ook betrokken de huidige regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, die er nu eenmaal toe leidt dat een verdachte in beginsel na 2/3 deel van zijn straf te hebben uitgezet, onder voorwaarden, in vrijheid wordt gesteld.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf van 24 jaren opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 2.488,80 terzake van feit 1. De vordering, bestaande uit materiële schade, bevat de posten ‘Notaris [S.]’ ad € 1.416,69, ‘Kosten lijkbezorging’ ad € 421,39 en ‘Reiskosten’ ad € 650,72. Verder heeft de benadeelde partij verzocht daarover de wettelijke rente te vergoeden en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de vordering van de benadeelde partij alleszins redelijk is, maar dat de dader de gevorderde schade moet vergoeden. Aangezien verdachte in de visie van de raadsman niet de moordenaar is, verzoekt de raadsman om de vordering af te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Nu het schadebedrag van € 2.488,80 niet door de verdediging is betwist en het de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, stelt de rechtbank de totale schade vast op
€ 2.488,80 en wijst zij het gevorderde bedrag van € 2.488,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2012, toe.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten slotte zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. Het beslag
De beslaglijst is als bijlage II aan dit vonnis gehecht, waarbij het de opmerking verdient dat de nummers 12, 13, 18, 19 en 21 reeds zijn afgedaan en de officier van justitie ten aanzien van deze voorwerpen de beslaglijst heeft ingetrokken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank beslist ten aanzien van de beslaglijst, conform de vordering van de officier van justitie het volgende. De in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 20, 32, 34, 35, 36, 37, 51, 53 en 56 worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. Met het onderdeel van het fitnessapparaat (54) en de boutenschaar geldt dat hiermee feit 1 is begaan. Deze voorwerpen worden daarom verbeurd verklaard.
9. De wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- -
gelast de teruggave van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 20, 32, 34, 35, 36, 37, 51, 53 en 56;
- -
verklaart verbeurd de boutenschaar en het onderdeel van het fitnessapparaat;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2], [adres] bij Duurstede, van een bedrag van € 2.488,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2012 tot aan de dag van
volledige voldoening;
- -
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 1], voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 34dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2012;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. E.H.A.F.M. Krol en mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2012 tot en met 9 december 2012 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal (telkens) (met (grote) kracht) (met een hard voorwerp) die [naam slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of romp, in elk geval tegen het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of (telkens) (met (grote) kracht) tegen het hoofd en/of gezicht en/of romp, in elk geval tegen het lichaam, heeft geschopt, in elk geval (zodanig) heftig botsend en/of mechanisch uitwendig inwerkend geweld op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of romp heeft uitgeoefend,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2012 tot en met 9 december 2012 in de gemeente Maastricht opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) (met (grote) kracht) (met een hard voorwerp) die [naam slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of romp, in elk geval tegen het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of (telkens) (met (grote) kracht) tegen het hoofd en/of gezicht en/of romp, in elk geval tegen het lichaam, geschopt, in elk geval (zodanig) heftig botsend en/of mechanisch uitwendig inwerkend geweld op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of romp uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde die [naam slachtoffer] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2012 tot en met 9 december 2012 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in een loods, gelegen aan de [adres] 7, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met het (al dan niet met een brandbare (vloei)stof overgoten) stoffelijk overschot van die [naam slachtoffer], althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde loods geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele loods en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die loods
en/of belenende percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
BIJLAGE II: de beslaglijst
1. STK GSM
SAMSUNG
2152738
2 1.00 STK USB-stick
ANWB
2152739
3 1.00 STK GSM
SONY ERICSSON
2154292 aaex3286nl
4 1.00 STK GSM
SONY ERICSSON
2154293 aaex3295nl
5 1.00 STK GSM
SAMSUNG
2154297 aaex3294nl
6 1.00 STK GSM
SAMSUNG
2154301 aaex3293nl
7 1.00 STK GSM
NOKIA
2154302 aaex3291nl
8 1.00 STK GSM
NOKIA
2154305 aaex3292nl
12 1.00 STK Pas
ALL SECUR
2152727
13 1.00 STK Papier
-
2152731
18 1.00 STK Pas
ALBERT HEIJN
2152722
19 1.00 STK Pas
ALBERT HEIJN
2152723
20 1.00 STK Bankpas
WESTERN UNION
2152724
21 1.00 STK Identiteitsbewijs
-
2152725
32 1.00 PR Schoeisel
-
2154239
34 1.00 PR Schoeisel
-
2154241
35 1.00 STK Kleding
-
2154242 diverse herenkledingstukken
36 1.00 STK Kleding
-
2154243 diverse herenkledingstukken
37 1.00 STK Broek
-
2154244
51 1.00 STK randapparatuur
EMTEC
2161953
53 1.00 STK Cd-Rom
PHILIPS
2154055
54 1.00 STK Krachtsportartikel
-
2154814 onderdeel fitness-apparaat
56 1.00 STK Cd-Rom
EMTEC
2161953 1-1-2 meldingen
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700945-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 27 januari 2015 in de zaak tegen:
[naam verdachte 2],
geboren te [naam verdachte 1],
wonende te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter,
mr. E.H.A.F.M. Krol en mr. J.S. Holthuis, rechters,
mr. A. Rogier, officier van justitie,
mr. J.P.E. Mullers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Blijkens een aan dit proces-verbaal gehechte verklaring heeft hij afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.
De voorzitter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de voorzitter en de griffier.
Raadsman is mr. A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑01‑2015
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 21 maart 2014, pagina 6.
Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 december 2012, dossierpagina 95.
Idem, dossierpagina 95 en 96.
Idem, dossierpagina 96.
Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek op de plaats delict loods/garage perceel [adres] 7 te Maastricht, d.d. 22 januari 2013, dossierpagina’s 927 t/m 938, 941 t/m 944, 946 en 947, 950.
Idem, dossierpagina’s 950 en 951.
Het proces-verbaal relaterende het veiligstellen van een mogelijk slagwapen, d.d. 20 december 2012, dossierpagina 1316. Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 20 december 2012, dossierpagina 863.
Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek op de plaats delict loods/garage perceel [adres] 7 te Maastricht, d.d. 22 januari 2013, dossierpagina’s 920 en 958.
Het proces-verbaal relaterende het veiligstellen van een mogelijk slagwapen, d.d. 20 december 2012, dossierpagina 1316.
Het rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Maastricht in december 2012, d.d. 29 januari 2013, dossierpagina 1708.
Het proces-verbaal Onderzoek met speurhond naar brandversnellende middelen ten behoeve van technische recherche, d.d. 19 december 2012, dossierpagina 1016.
Het proces-verbaal van verhoor van [P.K.], d.d. 9 januari 2013, dossierpagina’s 275, 279 t/m 281.
Het proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie (Alberto), d.d. 7 maart 2013, dossierpagina’s 756 en 757.
Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 december 2012, dossierpagina’s 95 en 96. Het proces-verbaal binnentreden ter inbeslagneming, d.d. 24 april 2013, dossierpagina 797.
Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek in de achteruin van perceel [adres] 59A-B te Maastricht (PD-02), het sporenonderzoek op/aan en de berging van het slachtoffer [naam slachtoffer], G (SO-00), d.d. 16 januari 2013, dossierpagina 1036. Het proces-verbaal relaterende de identificatie van het slachtoffer (SO-00), d.d. 19 december 2012, dossierpagina’s 1288 en 1289.
Het proces-verbaal van onnatuurlijke dood, d.d. 3 januari 2013, dossierpagina’s 214 en 215. Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 8 januari 2012 (griffier: kennelijke verschrijving, dit moet 2013 zijn), dossierpagina 390.
Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek in de achtertuin van perceel [adres] 59A-B te Maastricht (PD-02), het sporenonderzoek op/aan en de berging van het slachtoffer [naam slachtoffer], G. (SO-00), d.d. 16 januari 2013, dossierpagina’s 1035 en 1036.
Het proces-verbaal relaterende het onderzoek van twee veiliggestelde dactyloscopische sporen op PD01 en PD02, d.d. 17 december 2012, dossierpagina 1050.
Het verslag van het Pathologie-onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgesteld door dr. [naam patholoog], d.d. 21 februari 2013, dossierpagina 1567.
Het verslag van het radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgesteld door dr. [naam radioloog], radioloog, d.d. 8 januari 2013, dossierpagina 1554, waarbij het de opmerking verdient dat radioloog Rietveld zich – blijkens een verslag van een op 23 juli 2014 bij het Openbaar Ministerie te Maastricht gehouden bijeenkomst, dat ongenummerd is toegevoegd aan het strafdossier - heeft aangesloten bij de bevindingen van [naam radioloog].
Het verslag van het Pathologie-onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgesteld door dr. [naam patholoog], d.d. 21 februari 2013, dossierpagina’s 1562 t/m 1568, met bijlagen op de dossierpagina’s 1569 t/m 1586. Beantwoording aanvullende vraag van de rechter-commissaris, brief d.d. 13 december 2013 ondertekend door A. [naam patholoog], ongenummerd toegevoegd aan het strafdossier.
Het verslag van het Pathologie-onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgesteld door dr. [naam patholoog], d.d. 21 februari 2013, dossierpagina’s 1567 en 1568.
Het proces-verbaal relaterende de identificatie van twee dactyloscopische dadersporen, aangetroffen op PD01 en PD02, d.d. 17 december 2012, dossierpagina 1072, in relatie tot de brief van de Proces Verantwoordelijke HAVANK d.d. 24 december 2012, dossierpagina’s 1537 en 1538.
Het (herzien) rapport Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] in Maastricht in december 2012, d.d. 11 maart 2013, dossierpagina 1682.
Het rapport Beantwoording van MIT-vragen in verband met sectie S2012-328, [naam slachtoffer], d.d. 18 juni 2013, dossierpagina’s 2788 t/m 2804, waarvan conclusies vermeld zijn op dossierpagina 2803.
Het rapport Beantwoording van MIT-vragen in verband met sectie S2012-328, [naam slachtoffer], d.d. 18 juni 2013, dossierpagina’s 2788 t/m 2804, waarvan conclusies vermeld zijn op dossierpagina 2803.
Het rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Maastricht in december 2012, d.d. 29 januari 2013, dossierpagina’s 1704 t/m 1707.
Het rapport Microsporenonderzoek naar aanleiding van een moord/doodslag in Maastricht op 16 december 2012, 24 mei 2013, dossierpagina’s 2805 t/m 2810 met de kanttekening dat de conclusie op dossierpagina 2809 beschreven wordt.
Het rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Maastricht in december 2012, d.d. 29 januari 2013, dossierpagina’s 1704 t/m 1707.
Het rapport Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van het slachtoffer, d.d. 25 januari 2013, opgemaakt door dr. A. [naam patholoog], dossierpagina 1585.
Het rapport Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een incident in Maastricht in december 2012, d.d. 3 januari 2013, opgesteld door dr. [M.G.], dossierpagina 1606.
Het rapport Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een incident in Maastricht in december 2012, d.d. 3 januari 2013, opgesteld door dr. [M.G.], dossierpagina 1606.
Het proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, d.d. 7 maart 2013, dossierpagina’s 756 en 757.
Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 december 2012, dossierpagina 570.
Het proces-verbaal onderzoek telecommunicatie, d.d. 7 maart 2013, dossierpagina’s 756 t/m 758.
Het proces-verbaal van verhoor van N. [naam getuige 3], d.d. 10 januari 2013, dossierpagina’s 382 en 383, en het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [naam getuige 3], d.d. 28 februari 2014 blad 4 en 5.
Het proces-verbaal van verhoor van A. [naam getuige 4], d.d 8 januari 2013, dossierpagina’s 317 t/m 319 en het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van [naam getuige 4], d.d. 28 februari 2014 blad 2 en 3.
Het proces-verbaal van verhoor van S.M. [naam getuige 1], d.d. 3 januari 2013, dossierpagina’s 462 t/m 467 en het proces-verbaal van verhoor van [naam getuige 1] door de rechter-commissaris, d.d. 11 november 2013, blad 3 en 4.
Het proces-verbaal van verhoor van S.C. [naam getuige 2], d.d. 3 januari 2013, dossierpagina’s 307 t/m 311 en het proces-verbaal van verhoor van [naam getuige 2] door de rechter-commissaris, d.d. 11 november 2013, blad 5 en 6.
Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 9 januari 2013, dossierpagina 489. Het proces-verbaal van verhoor van L.I. [ex vriendin verdachte], d.d. 9 januari 2013, dossierpagina 290.
Het rapport Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van het slachtoffer, d.d. 25 januari 2013, opgemaakt door dr. A. [naam patholoog], dossierpagina 1585.
Het rapport Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een incident in Maastricht in december 2012, d.d. 3 januari 2013, opgesteld door dr. [M.G.], dossierpagina 1606.